Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 26/01/2012
Vraag om uitleg van de heer Marc Hendrickx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de toekomst van de lokale meldpunten discriminatie
- 855 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de werking van de lokale meldpunten discriminatie
- 868 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Minister, ik heb u enkele weken geleden al bevraagd over de resultaten van het onderzoek naar de lokale meldpunten discriminatie. U antwoordde toen dat het onderzoek naar hun werking was afgerond en binnenkort op de regeringstafel zou komen. Over de resultaten kon u toen nog niets zeggen, al wees u er uitvoerig op dat alles moest worden genuanceerd wegens verscheidene verzachtende omstandigheden.
Intussen mochten wij via de media ruimschoots kennis nemen van de resultaten van dit onderzoek. Ik heb nu een licht vermoeden waarom u toen een flinke slag om de arm hield. Met een totaal van nog een 600 onderzochte klachten en een jaargemiddelde van amper 50 klachten per meldpunt is de oogst wel zeer mager.
Zowel directeur De Witte van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR) als uzelf namen in de media meteen de verdediging van de meldpunten op. De werking was nog niet zo lang bezig. Er was het voordeel van nabijheid omdat een op de vier klagers ook fysiek op een meldpunt verscheen. Bovendien, zei de heer De Witte, was het niet zo dat de medewerkers van die meldpunten met hun duimen zaten te draaien. Zo gaf hij het voorbeeld van Sint-Niklaas, waar het lokale meldpunt een bijeenkomst over huisvesting organiseerde en een charter liet tekenen door verhuurders die beloofden niet langer te discrimineren. Een hele uitleg om alles in zijn perspectief te plaatsen.
Ik heb echter de nodige bedenkingen bij die argumenten. Het is mooi dat de medewerkers spontaan andere taken op zich nemen bij gebrek aan klachten, maar dat is natuurlijk bestuurlijke verrommeling tot en met. Op die manier wordt er hard gewerkt aan het legitimeren van het eigen bestaansrecht, maar charters uitwerken en infoavonden organiseren is niet de reden waarom die meldpunten in de eerste plaats zijn opgericht. Het is dus geen rechtvaardiging om ze toch maar te behouden als de meldpuntfunctie te licht uitvalt.
Ook het argument van de nabijheid vind ik weinig steekhoudend, laat staan overtuigend. Er wordt trots verkondigd dat een op de vier klagers effectief naar het meldpunt trekt, maar dat lijkt me toch niet zo indrukwekkend. Ik noteer dat 75 procent van de klagers die mailden of belden, net zo goed naar het CGKR hadden kunnen gaan. Daar hebben ze namelijk ook een telefoon en een computer. Het voordeel van een meldpunt in elke centrumstad, bedoeld voor klagers voor wie een verplaatsing naar Brussel er te veel aan was, blijkt dus al bij al beperkt.
Overigens moeten er bij dat verhaal van nabijheid nog meer kanttekeningen geplaatst worden. Bereikbaarheid is een groot goed, maar er zijn grenzen. Dat doet helemaal geen afbreuk aan het kernidee van de meldpunten: mensen die een steekhoudend verhaal hebben of manifest werden gediscrimineerd, zullen echt niet opzien tegen een korte verplaatsing om hun verhaal te kunnen doen.
Minister, discriminatie is verwerpelijk en Vlaanderen moet dat actief bestrijden. Het parlement heeft echter de taak om het efficiënt gebruik van de overheidsmiddelen te eisen. Met de huidige cijfers is het voor mij moeilijk om vol te houden dat elke centrumstad haar eigen meldpunt nodig heeft. Wat mij betreft, mag er zeker geen taboe zijn over een eventuele inkrimping van het aantal meldpunten. Verder lijkt het me ook logisch dat ze een duidelijk afgelijnd takenpakket krijgen.
Minister, welke toekomst ziet u voor het huidige systeem van de meldpunten discriminatie? Bent u van mening dat het bestaan van een meldpunt in elke centrumstad een meerwaarde heeft? Wordt er voorzien in een grondige evaluatie van het systeem? Zo ja, behoort een inkrimping van het aantal meldpunten tot de mogelijkheden?
De heer Boudewijn Bouckaert : Mijn vraag ligt in het verlengde van die van de heer Hendrickx.
Er zijn dertien centrumsteden. In elke centrumstad werd een meldpunt opgericht. Een centrumstad is een administratiefrechtelijk begrip. Dat is ook de reden waarom net daar zon meldpunt werd opgericht, los van de vraag of daar eigenlijk wel nood aan was.
Die meldpunten zijn lokale antennes van het CGKR. De bestaansreden van deze centra was om de drempel voor de burger te verlagen.
Op basis van een evaluatierapport van het Vlaamse antidiscriminatiebeleid werden voor het werkingsjaar 2010 841 meldingen geregistreerd, waarvan 746 over discriminatie gingen. Er werden 596 dossiers geopend, 511 werden door de lokale meldpunten zelf behandeld, 63 werden naar het CGKR doorgestuurd.
Opvallend is ook de geografische concentratie van de klachten. Ongeveer driekwart van de klachten kwam binnen in Gent en Antwerpen. In heel wat andere meldpunten kwam amper een klacht per week binnen. Zo zijn er bijvoorbeeld in Roeselare 29 klachten per jaar.
Minister, ik heb via de pers vernomen dat u niet wilt weten van een afbouw. U zegt: Je moet die cijfers nuanceren. Ze bestaan nog niet lang, dat moet groeien. U voorspelt dat het aantal klachten in de toekomst nog serieus zal toenemen en dat dit de legitimiteit van die meldpunten zal bewijzen.
De meldpunten hebben als opdracht om het discriminerend gedrag te beëindigen. Ze kunnen daarvoor bemiddelen tussen de betrokken partijen, maar ze kunnen niet in rechte optreden door het slachtoffer bijstand te verlenen tijdens een rechtszaak of door zelf een klacht aanhangig te maken voor de rechtbank. Ook het CGKR kan dat niet als het gaat om Vlaamse bevoegdheden zoals Onderwijs. Volgens het rapport vormt dit een hiaat.
In het licht van deze uiteenzetting en aansluitend op wat de heer Hendrickx naar voren brengt, heb ik volgende vragen. Heeft, gelet op het geringe aantal meldingen, misschien met uitzondering van Gent en Antwerpen, het systeem van de lokale meldpunten in deze tijden van besparing geen te hoog prijskaartje? Ik heb eens gekeken in de begroting van 2010, waar een bedrag is uitgetrokken van 468.000 euro. In de latere begroting, waarover de cijfers echter nog niet gaan, zit dat bedrag boven het half miljoen euro. Dat is geen gering prijskaartje. We kunnen dat geld voor veel nuttigere dingen gebruiken.
Is het een correcte visie van de minister om te stellen dat het succes van deze meldpunten pas kan worden gemeten wanneer zij meer meldingen zouden ontvangen? Kunnen er geen alternatieve lokale meld- en bemiddelingssystemen in dit verband worden overwogen, zoals de inschakeling van de wijkagent? In veel gevallen gaat het over gemakkelijk oplosbare conflictjes. Je hebt daar de wijkagent voor. Die heeft een speciaal profiel, dat is geen repressieve figuur. Die is altijd bij de bevolking een beetje overgekomen als degene die bij lokale brandhaardjes bemiddelt en oplossingen brengt. Zouden we daar niet beter op terugvallen? Is het wenselijk dat lokale meldpunten klachten bij de rechtbanken zouden kunnen indienen, gelet op de noodzaak aan juridische expertise en objectieve neutraliteit die hiervoor vereist is?
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, als ik de reacties hoor, heb ik een raar gevoel. U zegt dat er weinig meldingen zijn. Men zou dan kunnen zeggen: dat is positief, want dan zijn er minder problemen. Anderen zeggen: het is negatief, want dan zijn er te veel diensten. De minister zegt dat het aantal klachten misschien nog zal groeien. Zal het aantal problemen dan toenemen? Dat is een wat rare discussie.
Het woord verrommeling is gevallen. Ik zou het ook willen gebruiken, maar in een wat andere betekenis, niet zozeer in verband met wat die mensen doen. Ik wil wel vragen hoe het nu zit met de Vlaamse structuur en de federale structuur. Er zou nu schot komen in de inter federalisering van het CGKR. Daarover hebben we al gesproken. Het is de visie van de minister dat we daarop wachten en dat we daar tegen de zomer een akkoord over moeten hebben.
Als je naar het Vlaams decreet kijkt dat zegt dat elke centrumstad in een antenne voorziet, is daar sprake van die gelijkebehandelingsbureaus. Voor mij is het op dit moment niet zo duidelijk of die ambtenaren van het lokale meldpunt van het CGKR, niet dezelfde mensen zijn die ook het Vlaamse gelijkebehandelingsbureau bemannen. Gaat het om dezelfde mensen in die dertien centrumsteden, waarover sprake in artikel 42 van het decreet?
In artikel 43 staat wat de taak is van die ambtenaren. Voor hen wordt in zeven opdrachten voorzien. Wat is nu juist de taak van die mensen? Wie betaalt hen? Wat is hun Vlaamse opdracht en wat is hun federale opdracht? Gaat het via een samenwerkingsovereenkomst tussen Vlaanderen en het CGKR dat ze zowel lokaal meldpunt zijn voor het CGKR, een federale instelling, als voor het Vlaams gelijkebehandelingsbureau? Ik zou daar graag duidelijkheid over krijgen.
Gaat het ook niet vaak om stedelijke ambtenaren die er al lang waren ik heb een concreet voorbeeld voor ogen en die dit er moeten bijnemen op het moment dat er een klacht komt? Als er bijvoorbeeld maar een klacht om de week of om de twee weken komt, gaat het gewoon om een ambtenaar die naast zijn twintig andere taken, even deze functie erbij neemt, voor zover ik daar zicht op heb. Dat brengt geen grote kostenopslorpende structuur mee. Ik zou daar graag wat meer zicht op hebben.
Als er zoveel via mail of via de telefoon wordt aangemeld, wat is dan de grote meerwaarde volgens u van de decentralisatie en het feit dat je naar een ambtenaar kunt toegaan? Je kunt zeggen dat het in het kader van de administratieve vereenvoudiging beter zou zijn als er nog meer elektronisch kan worden gemeld.
Ik had dus graag wat meer informatie over het Vlaams gelijkebehandelingsbureau. Hoe hangt dat samen met de federale structuur? Wie is waarvoor verantwoordelijk? Hoe ziet u de toekomst daarvan?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : De oprichting van de meldpunten in 2009 heeft voor een nieuwe dynamiek gezorgd in het Vlaams antidiscriminatiebeleid. Deze meldpunten laten voor het eerst toe een zicht te krijgen op klachten van discriminatie in het kader van de Vlaamse bevoegdheden. De meldpunten zijn echter nog jong en in volle ontwikkeling. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat er op twee snelheden gewerkt wordt.
Sommige meldpunten zijn ingebed in bestaande meldpunten en konden voortbouwen op een reeds ingeburgerde praktijk. Zo bijvoorbeeld in Leuven, waar al een meldpunt racisme actief was of in Gent waar al langer aan de uitbouw van een meldpunt discriminatie werd gewerkt. Het klopt dat het af en toe ambtenaren waren die al voor de gemeente werkten. Bovendien gaat het bij die meldpunten vaak om een cofinanciering. Wij betalen niet alleen, ook de gemeenten leggen extra geld bij. In die zin is het ook logisch dat er een samenwerking is.
Het antwoord op de precieze vraag over het gelijkebehandelingsbureau zal ik laten opvragen en ik zal u de informatie schriftelijk bezorgen.
Het Vlaams antidiscriminatiebeleid heeft heel bewust gekozen voor een lokale inbedding van de meldpunten, met name voor een laagdrempelige en toegankelijke instantie die slachtoffers van discriminatie kan bijstaan. Niet alleen staan zij hierdoor dichter bij de burger: één op vier meldingen gebeurde in 2010 via een effectief bezoek aan een meldpunt versus maar één op twintig meldingen die persoonlijk bij het CGKR worden ingediend. Ze hebben zich ook kunnen inbedden in een lokaal netwerk van organisaties waardoor de voorgestelde oplossingen meer kans op concreet resultaat krijgen. Het geeft hun ook de mogelijkheid om in een directe lijn een samenwerking op te zetten met andere lokale actoren die een rol kunnen spelen bij het oplossen van conflicten. Actieve samenwerking met de wijkagenten is daarvan een mooi voorbeeld. Voorzitter, in een aantal meldpunten gebeurt dat reeds in de praktijk.
Met deze nabijheid willen we bovendien de internationaal vastgestelde onderrapportering van discriminatieklachten verhelpen, aangezien de uitbouw van een sterk antidiscriminatiebeleid hand in hand gaat met het in kaart brengen van discriminatoire situaties. Het rapport is een eerste evaluatie van het Vlaamse antidiscriminatiebeleid. Het legt de focus op de werking van de meldpunten omdat in een eerste fase toch vrij sterk is geïnvesteerd in hun uitbouw.
Ondertussen zijn de meldpunten bijna allemaal de proeffase ontgroeid, en dat zal met zich meebrengen dat de operationele ondersteuning, coördinatie en vorming van de bestaande meldpunten kan en zal worden afgebouwd. In de toekomst komt meer nadruk te liggen op de verdieping van het Vlaamse antidiscriminatiebeleid, meer in het bijzonder op de uitbouw van een transversaal beleid, waarbij de diverse Vlaamse beleidsdomeinen hun verantwoordelijkheid nemen. Op die manier kan het Vlaamse antidiscriminatiebeleid de centrale spil worden van de strijd tegen discriminatie.
De werking van de meldpunten wordt in het rapport verduidelijkt aan de hand van het aantal meldingen. Het is belangrijk dat burgers hun weg kunnen vinden naar instanties die hen kunnen bijstaan als er sprake is van ongelijke behandeling en die samen met hen tot oplossingen kunnen komen. Meer meldingen betekent enerzijds een grotere bekendheid van de meldpunten, en anderzijds ook dat burgers beter op de hoogte zijn van hun rechten. Mijnheer Kennes, ik begrijp echter wel uw opmerking dat het altijd een wat rare discussie is.
Op dat vlak hebben de meldpunten een bijkomende rol te spelen, namelijk de preventie van discriminatie via informerende en sensibiliserende campagnes. Nu, ik zie heel duidelijk geen rol weggelegd voor de meldpunten als het gaat over de juridische afwikkeling van klachten in de rechtbank. De toepassing van het decreet houdende het kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid is een belangrijke stap in het ontwikkelen van een slagkrachtig antidiscriminatiebeleid, en zal in de toekomst ook een onderdeel worden van het evaluatierapport.
Mijnheer Bouckaert, het spreekt vanzelf dat we, wanneer we het zullen hebben over de interfederalisering van het CGKR, ook de verdere werking van de meldpunten mee in overweging zullen nemen. U weet dat de regering ter zake voor de zomer de nodige beslissingen zal nemen. Ik zal minister Milquet daar overigens kortelings over zien. U weet dat we ook een opdracht hadden gegeven om een vergelijking te maken met het buitenland. Die studie zal eerstdaags worden vrijgegeven. Met de resultaten daarvan zullen we de nodige voorstellen ter zake voorleggen aan de regering. We zijn dat dus niet vergeten.
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Minister, u blijft wat vaag, en met opzet. Maar goed, we hebben nog wel enkele maanden geduld. We weten dat dit eraan komt. We zullen dat uiteraard te gepasten tijde evalueren.
U hebt het over een evolutie naar een transversaal systeem. Volgens mij geeft dat aan dat u zelf al weet dat, als er in de toekomst nog klachten zullen zijn, die vooral elektronisch zullen worden ingediend. Nu is dat al het geval voor negentien van de twintig gevallen bij het CGKR en voor drie van de vier gevallen bij de lokale meldpunten.
U zegt dat er in de toekomst misschien nog meer klachten te verwachten zijn. Ik blijf dat vreemd vinden. Zullen al die subsidies aan al die verenigingen, instanties en systemen die beweren of pretenderen het racisme te bestrijden, zullen al die inspanningen die gelukkig maar in het onderwijs worden geleverd op den duur eindelijk eens iets opleveren? Ik hoop dat toch.
Dan was er de suggestie van de heer Bouckaert met betrekking tot de wijkagent. Ik weet dat er binnen het justitiesysteem tegenwoordig wordt gewerkt met een soort vrijwilligers, die in de lokale vredegerechten een vorming in bemiddeling krijgen. Misschien is het een goede suggestie om ook die mensen in te schakelen. Vaak gaat het over mensen die begaan zijn met hun buurtwerking, die in verenigingen zitten, die door hun leeftijd of hun vorming gemakkelijker aanspreekbaar zijn.
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, ik heb uw antwoord met belangstelling beluisterd. Toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat men een bepaalde weg is opgegaan en die wil blijven bewandelen, ongeacht de vraag of daar wel een behoefte aan is in de Vlaamse Gemeenschap.
Destijds heeft Hans Achterhuis een mooi boek gepubliceerd, getiteld De markt van welzijn en geluk. Daarin schetst hij hoe bijvoorbeeld bepaalde welzijnsorganisaties een vraag creëren om hun bestaan te legitimeren. Ik heb de indruk dat hier soms enigszins dezelfde filosofie wordt gebruikt. Er moet per se naar klachten worden gezocht om deze meldpunten te legitimeren. Minister, ik vind dus dat u de moed moet hebben om te zeggen dat er vrijwel geen klachten zijn. Bijvoorbeeld in breed suburbaan Vlaanderen lijken me niet veel problemen te bestaan. Dan moet men durven te zeggen dat men ophoudt met die meldpunten.
Ik heb het al herhaaldelijk gezegd: die meldpunten doen toch altijd enigszins denken aan die film over Oost-Duitsland, Das Leben der Anderen. De heer Van Der Taelen, die zich ideologisch toch enigszins aan de andere kant van het spectrum bevindt, is me ter zake bijgetreden. U kent die film waarschijnlijk wel. Men gaat eigenlijk enigszins aan Fahndung doen. Dat is de ongezellige kant van die meldpunten. Als die op vele vlakken eigenlijk geen nut hebben, dan moet men die durven op te doeken en moet men terugvallen op bestaande organisaties.
Er zijn de meldpunten van de gemeenten. Die worden over het algemeen bemand door ambtenaren. Veel bijkomende kosten zijn daar waarschijnlijk niet aan verbonden. Er zijn echter ook veel zuilgebonden meldpunten. Zo zijn de meldpunten waar men terechtkan voor het melden van arbeidsgerelateerde discriminatie onder meer het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) en de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden (ACLBV). Dat zijn de organisaties die de staking van volgende week organiseren, en die ook wel wat discriminatie zullen organiseren. Ook is er ACTIRIS. Zijn die organisaties eigenlijk wel neutraal in heel die kwestie? Langs Waalse kant treden organisaties als de Mouvement contre le racisme, l'antisémitisme et la xénophobie (MRAX) als meldpunt op. Dat is natuurlijk de zaak van de minister niet. Ik kan over die organisatie wel wat anekdotes vertellen. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Ik denk dat we elkaar goed begrijpen. Die organisatie is ontspoord, maar kan toch als meldpunt optreden. We moeten daarmee opletten.
De kosten bedragen 0,5 miljoen euro. Is het sop de kool nog waard? Ik wil het even in een brede context plaatsen. Ten gevolge van Zwarte Zondag zijn na 1991 allerlei organisaties opgericht die vaak weinig effect hebben gesorteerd en die tot een polarisatie in België hebben geleid. Volgens mij moeten we die bladzijde stilaan omslaan. Vlaanderen wordt op dat vlak volwassen. Ik heb de indruk dat al die specifieke organisaties nog maar weinig nut hebben.
We beschikken over wetgeving. Er mag geen discriminatie zijn. Daar is de grondstroom in Vlaanderen het mee eens. Er moet langs beide kanten aan de discriminatie op de werkvloer worden gewerkt. De problemen van de ongekwalificeerde uitstroom, die vooral bij allochtonen wordt geconstateerd, moeten worden aangepakt. Dat zijn de grote knelpunten. Al het overige is min of meer een restverschijnsel van de periode die in 1991 is begonnen. We moeten ons daar eens over buigen. We moeten de vraag stellen of dat allemaal nog nodig is.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Ik wil toch nog even reageren op het lange betoog van onze commissievoorzitter. Volgens hem gaat het om de ongezellige kant van de zaak. Deze aanpak heeft echter, zoals de minister overigens heeft gesteld, ook voordelen.
Artikel 43 stelt dat de gelijkebehandelingsbureaus mensen bij de niet-gerechtelijke afwikkeling van hun meldingen over discriminatie moeten bijstaan. Tijdens de besprekingen van het ontwerp van decreet enkele jaren geleden heb ik mijn bekommernissen daarover geuit. We moeten in de eerste plaats voor overleg opteren en de zaken met gezond verstand benaderen. Indien er een probleem is, moeten we de mensen bij elkaar brengen. We moeten de zaken niet in een juridische context brengen en naar de rechtbank stappen. Dat is ook de richting die we nu uitgaan.
Volgens de voorzitter beschikken we over een wet. Dat klopt. De voorzitter weet echter ook dat een samenleving niet enkel door middel van wetten kan worden geregeld. Indien alles door middel van wetten zou kunnen gebeuren, zou er nog maar weinig aan politiek worden gedaan. We zouden dan enkel goede wetten moeten hebben.
De wet moet op een bepaald ogenblik in werking treden. Er moet handhaving zijn. Indien er in een stad of een gemeente een probleem is, heb ik echter liever dat de lokale betrokkenen eens samen rond de tafel zitten. Misschien kan de situatie door middel van overleg worden uitgeklaard. Het discriminerend gedrag van bepaalde mensen wordt soms door hun eigen slechte ervaringen veroorzaakt. Dat is niet altijd een ideologische zaak. Vaak baseren mensen zich op wat ze zelf hebben meegemaakt of op wat kennissen hebben ervaren. Door bepaalde zaken uit te praten, kunnen veel problemen worden opgelost.
Indien we problemen op die manier kunnen oplossen, wordt de samenleving gezelliger. We moeten geen strafzaak starten telkens iemand iets verkeerds heeft gedaan of gezegd. Daar mogen we zeker niet in vervallen. Dat lijkt me een van de grote voordelen van de huidige systemen.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Voorzitter, ik was eigenlijk helemaal niet van plan het woord te vragen. Uw uiteenzetting was echter zo bizar dat ik wel moet reageren. (Opmerkingen van de voorzitter)
We beschikken gelukkig over een antidiscriminatiewet. We hebben het gisteren, tijdens de plenaire vergadering, echter nog over de gaybashing ten overstaan van holebis en transgenders gehad. Soms schamen ze zich, durven ze om een of andere reden geen klacht in te dienen of wordt hun klacht geseponeerd.
Volgens u dateren al die problemen nog van Zwarte Zondag. Ik krijg echter elke week dergelijke verhalen te horen. Zeker nu ik in het Vlaams Parlement zetel, krijg ik wekelijks telefoontjes van mensen die me vertellen dat een 12-jarige Afrikaanse jongen de veters van zijn leerkracht moet binden en al grappend zwarte piet wordt genoemd. Is het dan de bedoeling dat die jongen onmiddellijk naar de rechtbank stapt? (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik ben het ermee eens dat alles opnieuw moet worden bekeken. We moeten weten hoe efficiënt die meldpunten werken, hoeveel klachten er zijn en dergelijke. Het lijkt me echter een stap te ver de meldpunten volledig af te schaffen.
De voorzitter : De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen : Voorzitter, ik was evenmin van plan me te mengen. Mevrouw Zamouri heeft haar standpunt echter met veel enthousiasme gebracht. Het is leuk dat ze dergelijke voorbeelden aanhaalt, maar ik kan evenzeer voorbeelden uit mijn eigen leefwereld naar voren brengen. Dat is ook een reden waarom we een Antidiscriminatiewet nodig hebben. Ik woon in Hoboken. (Opmerkingen van mevrouw Khadija Zamouri)
Mevrouw Zamouri kent de buurt. Ze weet hoe het daar is. Ik ken veel voorbeelden van meisjes die worden gediscrimineerd omdat ze ongesluierd naar school gaan. In het beste geval worden ze uitgescholden en hoer genoemd. In het slechtere geval komen daar ook fysieke bedreigingen of handtastelijkheden bij.
Het probleem situeert zich niet op een enkel niveau. We moeten dit debat nuanceren. Ik denk niet dat het de bedoeling van de vraagsteller was dit debat nu te voeren. Het betoog van de voorzitter heeft een en ander losgeweekt. Het is een mes dat langs twee kanten snijdt. (Opmerkingen)
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Ik betreur de terminologie van de heer Wienen. Hij heeft de voorbeelden van mevrouw Zamouri leuk genoemd. Ik vind dat niet leuk. Ik vind het spijtig dat ze dergelijke voorbeelden moet geven. Ik veronderstel dat het zo niet was bedoeld.
Mevrouw Zamouri en de minister verwachten in de toekomst blijkbaar nog veel klachten. De gelijkebehandelingsinstanties moeten dan ook in stand worden gehouden. Ik heb daarnet gevraagd wat dan met al die vaak overgesubsidieerde verenigingen en organisaties moet gebeuren. We moeten die organisaties ook durven te evalueren en in vraag stellen. Indien nodig, moeten we die organisaties zelfs hun geld durven af te nemen.
Ik zit in mijn thuisstad, Mechelen, met een jeugdvereniging die wordt overgesubsidieerd. Ik krijg dat niet meer verkocht aan al die andere jeugdverenigingen die bijna wekelijks een wafelenbak of een autowassing moeten organiseren. Die jongeren leren dat ze een inspanning moeten leveren als ze hun kas willen spijzen en dat hun niet alles op een schoteltje zal worden aangeboden.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Of er meer klachten komen, dat weet ik niet. Het enige wat ik gezegd heb, is dat het meldpunt nog relatief jong is. Alle nieuwe initiatieven moeten de kans krijgen om te groeien. Als over een paar jaar blijkt dat het niet meer nodig is, zal ik de eerste zijn om het af te schaffen. Het is nu te vroeg voor een evaluatie.
Mijnheer Hendrickx, als hier decreten worden goedgekeurd, moet de minister die uitvoeren. Dat vraagt enige tijd. Mevrouw Zamouri heeft terecht verwezen naar het debat over gaybashing gisteren. Dat is zeer erg en toch dienen zeer veel mensen gewoon geen klacht in. Hetzelfde geldt voor discriminatie. Heel vaak slikken mensen dat, en zij worden elke dag gediscrimineerd. Sommigen worden niet gediscrimineerd. Er zijn er die het valselijk inroepen als excuus. Dat gebeurt ook. Dat ontken ik niet. U kunt er niet omheen dat er wel degelijk heel wat discriminatie bestaat in diverse vormen. Soms is het een flauwe grap, soms is het reëel.
We hebben gezocht naar een methode die ingebed is in de lokale gemeenschap, daarom zit het vaak in bestaande punten en gebeurt het in samenwerking met de gemeentebesturen. We proberen het meldpunt in te bedden in de bestaande structuur. Dat is het begin van een Vlaams antidiscriminatiebeleid. Ik vind dat goed. Voor een evaluatie is het te vroeg.
We gaan dit jaar iets anders doen. We gaan uitzoeken hoe we richting dat interfederaal centrum kunnen gaan, hoe dat kan worden ingevuld, wat de verhouding van de meldpunten tot dat centrum moet zijn. Het lijkt me logisch dat we dat ook moeten bekijken. Natuurlijk wordt het in de toekomst nog meer digitaal, maar er zijn nog altijd mensen die geen digitale toegang hebben. Ik ben het absoluut met u eens, mijnheer Kennes, de mensen moeten weer met elkaar leren praten. Het is jammer dat het zover moet komen, soms hebben ze iemand nodig om hen te doen praten. Denk maar aan de vrederechter. Dat is voor sommige mensen al een zware stap. Niet iedereen zet die stap onmiddellijk. Hetzelfde geldt voor de politie. Het hangt er al van af in welke mate de wijkagent aanspreekbaar is, in welke mate hij lokaal ingebed is en wat zijn persoonlijkheid is.
Het is voorbarig om te zeggen dat de meldpunten geen toekomst hebben. Laat ons nog een jaar of twee voortwerken. Laat ons dat koppelen aan het interfederaal centrum. Ongetwijfeld maken we over een paar jaar een evaluatie. Als uit de evaluatie blijkt dat het niet nuttig is, dat het op een andere manier kan, dan moeten we onze conclusies trekken. Ik heb daar geen probleem mee.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mijnheer Kennes, u hebt natuurlijk gelijk. Als al onze conflicten voor een rechtbank gebracht moeten worden, dan zijn we niet goed bezig. Er volgt nog een vraag over examenbetwistingen. Die problematiek duikt steeds meer op in het onderwijs.
Voor de toepassing van de wet in een rechtstaat moet men terugvallen op de klassieke instanties, de parketten en dergelijke. We moeten niet allerlei nevenorganisaties gaan creëren die ook allerlei klachten kunnen behandelen, zoals het CGKR. Het parket heeft een traditie van neutraliteit, objectiviteit, is gedepolitiseerd en dat is gezonder.
Verder, heel veel van die conflicten hebben niets te maken met een misdrijf. Het zijn vaak misverstanden, vooroordelen, dat zijn stomme toestanden. We hebben daar geen aparte organisaties voor nodig.
Ik ben blij met uw antwoord, minister. U beschouwt deze meldpunten niet als een doel op zich. Ze zijn opgestart, maar moeten niet per se blijven bestaan. U gaat ze aftoetsen aan de nood die uit de samenleving komt. Als er geen klachten meer zijn, moeten we niet gaan denken dat de mensen geen klachten durven in te dienen: het kan ook zijn dat onze bevolking volwassen wordt en met de diversiteit kan omgaan. Dat is niet anders dan goed nieuws.
De voorzitter : Het incident is gesloten.