Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 28/02/2012
Vraag om uitleg van de heer Jean-Jacques De Gucht tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de verloederde toestand van het rioleringsnetwerk in Vlaanderen en de nood aan meer financiële ondersteuning van de steden en gemeenten
- 904 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater en waterputten
- 1145 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over rioolwaterzuivering en de gemeentelijke saneringsbijdrage
- 1162 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de noodzakelijke investeringen in riolering
- 1199 (2011-2012)
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Voorzitter, wat ik u zal vertellen, is geen nieuw gegeven: het is slecht gesteld met de Vlaamse riolen. Grote delen van het 32.000 kilometer lange netwerk zijn sterk verouderd, met alle gevolgen van dien. Riolen verkeren in slechte staat door bijvoorbeeld betonrot, en zijn dan ook vaak verantwoordelijk voor wegverzakkingen, ze kunnen het water niet langer slikken bij zware regenbuien, met overstromingen tot gevolg, of ze raken op bepaalde plaatsen verstopt wegens slecht onderhoud.
Ik weet dat dit geen nieuwe discussie is in het Vlaams Parlement. Tijdens de plenaire vergadering van 14 december 2011 en tijdens het commissiewerk is dit onderwerp nog aan bod gekomen. Een Telefacts-reportage van dinsdag 17 januari 2012 gaf ons een kijk onder de grond van onder meer de stad Aalst. Daaruit bleek inderdaad de belabberde toestand van de Aalsterse riolering, ondanks de investeringen die er de afgelopen jaren zijn gebeurd. Verder bleek ook nog uit de reportage dat bepaalde riolen bestaan zonder medeweten van de instanties of dat er nieuwe aansluitingen op het riool worden uitgevoerd door de eigenaars van een nieuwbouwwoning of hun aannemer en dit op op zijn zachtst gezegd bijzonder amateuristische wijze. Dat laatste komt de stabiliteit van de buizen helemaal niet ten goede.
Minister, ik wil met deze vraag om uitleg zo weinig mogelijk in herhaling vallen. Ik ben op de hoogte van de cijfers die jaarlijks in de rioleringen worden geïnvesteerd. Ik weet ook goed dat een grote verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. Alleen meen ik dat het voor vele steden en gemeenten bijzonder moeilijk is om deze verantwoordelijkheid ten volle te dragen, zeker ook op financieel vlak. Een rioleringsmedewerker in Aalst stelde dan ook in de reportage dat het volledig op punt brengen van de Aalsterse riolen geen kwestie is van jaren, maar van decennia. Dat is een weinig benijdenswaardig vooruitzicht voor de stad, en ik meen dat Aalst daarin niet alleen staat.
Minister, tijdens de plenaire vergadering van 14 december 2011 hebt u in uw antwoord verwezen naar de opmaak van een code van goede praktijk. Die zou handelen over hoe je de staat van de riolering moet bekijken en wat er moet worden onderhouden. Er zouden ook aanbevelingen voor de gemeenten in worden opgenomen. U had het over de opmaak van een webtool. Hoever staat u hiermee? Wanneer mogen we die code en webtool verwachten?
Alles wijst erop dat, zelfs met de middelen die nu worden vrijgemaakt, de gemeenten deze opdracht niet kunnen uitvoeren zoals het hoort. Bent u bereid om de lokale besturen meer ondersteuning te geven? Met bijna iedere week wel ergens een wegverzakking wegens de slechte staat van de riolering, meen ik dat gerust kan worden gesteld dat de Vlaamse overheid de steden en gemeenten een bijkomende financiële stimulans moet geven.
Bent u bereid nog andere bijkomende structurele oplossingen uit te werken voor dit toch wel acute probleem?
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, in uw beleidsbrief lees ik: De gewestelijke stedenbouwkundige verordening, het kader voor het vasthouden van hemelwater op privéterrein, wordt aangepast in functie van het langer vasthouden en plaatselijk infiltreren van het hemelwater. De aanpassing gebeurt in afstemming met de code van goede praktijk voor rioolstelsels.
De verordening zelf is uiteraard een bevoegdheid van Ruimtelijke Ordening, maar moet tot stand komen op basis van een advies van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW). Ik heb vernomen dat dat advies nu al maanden op zich laat wachten en dat een en ander daar geblokkeerd zou zijn door tegengestelde visies tussen de waterloopbeheerders en de rioolbeheerders.
Ook in de resolutie die er is gekomen naar aanleiding van de hoorzittingen over de wateroverlast, is er door dit parlement aangedrongen op een aanpassing van de verordening en op een actualisering van de code van goede praktijk voor rioolstelsels.
Minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot de voorbereidingen binnen de CIW over de aanpassing van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening? Wanneer denkt u dat de CIW haar werkzaamheden kan afronden? Klopt het dat er binnen de CIW geen eensgezindheid is tussen de waterloopbeheerders enerzijds en de rioolbeheerders anderzijds? Is daar een reden voor? Welke stappen kunt u in deze fase zetten om het dossier vlot te trekken? Hebt u al initiatieven genomen? Hoe moet volgens u de afstemming tussen de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en de nieuwe code van goede praktijk voor het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van de riolering concreet worden ingevuld?
De Watermeter 2011 van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) vertelt ons dat de drinkwaterfactuur van een gemiddeld gezin in Vlaanderen in 2011 meer dan de helft hoger ligt dan in 2006. Dat is een stijging met 61 procent. Tegelijk melden de Vlaamse Rioleringen (VLARIO) dat de budgetten die beschikbaar zijn voor rioolwaterzuivering, te laag zijn. Dat is geen nieuwe discussie, die is ook vroeger al gevoerd. De verhoging van de drinkwaterfactuur heeft vooral te maken met de saneringsbijdragen, gemeentelijke en bovengemeentelijke, die in die periode verdubbelden. De prijs van het drinkwater zelf is goed voor 44 procent van de factuur, de gemeentelijke saneringsbijdrage voor 31 procent en de bovengemeentelijke saneringsbijdrage voor 25 procent.
Hoeveel de mensen betalen, hangt af van hun verbruik, en daarbij is er goed nieuws: hoewel de bevolking in Vlaanderen in de periode 2006-2011 behoorlijk aangroeide, met 5 procent, bleef het verbruik van de kleinverbruiker toch stabiel, namelijk tussen 220 en 240 miljoen kubieke meter per jaar. De kleinverbruiker is goed voor 68,5 procent van het totale verbruik, de industrie voor 30 procent en de landbouw voor 2 procent.
De inning gebeurt via de drinkwaterdistributeurs. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vroeg eerder al onze aandacht voor het feit dat de bedragen niet volstaan, en VLARIO heeft dat inmiddels ook gedaan.
Sommigen kijken naar de Vlaamse Regering, die meer subsidie ter beschikking zou moeten stellen, wat uiteraard niet vanzelfsprekend is in tijden van financiële krapte. Anderen wijzen erop dat de gemeenten zelf een grote verantwoordelijkheid dragen. Ze kunnen uit eigen middelen bijdragen of kunnen het tarief van de gemeentelijke saneringsbijdrage aanpassen. In heel wat gevallen is die marge er nog.
Minister, op een eerdere vraag antwoordde u dat in totaal elk jaar 610 miljoen euro geïnvesteerd wordt in riolering en dat onderzoek aantoont dat met die 610 miljoen euro de markt verzadigd is. Ik meen dat u dat hebt geantwoord op een actuele vraag van mij een tijd geleden. Een extra financiële last komt op de schouders van de inwoners als zij moeten afkoppelen ter gelegenheid van rioleringswerken in hun straat. Dat zien we overal gebeuren in Vlaanderen. Die scheiding van hemelwater en afvalwater is belangrijk, onder meer om de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZIs) te optimaliseren, om hemelwater te kunnen recupereren, om wateroverlast te vermijden en ook om de grondwatervoorraden aan te vullen. VLARIO stelt nu voor om een belasting te heffen op de niet-afgekoppelde oppervlakten, met andere woorden op de lozing van regenwater. Men verwijst daarbij naar het voorbeeld van Duitsland.
Minister, is het een optie gemeenten die een achterstand hebben wat betreft investeringen in waterzuiveringsinfrastructuur, te verplichten een maximale gemeentelijke saneringsbijdrage aan te rekenen? Is het een optie een heffing te innen op niet-afgekoppelde oppervlakten?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Voorzitter, ook mijn vraag om uitleg borduurt verder op het eerder aangesneden thema. Deze vraag om uitleg is in feite geïnspireerd door de studiedag van VLARIO, die enkele weken geleden in het Vlaams Parlement heeft plaatsgevonden.
Tijdens die studiedag is gebleken dat met betrekking tot de uitbouw en het onderhoud van onze rioleringen een ernstig financieringstekort dreigt te ontstaan. We weten allemaal dat de uitdagingen groot zijn. De Europese Commissie heeft in de kaderrichtlijn Water opgelegd dat alle waterlichamen tegen 2015 in een ecologisch goede toestand moeten belanden. Er kan maximaal tweemaal een uitstel van telkens zes jaar worden verleend. Uiterlijk in 2027 zouden we die doelstelling moeten bereiken.
De VMM heeft een financieringsmodel ontwikkeld om na te gaan welke financieringsinspanning dit zal vergen. Dit model levert hallucinante cijfers op. Tegen 2027 zou niet minder dan 8,2 miljard euro moeten worden uitgegeven om alle kosten te dragen. Indien we rekening houden met de bestaande gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsbijdragen en met de momenteel reeds door het Vlaamse Gewest toegekende subsidies voor rioleringen zou dit een financieringstekort van 1,4 miljard euro inhouden. Tijdens de studiedag is zelfs over 4,4 miljard euro gesproken. Dit betekent een tekort van ongeveer 300 miljoen euro per jaar tot 2027.
De vergelijking van de jaarlijkse tekorten en de gemeentelijke budgetten leert ons dat een aanzienlijk aantal gemeenten jaarlijks tot een inbreng uit de algemene middelen zal moeten overgaan. Die inbreng zou in sommige gemeenten tot 5 procent van het gemeentelijk budget kunnen oplopen.
Minister, in het financieringsmodel gaat de VMM ervan uit dat het Vlaamse Gewest sowieso tot 2027 de tijd krijgt om de saneringsplannen uit te voeren en de doelstelling in de kaderrichtlijn Water te bereiken. Dat betekent dat de Europese Commissie tweemaal een uitstel van zes jaar zou moeten verlenen.
Wat zijn de voorwaarden om een dergelijk uitstel te krijgen? Voor zover ik weet, wordt een dergelijk uitstel niet automatisch toegekend. We moeten daarvoor aan een hele reeks voorwaarden voldoen. In welke mate voldoet Vlaanderen aan die voorwaarden?
In het Pact 2020 staat dat ten laatste in 2021 aan de kwaliteitsvereisten in de kaderrichtlijn Water zal worden voldaan. Hier wordt blijkbaar niet tot 2027 de tijd genomen om die doelstelling te bereiken. Dat zou al in 2021 moeten worden gerealiseerd. Wat is volgens het model van de VMM de totale kostprijs van de realisatie van deze doelstelling? Wat is in dat geval het financieringstekort?
De studie van de VMM bevat ook een aantal simulaties. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met tariefstijgingen met 30 tot 50 procent van de opbrengsten uit de gemeentelijke bijdragen en vergoedingen. Wat zijn volgens deze scenarios de financieringstekorten? Blijkbaar zouden heel wat gemeenten volgens deze scenarios het inhaalmanoeuvre niet kunnen betalen zonder eigen middelen in te zetten. Hoe wilt u dit financieringstekort aanpakken? Hoe wilt u voorkomen dat de gemeenten de investeringen vanwege de financiële impact voor zich uitschuiven? Dat zou er immers toe kunnen leiden dat we de doelstellingen in de kaderrichtlijn niet halen.
Tijdens de studiedag van VLARIO is gemeld dat in stedelijke gebieden de mogelijkheid zou worden gecreëerd om op basis van ecologische en economische afwegingen in uitzonderingen op de verplichting tot aanleg van gescheiden stelsels te voorzien. Hoe zou die afwijking er kunnen uitzien? Wanneer wordt die afwijking gepland? Volgens mij zou dit de raming van de totale benodigde uitgaven voor de uitbouw van onze rioleringen gedeeltelijk kunnen drukken.
Vervolgens heb ik een vraag over de vermijdbare heffing op niet van de riool afgekoppelde verharde oppervlakten. VLARIO vraagt om die heffing. Tijdens een werkbezoek aan Londen hebben de leden van de Verenigde Commissies voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed en voor Mobiliteit en Openbare Werken vernomen dat heel wat waterbekkenbeheerders in het Verenigd Koninkrijk een dergelijke heffing op niet van de riool afgekoppelde verharde bedrijfsterreinen hebben ingevoerd.
Die vraag wordt trouwens niet enkel door VLARIO gesteld. In een resolutie van maart 2008 vraagt het Vlaams Parlement de Vlaamse Regering de invoering van een eventuele regulerende en vermijdbare heffing op niet van de riool afgekoppelde verharde oppervlakten.
Hoe staat het hiermee? Is tijdens de drie jaar sinds de goedkeuring van deze resolutie al werk gemaakt van een onderzoek naar een dergelijke heffing? Hoe zou die heffing er kunnen uitzien? Wat zijn de pros en de contras?
In de studie over het gemeentelijk financieringsmodel van de VMM staat dat de financiering van de overdracht van bestaande rioleringen aan rioolbeheerders met de gemeentelijke saneringsbijdragen en -vergoedingen ten sterkste moet worden ontraden. Dit onttrekt immers financiële middelen aan de rioolbeheerders.
We kennen het fenomeen. De gemeenten verpatsen hun rioolstelsel aan een riooloperator en krijgen hiervoor cash geld. Het gevolg is dat de gemeentelijke saneringsbijdrage, die is bedoeld om het rioolstelsel verder uit te bouwen, nu deels wordt betaald in de vorm van een terbeschikkingstellingsvergoeding aan een rioolbeheerder. De rioolbeheerder betaalt hiermee de financiële lasten af die zijn aangegaan om het rioolstelsel aan te kopen. Op die manier wenden we op een oneigenlijke manier het geld af dat bij de burger voor de uitbouw van het rioolstelsel wordt opgehaald.
De VMM stelt in het rapport: Ook al worden dergelijke praktijken op heden decretaal niet verboden, heeft de invoering van de gemeentelijke saneringsbijdrage en -vergoeding steeds tot doel gehad om bijkomende middelen te voorzien uitsluitend voor de uitbouw en het beheer van het gemeentelijke rioleringsstelsel en niet om via de overdracht van rioleringen een nieuwe bron van inkomsten voor de gemeenten te creëren die kan aangewend worden voor andere doeleinden.
De VMM pleit in het rapport voor een decreetswijziging die dergelijke overdrachten reguleert. Welke gemeenten zijn financieel vergoed voor de overdracht van hun rioleringsstelsel? Over welke bedragen gaat het? Wat is het aandeel van de saneringsbijdrage in de aflossing van de financiële lasten die na de verkoop van deze rioleringsnetten ontstaan? In welke mate ontvangen gemeenten dividenden van de riooloperatoren? Hoe staat u tegenover de door de VMM gevraagde decretale regeling van dergelijke overdrachten? Zijn op dit vlak al stappen gezet?
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Voorzitter, ik sluit me met veel plezier aan bij de kritiek die de vorige sprekers hebben geuit. In feite worden hier twee pijnpunten in het beleid blootgelegd.
Het is noodzakelijk in het water- en rioleringsbeleid te investeren. Beide elementen zijn natuurlijk in sterke mate met elkaar verbonden. Ik herinner me dat de minister tijdens een vorige commissievergadering heeft geprobeerd te ontkennen dat de kaderrichtlijn Water, die ons oplegt tegen 2015 voor een goede chemische en ecologische status van onze waterlopen te zorgen, iets met het rioleringsbeleid te maken heeft. (Opmerkingen van minister Joke Schauvliege)
Minister, u moet dat maar eens in de verslagen nalezen.
De investeringen in het rioleringsnet zijn gigantisch. Er is nog geen antwoord. Daarnaast blijven echter ook de noodzakelijke aanpassingen aan de regelgeving uit. We praten hier in verband met het waterbeleid al lang over. Er is echter nog geen regelgevend antwoord.
Er is een studiedag geweest. Aangezien ik toen in de commissie Openbare Werken zat, heb ik de studiedag zelf spijtig genoeg moeten missen. Ik heb het memorandum van VLARIO en een aantal achterliggende documenten gelezen. Het tekort is frappant. Indien we onze rioleringsstructuur goed willen onderhouden, moeten we een tekort van 4,4 miljard euro wegwerken. Dat is de openstaande factuur. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het geld waarin nu al is voorzien. Bovendien gaat het over twee keer een uitstel van de Europese Commissie. De heer Martens verwees er al naar. Maar wat als we in 2020 in onze waterlopen een goede chemische en ecologische kwaliteit moeten hebben?
Minister, met betrekking tot het regelgevende karakter van het waterbeleid wordt er al zeer lang gesproken over de stedenbouwkundige verordening, met onder meer de hemelwaterheffing. Ik ben nu bijna drie jaar in dit parlement en stel vast dat, telkens het over waterbeleid gaat, de stedenbouwkundige verordening nog even naar boven komt. Dan wordt er gezegd dat we er meer aandacht voor moeten hebben, zodat het hemelwater beter wordt hergebruikt en beter kan infiltreren. Het antwoord bestaat al jaren, maar het wordt nooit geïmplementeerd. Ik vraag mij af waarom dat zo lang duurt. Dat is wellicht de reden waarom de heer Vandaele die vraag stelt. Waarom wordt hierin geen beslissing genomen?
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Minister, collegas, wat hier vandaag wordt gezegd over de slechte staat van ons rioleringsstelsel is geen nieuw gegeven. Minister, ik waarschuwde u twee jaar geleden al dat we binnenkort in het Vlaams Parlement even grote debatten zouden voeren over de slechte staat van ons rioleringsnetwerk als dat we debatten hebben gevoerd en nog voeren over het slechte onderhoud van ons Vlaams wegennetwerk. Naar aanleiding van mijn vraag om uitleg hebt u toen toegegeven dat het met de toestand van de riolen inderdaad heel slecht gesteld was en dat is het nog en dat er dringend iets aan moet gebeuren omdat de verborgen gebreken een heel grote rol spelen.
Eind vorig jaar werden hierover vier actuele vragen gesteld, en vandaag hebben we vier vragen om uitleg over hetzelfde onderwerp. Er is in vergelijking met eind vorig jaar nog niet veel veranderd. Uw antwoord op een groot gedeelte van de vragen die vandaag worden gesteld, zal niet veel verschillen van uw antwoord van toen op de actuele vragen. Veel gemeenten zijn niet meer of gewoon niet in staat om een degelijk onderhoud van hun rioleringsnetwerk te garanderen. Sommige gemeenten hebben hun verplichtingen op zich genomen, andere gemeenten hebben dat in mindere mate gedaan. Minister, zult u de gemeenten financieel tegemoetkomen om in het onderhoud van het rioleringsstelsel te voorzien?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Collegas, ik zal een gebundeld antwoord geven op de vragen.
De bedoeling van de code van goede praktijk is dat er een handleiding is voor Aquafin, de rioolbeheerders en de gemeenten bij het ontwerpen, de aanleg en het onderhoud van de rioleringsinfrastructuur, zodat het een consistent ontworpen en goed op elkaar afgestemd systeem wordt, dat ook gemakkelijk kan worden beheerd. We hebben hiervoor onze verantwoordelijkheid opgenomen. De code is opgenomen in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (VLAREM) II, dat op 23 december 2011 definitief door de Vlaamse Regering is goedgekeurd. Daarin staat dat ik de bevoegdheid heb om dat bij ministerieel besluit tot uitvoering te brengen. Aan dat ministerieel besluit wordt nu volop gewerkt.
Op 15 december 2011 werkte de CIW al een uitgebreide technische toelichting met betrekking tot het onderhoud uit. De gemeentebesturen kunnen daarmee aan de slag.
Aan de webtool wordt gewerkt. Hij zal nog dit jaar ter beschikking staan op de website van de CIW.
Mijnheer Vandaele, u zegt terecht dat het de bevoegdheid is van de Vlaamse minister van Ruimtelijke Ordening om de gewestelijke stedenbouwkundige verordening effectief uit te vaardigen. Maar natuurlijk heeft de verordening tot doel dat er een goede, brongerichte aanpak is van de waterkwantiteitsaspecten voor de particuliere woningen. Het spreekt voor zich dat er een intensieve samenwerking is tussen de verschillende actoren van het waterbeheer. Daarom is de voorbereiding daarvan toegewezen aan de CIW. De aanpassingen aan de verordening worden momenteel voorbereid binnen de CIW-werkgroep Waterzuivering, conform de principes die al werden goedgekeurd in juli 2011. De grote principes liggen daar dus vast.
Er zijn nog knelpunten. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing. Dat veroorzaakt heel wat conflicten. Er is ook geen consensus tussen riool- en waterloopbeheerders over welke bufferingsvoorwaarden moeten worden toegepast bij het lozen van hemelwater in een waterloop. Collegas, ik hoef u niet uit te leggen dat er moet worden gedifferentieerd: lozen in het bovenstroomse deel van de waterloop is niet hetzelfde als lozen in het stroomafwaartse deel. Die differentiatie zorgt voor nogal wat problemen. Men zoekt naar een juiste methodiek om de bufferingseisen zelf te differentiëren.
Er zijn momenteel ook geen rekeninstrumenten voorhanden om de lozing van hemelwaterriolen op waterlopen goed te meten. Er werd een studie gestart om deze methodiek te ontwikkelen. De resultaten worden dit jaar verwacht. Deze studie zal dienen als objectieve basis voor het bepalen binnen de CIW van de vereiste bufferingsvoorwaarden. Zo moet de minister van Ruimtelijke Ordening de kans krijgen om die stedenbouwkundige verordening uit te vaardigen.
De gewestelijke stedenbouwkundige verordening zal de code goede praktijk vertalen in het licht van de drietrapsstrategie van vasthouden-bufferen-afvoeren en in het licht van de particuliere woningen. Daartoe worden dimensioneringscriteria opgemaakt inzake het volume van de hemelwaterput. Maar ook de bufferingsvoorwaarden van de code goede praktijk zullen worden afgestemd op die van de verordening.
Dan zijn er een hele reeks vragen, verzuchtingen en terechte opmerkingen over de middelen voor het onderhoud van rioleringen. Daarvoor verwijs ik graag naar de mogelijkheid die destijds werd gecreëerd om de gemeenten de kans te geven om een gemeentelijke saneringsbijdrage te innen en op die manier de mogelijkheid te hebben om de rioleringen te kunnen onderhouden. Ik kom daar straks op terug.
De bedoeling van de kaderrichtlijn is dat het oppervlaktewater in een goede ecologische en een goede chemische toestand verkeert en dat ook het grondwater in een goede kwantitatieve en chemische toestand moet verkeren tegen 2015. Er is twee keer een uitstel van zes jaar mogelijk. De uiteindelijke datum voor het realiseren van de goede ecologische toestand van de waterlichamen is dus 2027, als je rekening houdt met die twee keer zes jaar uitstel. Het vragen van uitstel moet gemotiveerd worden. Het maatregelenprogramma beschrijft hoe de doelstellingen van de kaderrichtlijn Water gerealiseerd kunnen worden en hoe je een uitstel voor de Europese Commissie moet motiveren. Een van de door de Commissie opgelegde voorwaarden is dat de kosten van de uitvoering van de maatregelenprogrammas disproportioneel en dus onredelijk zouden zijn tegenover de baten. De CIW voert deze kosten-batenanalyses uit. De voorgestelde maatregelen leveren directe baten op in de vorm van een grotere biodiversiteit in de watersystemen, een aantrekkelijkere leefomgeving, kostenbesparingen voor watergebruik door waterbedrijven, industrie en landbouw.
Het eerste maatregelenprogramma voor Vlaanderen omvat negen sets van 105 basismaatregelen en 170 aanvullende maatregelen. De CIW berekende dat de baten van het bereiken van een goede watertoestand worden geschat op 360 tot 760 miljoen euro per jaar. Ik weet dat er enorm veel rek op zit, maar het is dan ook een raming: dat valt niet exact vast te leggen. De kosten van het maximale scenario, waarbij de doelstellingen van de kaderrichtlijn Water gehaald worden tegen 2015, werden geraamd op 2 miljard euro per jaar. De uitvoering van het scenario goede toestand 2015 brengt dus onevenredig hoge kosten met zich mee. Op basis hiervan werd dit scenario als niet redelijk beschouwd en wordt er uitstel aangevraagd voor deze planperiode.
Mijnheer Sanctorum, de waterzuiveringsmaatregelen vormen slechts een onderdeel van het totaalpakket van maatregelen dat nodig is om de doelstellingen van de kaderrichtlijn te halen. Andere belangrijke instrumenten zoals vergunningenbeleid, erosiebestrijdingsmaatregelen, operationeel waterbeheer en de aanpak van waterbodems spelen uiteraard ook een belangrijke rol.
Mijnheer Martens, we moeten het Pact 2020 volledig lezen. Daarin staat: De meeste Vlaamse waterlopen hebben een goede ecologische toestand bereikt zodat het effectief mogelijk is dat ten laatste in 2021 voldaan is aan de kwaliteitsvereisten van de kaderrichtlijn Water. Dat betekent dat Vlaanderen tegen 2021, een datum die overeenstemt met de start van de uitvoering van het derde maatregelenprogramma na twee keer zes jaar uitstel, al een belangrijke kwaliteitsverbetering zal hebben in de meeste, en niet in alle, waterlichamen. Die zinsnede is heel belangrijk.
Er is vandaag nog geen informatie beschikbaar over de disproportionaliteitsanalyse voor het tweede noch voor het derde maatregelenprogramma. In het eerste maatregelenprogramma is die oefening wel al gebeurd. De kosten-batenanalyse zal uitgevoerd worden bij de opmaak van de tweede generatie stroomgebiedbeheersplannen die in 2015 klaar moeten zijn.
Daarnaast gaat het financieringsmodel van de Vlaamse Milieumaatschappij uit van een volledige realisatie van de zoneringsplannen en een jaarlijks adequaat onderhouds- en renovatieritme tot en met een bepaalde einddatum. In het kader van de opmaak van de volgende generatie stroomgebiedbeheersplannen zal dus ook moeten worden bepaald of de volledige realisatie van de zoneringsplannen noodzakelijk is voor het bepalen van de goede toestand conform de kaderrichtlijn Water. Het financieringsmodel gaat dus altijd uit van het worstcasescenario.
De uitbouw en het onderhoud van de rioleringsinfrastructuur vereist van alle rioolbeheerders een planmatige aanpak en een gelijkmatige spreiding van investeringen. We moeten absoluut vermijden dat de markt oververhit geraakt en dat de prijzen dus onnodig opgedreven worden. Daardoor zouden bijkomende investeringen onmogelijk worden en zou er geen halve meter extra riolering kunnen worden aangelegd. Dat aspect wordt vaak over het hoofd gezien.
Om de gemeenten bereikbaar te houden, is het nodig dat we wat gewestelijk en gemeentelijk gebeurt, goed op elkaar afstemmen en dat voldoende spreiden in de tijd. Naast het tijdig investeren in de uitbouw van het netwerk moeten gemeenten en hun rioolbeheerders ook blijven investeren in het onderhoud en het vervangen van bestaande oude leidingen.
Het is in de eerste plaats aan de gemeenten en de gemeentelijke rioolbeheerders zelf om hun rioleringen aan te leggen en te onderhouden. Dat is ook logisch. Hoe ze dat financieren, behoort tot de gemeentelijke autonomie. Door de wijziging van het Drinkwaterdecreet werd de integrale drinkwaterfactuur ingevoerd waardoor de gemeentelijke rioolbeheerders sinds 2005 een bijkomende saneringsbron kunnen hebben. Daar wordt gebruik van gemaakt. In 2010 bedroegen de extra inkomsten voor de gemeentelijke rioolbeheerders op basis daarvan 270 miljoen euro.
Op dit moment rekenen twee op drie gemeenten het maximumtarief aan, namelijk 1,4 keer de bovengemeentelijke saneringsvergoeding. Via de tools die de VMM aan de gemeenten ter beschikking stelt, kunnen ze een inschatting maken van welke tarieven verantwoord zijn en tot welk niveau een maximaal tarief nog sociaal-economisch aanvaardbaar is. Daarom blijf ik de gemeentelijke rioolbeheerders aansporen om het maximaal toegelaten gemeentelijk tarief toe te passen en zo hun financiële balans in orde te brengen.
De Economisch Toezichthouder berekende dat als alle gemeenten effectief het plafond van 1,4 zouden toepassen, dit leidt tot een totaal van 318 miljoen euro. Nu hebben we 270 miljoen euro, en dat zou tot 318 miljoen euro kunnen worden gebracht. De verantwoordelijkheid voor de eigen riolering is voor de lokale rioolbeheerder.
Uit het rapporteringsinstrument van de Economisch Toezichthouder blijkt dat bij de gemeenten die in de loop van 2011 vrijwillig rapporteerden, slechts 0,6 procent van de totale saneringsmiddelen in 2010, of 14 miljoen euro, afkomstig is van de algemene middelen van de gemeente. De gemeentelijke saneringsmiddelen voor deze gemeenten bestaan naast een beperkt aandeel vanuit de algemene middelen en diverse andere opbrengsten, voor 93 procent uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding die wordt betaald door gezinnen en bedrijven. Ook van de gemeenten kan een inspanning vanuit de algemene middelen worden gevraagd.
Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar er is een afspraak, waar nooit aan geraakt is, ook niet in budgettair moeilijke tijden, dat het gewest de gemeenten maximaal steunt in het uitvoeren van hun saneringstaken. Het rollend meerjarenprogramma van Aquafin plant jaarlijks 200 miljoen euro aan investeringen, waarvan 100 miljoen euro voor investeringen in het kader van het Lokaal Pact. Nog eens 50 miljoen euro wordt gereserveerd voor uitvoering van projecten van vorige programmas. Het subsidiëringsprogramma voor de aanleg van gemeentelijke rioleringen en de bouw van individuele zuiveringsinstallaties plant bovendien jaarlijks 110 miljoen euro aan subsidies voor gemeentelijke projecten.
Dus, gemeentelijke verantwoordelijkheid, mogelijkheid tot bovengemeentelijke saneringsbijdrage, een oproep om meer met de algemene middelen te investeren in de rioleringen, en steun van het gewest die we hebben aangehouden. Er is nog een laatste aspect aan de gemeentelijke financiële toestand en investeren in rioleringen. Het is belangrijk dat we zicht hebben op hoe de saneringsmiddelen van gemeenten efficiënter kunnen worden ingezet. Dit toezicht zijn we aan het uitwerken, en dat wil ik op drie manieren verder vorm zien krijgen.
Ten eerste moeten de gemeenten de ontvangen middelen binnen afzienbare termijn ook effectief aanwenden voor het onderhoud of de aanleg van rioleringen of individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater (IBAs). Daarom heb ik er via het verzameldecreet voor gezorgd dat de Economisch Toezichthouder een totaalbeeld krijgt op de besteding van de gemeentelijke saneringsbijdragen door het rapporteringsinstrument voor alle gemeenten verplicht te maken.
Op basis van de nu reeds vrijwillig verkregen gegevens blijkt dat ongeveer drie kwart van de gemeenten de verzamelde saneringsmiddelen met de ingezette middelen hebben vergeleken. In 2010 lag de verhouding tussen de saneringsopbrengsten en -kosten van de onderzochte gemeenten op ongeveer 130 procent. De nog niet aangewende saneringsopbrengsten werden meestal gereserveerd voor de volgende jaren of gebruikt voor de vergoeding van de gemeenten/vennoten. Uiteraard moet de opbouw van reserves mogelijk zijn om een planmatige aanpak mogelijk te maken. Bovendien is dit nodig om stabiele tarieven te kunnen hanteren.
Ten tweede onderzoekt de Economisch Toezichthouder de recurrente vergoedingen voor de gemeenten/vennoten op basis van overname of verbruik van patrimonium op hun wenselijkheid, zeker indien blijkt dat de gemeenten in kwestie nog een zeer lange weg hebben af te leggen voor de uitbouw en het degelijk beheer van de gemeentelijke saneringsnetten. Het huidige onderzoek zal toestaan duidelijke uitspraken te doen over de bestaande vergoedingen van de rioolbeheerder aan de gemeenten, welke overschotten of tekorten worden geboekt in de loop van de laatste jaren en hoe die in praktijk werden bestemd, en welke eventuele financiële bijpassingen de gemeenten maakten voor de intercommunale rioolbeheerders. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt voor het nemen van de gepaste maatregelen.
Ten derde werkt de Economisch Toezichthouder op basis van een benchmarkanalyse van de kosten voor het aanleggen en onderhouden van de gemeentelijke afvalwatersaneringsinfrastructuur een leertraject uit voor en met de rioolbeheerders met het oog op een verhoogde kostenefficiëntie.
Er waren ook vragen over de verplichting aan lokale besturen tot maximale aanrekening van de gemeentelijke saneringsbijdrage. Bij de reorganisatie van de watersector in Vlaanderen werd de saneringsverplichting in hoofde van de drinkwatermaatschappijen vastgelegd. Op bovengemeentelijk niveau sloten de drinkwatermaatschappijen hiertoe een saneringsovereenkomst af met Aquafin. Op gemeentelijk niveau geldt dat de gemeentelijke autonomie ten volle moet kunnen spelen, ook inzake het gemeentelijk rioolbeheer. De gemeente is verantwoordelijk voor de eigen gemeentelijke sanering, het rioolbeheer en de saneringsbijdrage.
De drinkwatermaatschappijen kunnen op gemeentelijk vlak aan hun saneringsplicht voldoen door een saneringsovereenkomst te sluiten met de gemeente of de partij die het rioolbeheer in een gemeente of een groep van gemeenten opneemt. In de saneringsovereenkomst die eventueel wordt afgesloten, wordt bepaald welke taken tot de verantwoordelijkheid van de rioolbeheerder behoren. De financiële middelen die via de gemeentelijke bijdragen en vergoedingen worden geïnd, moeten worden aangewend voor de uitbouw en het beheer van de gemeentelijke saneringsinfrastructuur en komen de feitelijke rioolbeheerder toe.
De drinkwatermaatschappij die instaat voor de aanrekening van de gemeentelijke bijdrage en vergoeding, stort deze saneringsmiddelen door aan de werkelijke rioolbeheerder na aftrek van een percentage bedoeld om de inningskosten van de drinkwatermaatschappijen te vergoeden.
Decretaal is bepaald u bekend, want goedgekeurd in het Vlaams Parlement dat de drinkwatermaatschappij onder toezicht van de Economisch Toezichthouder jaarlijks de tarieven voor de gemeentelijke bijdrage vastlegt. In de praktijk worden ook de gemeentelijke rioolbeheerders betrokken in het beslissingsproces over de hoogte van het gemeentelijke tarief. Die vormen een van de twee contracterende partijen in de saneringsovereenkomst.
Het gemeentelijk tarief is sinds enkele jaren begrensd op 1,4 maal het bovengemeentelijke tarief. Dit maximumtarief wordt op heden in ongeveer twee derde van de gemeenten toegepast. Gezien de gemeentelijke autonomie kunnen de gemeentelijke rioolbeheerders niet worden verplicht om het maximumtarief toe te passen. Het toepassen van het maximumtarief moet trouwens ook worden gezien in functie van de financieringsnoden. Het zou gek zijn dat te verplichten. Er zijn gemeenten die al heel wat inspanningen hebben gedaan. Voor hen is het niet nodig de volledige investering te doen.
Mijnheer Martens, u stelde ook een vraag over het gescheiden stelsel en de uitzonderingen. Er werd in voorzien dat in de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen uitzonderingen kunnen worden bepaald op de verplichting tot aanleg van gescheiden stelsels. Dat klopt. Daartoe werd door de Ecologisch Toezichthouder, de VMM, in overleg met verschillende actoren uit de watersaneringssector een methodologie ontwikkeld die op basis van ecologische en economische criteria de realisatie van een gescheiden stelsel vergelijkt met de realisatie van een ideaal gemengd stelsel. Om de uitzonderingen te bepalen zal deze methodologie toegepast worden voor de meest verstedelijkte kernen van Vlaanderen en de resultaten van deze afweging worden opgenomen in de ontwerpen van de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen. Ze worden in de loop van 2013 voor de gemeenten opgesteld. De uitzonderingen zijn steeds van toepassing op een afgebakende regio van een gemeente en niet op individuele particuliere situaties.
Ik kom tot de alternatieve financiering en de vermijdbare heffing verharde oppervlakten. De huidige heffing op waterverontreiniging belast al gedeeltelijk het hemelwater bij de bedrijven. Het is belangrijk om dat hier mee te geven. De heffing wordt via het regenwater aangerekend bij de bemonsterde bedrijven indien het regenwater samen met het industriële water via de meetgoot wordt afgevoerd om verdunning van de parameters tegen te gaan, indien het opgevangen regenwater aangewend wordt in het productieproces en indien het regenwater vervuild wordt, bijvoorbeeld wanneer het terechtkomt op een vervuilde oppervlakte, bijvoorbeeld bij de opslag van kolen of gevaarlijke stoffen.
U weet, mijnheer Martens, dat dit niet is opgenomen in het regeerakkoord, dat is een belangrijk punt. Bovendien heeft de Economisch Toezichthouder, de VMM, al een aantal stappen gezet om de verschillende pistes voor een globale aanrekening van het hemelwater afkomstig van verharde oppervlaktes in kaart te brengen. Daarbij werd in overleg met de sector gekeken naar de verschillende methodes en de tariefstructuren om de kosten die toegewezen zijn aan de afvoer van het hemelwater door te rekenen aan de gebruikers van de infrastructuur. De VMM heeft de opdracht gekregen om al deze pistes verder te onderzoeken. Bij dit onderzoek wordt de situatie in een aantal andere EU-landen van nabij opgevolgd en gedocumenteerd. Ook de specifieke situatie met betrekking tot de afvoer van hemelwater afkomstig van verharde oppervlaktes en het hergebruik van hemelwater in Vlaanderen wordt onderzocht.
De bedoeling is dat we over concrete richtcijfers met betrekking tot de afvoer en het hergebruik van hemelwater in Vlaanderen kunnen beschikken. Belangrijk daarbij is dat de administratieve, logistieke en budgettaire inspanning voor het invoeren van een vermijdbaar systeem ook duidelijk in kaart worden gebracht. In uitvoering van de resolutie Wateroverlast heeft de CIW bovendien in haar werkplan opgenomen dat ze zal onderzoeken welke instrumenten het best geschikt zijn om het vasthouden van water aan de bron, het hergebruik van water en de infiltratie van water te stimuleren. De resolutie wordt dus absoluut uitgevoerd. Het gaat om een combinatie van financiële instrumenten zoals heffingen of subsidies of gemeentelijke hemelwaterplannen. Tot zover de stand van zaken.
Dames en heren, ik vat even samen. De financiële uitdagingen zijn gigantisch. Iedereen beaamt dat hier, ook de oppositie. Iedereen weet dat dit geen evidente oefening is. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik heb aangehaald dat er mogelijkheden zijn en dat bepaalde mogelijkheden vandaag nog niet volledig benut worden.
Wat een aantal bijkomende suggesties betreft van de VLARIO-dag, heb ik erop gewezen dat een aantal pistes nog verkend worden, dat er onderzoek gebeurt naar wat haalbaar, aanvaardbaar en betaalbaar is drie belangrijke parameters voor het onderzoek.
Wat de gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreft: er wordt aan gewerkt. Er wordt ook gewerkt aan een wetenschappelijke onderbouw zodat de minister van Ruimtelijke Ordening effectief de gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan uitvaardigen.
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Voorzitter, minister, uit uw antwoord op mijn eerste vraag, die uit twee delen bestaat, blijkt dat u er werk van maakt. Ik ben daar blij om. Ik ben blij dat we in de loop van 2012 vooruitgang mogen verwachten.
Wat uw antwoord betreft in verband met de bijkomende financiële stimulans, wijst u terecht op de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Ik ben me daar terdege van bewust, maar ik stel me nog vragen in verband met de centrumsteden. U hebt een aantal zaken opgenoemd, maar eigenlijk komt het erop neer dat u verwacht dat er extra belastingen komen om ervoor te zorgen dat de financiering rond geraakt. Ik vind dat een teleurstellend antwoord. Ik had verwacht dat u misschien vanuit uw functie en op basis van de vragen die vanuit het hogere niveau aan Vlaanderen en België worden gesteld, een extra inspanning zou doen voor de centrumsteden.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, minister, ik houd het kort, want het is een lang antwoord geworden. Wat de hemelwaterverordening betreft, beaamt u dat er wat spanningen zijn tussen de waterloopbeheerders, die een behoorlijke uniforme buffercapaciteit willen van ongeveer 300 kubieke meter per hectare, aan de ene kant en de rioolwaterbeheerders aan de andere kant, die het met iets minder willen doen, met 200 kubieke meter per hectare of nog minder, wat naar ik aanneem ook te maken heeft met de kostprijs. Door die spanningen blijft dit liggen. Ik begrijp dat er nog wat wetenschappelijke onderbouwing in de maak is, maar het zou goed zijn dat op een bepaald moment knopen worden doorgehakt zodat de verordening inderdaad kan worden aangepast.
Wat de investering betreft, ben ik het helemaal met u eens dat we in de eerste plaats moeten kijken naar de gemeenten. Zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Zeker als ze nog marges hebben wat hun gemeentelijke saneringsbijdrage betreft, moeten ze een tandje bijsteken.
Op de vraag inzake de belasting op de verharde oppervlakten hebt u inderdaad een genuanceerd antwoord gegeven. U zegt dat er in een aantal gevallen al direct of indirect een heffing op wordt berekend. Misschien is het een piste waar we in de toekomst naar moeten kijken.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Minister, ik dank u voor het antwoord. Wat de stedenbouwkundige verordening betreft, vind ik dat het toch wel heel lang begint aan te slepen. In de resolutie van maart 2008 vroegen we al vanuit het parlement een aanpassing van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening zoals voorgesteld door VVSG en VLARIO. Er lag toen een concreet voorstel van VVSG en VLARIO neer. Ondertussen zijn we drie jaar verder, en blijkbaar is er nog steeds een discussie tussen riooloperatoren of waterketenbeheerders en waterloopbeheerders. Als zij er niet uit geraken, dan vind ik dat de regering de knoop maar moet doorhakken. We kunnen niet eindeloos wachten tot alle administraties en beheerders het met elkaar eens zijn. Het geduld is ondertussen op. We zien in de doctoraatsstudie van de KU Leuven van Eline Poelmans dat Vlaanderen met rasse schreden verder verhardt. Elk jaar uitstel is een verloren jaar. Om die reden zou ik u toch willen vragen om er spoed achter te zetten en een bepaalde timing aan te houden.
Wat betreft de financiering van het geheel, ben ik het met u eens dat de gemeenten die nog niet voldoende geld hebben en die nog niet het maximaal toegelaten niveau van gemeentelijke saneringsbijdrage toepassen, naar dat niveau moeten.
De tweede piste is die van de algemene middelen. Ik help het u te hopen, minister, dat de gemeenten die effectief willen aanspreken. Maar uit de VLARIO-studiedag en het slotwoord van VVSG-voorzitter Luc Martens, maak ik me er niet te veel illusies over. Luc Martens zei dat die soep wel niet zo heet zal worden gegeten als ze wordt opgediend, dat die datum van 2027 vooral belangrijk is om aan Europa te kunnen laten zien dat we ermee bezig zijn enzovoort. Ik denk dat het toezicht, dat u ook in uw antwoord hebt vermeld, zeker noodzakelijk zal zijn om de gemeenten bij de les te houden en om ervoor te zorgen dat we niet in de problemen komen bij het halen van onze Europese verplichtingen. Wat het toezicht betreft, verwijst u naar het rapporteringinstrument dat inderdaad in het verzameldecreet is opgenomen. Dat rapporteringinstrument wordt verplicht voor de gemeenten, maar ik merk ook op dat er geen enkele strafbepaling is openomen om gemeenten die nalaten om gebruik te maken van het rapporteringinstrument, op de vingers te tikken.
Wat de heffing op niet van de riool afgekoppelde verharde oppervlakte betreft, heb ik begrepen dat een en ander nog het voorwerp zal zijn van verder onderzoek door de VMM in het kader van het kostentoerekeningsbeginsel dat ook in de kaderrichtlijn staat. Minister, ik hoop dat ook die studie vrij snel tot resultaten kan leiden en dat we de resultaten van die studie vrij spoedig kunnen krijgen, samen met de resultaten van de studie die de proportionaliteit tussen kosten en baten nagaat voor het tweede en derde actieprogramma.
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Minister, ik hoop oprecht dat u zich bewust bent van de noodzaak en de dringendheid en dat u de deadline van 2015, 2021 of 2027 wat het ook zal worden respecteert. Ik heb u indertijd zelfs verweten dat u de Europese deadline van 2015 op voorhand al naast u neerlegt vooraleer u zekerheid hebt dat u uitstel zult krijgen van de Europese Commissie. Maar goed, wat de deadline ook zal zijn, ik hoop dat u door de vaststelling dat het allemaal zeer veel geld kost, geen gelaten houding in dit dossier zult aannemen, maar dat u effectief werk zult maken van de openstaande factuur van 4,4 miljard euro en de voorstellen die worden gelanceerd om dat saldo in te vullen, ook al staan ze niet in het regeerakkoord.
Ik heb een concrete bijkomende vraag. Als het gaat over de stedenbouwkundige verordening, kan ik aannemen dat er nog wat wetenschappelijke onderbouwing moet zijn. U had het daarnet over bovenstrooms, onderstrooms, buffercapaciteit en dergelijke meer. Het voorstel van VLARIO en de VVSG voor een aanpassing van de stedenbouwkundige verordening voor het plaatselijk vasthouden en bufferen van het oppervlaktewater, dus het afschaffen van die ingewikkelde ondergrenzen, en het verplicht voorzien in infiltratiemogelijkheden naast de hemelwaterput, zijn zaken die al jarenlang op tafel liggen. U bent coördinerend minister voor het waterbeleid, dus we kunnen u daarop aanspreken. Er is geen enkele bijkomende wetenschappelijke onderbouwing nodig om die bijkomende maatregelen te treffen. Ik vraag me nog altijd af waarom dat toch zo lang duurt.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer De Gucht, u zegt dat u geen voorstander bent van belastingverhoging, maar het gaat hier gewoon over het toepassen van de mogelijkheid die de steden en gemeenten hebben om een gemeentelijke saneringsbijdrage op te leggen. U stelt de vraag om de kleinstedelijke gebieden meer te geven, maar die krijgen al heel veel middelen uit het Stedenfonds. Als we het Stedenfonds nog willen uitbreiden, dan moeten we op een andere manier nog inkomsten krijgen en moeten we misschien gewestelijk de belastingen verhogen. Ik denk dat uw verhaal geen steek houdt. U bent tegen belastingverhoging maar aan de andere kant zegt u: zorg dat de steden meer middelen krijgen om hun rioleringen uit te bouwen.
Mijnheer Sanctorum, het gaat inderdaad om 2 miljard euro per jaar, als we 2015 willen halen. Ik wil graag van u horen waar u die middelen zou halen. Alleen met de heffing op verharde oppervlakten, zoals u voorstelt, zullen we dat niet halen. Ik luister graag naar uw voorstellen om dat effectief te halen. (Opmerkingen van de heer Hermes Sanctorum)
Het is gemakkelijk om te staan roepen aan de zijlijn en met miljarden te goochelen, zonder enig realistisch voorstel te doen over waar die te halen, tenzij en dat heb ik goed gehoord u pleit voor een bijkomende heffing of belasting, waarvan akte.
Stel dat we plotseling die 2 miljard euro per jaar zouden hebben, dan wil ik uw aandacht vragen voor het feit dat we rekening moeten houden met de markt en dat we daarmee ook in de problemen kunnen komen. Maar ik luister en ik sta open voor alle haalbare, maatschappelijk aanvaardbare en betaalbare voorstellen die vanuit uw fractie komen, in uw constructieve houding zoals u dat zelf altijd zegt. Ik wil graag luisteren naar voorstellen die uit uw fractie kunnen komen.
Collegas, zeggen dat we niets doen, is niet juist. We geven effectief 250 miljoen euro per jaar aan de lokale besturen, terwijl zij die eindverantwoordelijkheid moeten nemen om hun eigen saneringsinfrastructuur aan te leggen en effectief te onderhouden.
Mijnheer Sanctorum, ik wil nog eens herhalen dat het verhaal dat u ophangt, zeggende dat de waterzuivering een een-op-eensituatie is, of een verhaal van het halen van de doelstellingen, niet klopt. We moeten tal van andere maatregelen volbrengen om te voldoen aan de doelstelling van de kaderrichtlijn Water.
Collegas, het is een complex verhaal. U hebt een punt dat de stedenbouwkundige verordening lang duurt en dat men binnen de CIW niet tot één standpunt komt. Ik zal nog eens praten met de bevoegde minister die de stedenbouwkundige verordening moet uitvaardigen, en vragen of hij misschien sneller een voorstel kan doen zodat die verordening sneller kan worden uitgevaardigd. Collegas, het is een serieuze financiële uitdaging waar we vandaag de middelen niet voor hebben. Dat moeten we toegeven. Niemand heeft die middelen, en wij zeker niet. Ik heb geen enkel voorstel gehoord om de 2 miljard euro per jaar hier en nu op tafel te leggen en effectief te kunnen aanwenden.
Ik heb een genuanceerd verhaal gebracht, met een aantal nieuwe instrumenten: een betere rapportering van de gemeenten en een betere opvolging van het efficiënt aanwenden van de saneringsbijdragen. Op die manier kunnen we zo goed en zo snel als kan de doelstellingen van de kaderrichtlijn Water halen.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.