Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 19/01/2012
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de organisatie van participatie op school
- 656 (2011-2012)
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collegas, op 26 mei 2011 maakte de Algemene Raad van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een advies over participatie op school aan u over. Dat unanieme advies handelde enkel over participatie op de basisschool en de secundaire school, zoals die geregeld werd door het decreet van 2004, en ging niet over de syndicale overlegorganen. Over participatie op school is in uw plannen voor deze legislatuur weinig te vinden, daarom zou ik enkele vragen willen formuleren bij sommige elementen uit dat advies, dat de Vlor op eigen initiatief heeft gegeven.
Naast de verplichte overlegorganen zijn in veel scholen nog andere informele overlegorganen actief. Daardoor worden de inhoud van het overleg en de taak van de officiële overlegorganen uitgehold. De Vlor adviseert daarom om de scholen meer autonomie te geven en om een eigen participatiestructuur op te zetten, die dan wel aan bepaalde vereisten moet voldoen. Is het zinvol en mogelijk om het Participatiedecreet in die zin aan te passen en zo ja, aan welke timing moeten we dan denken?
De schoolraad wordt geacht advies te verlenen aan de directie en inrichtende macht of het schoolbestuur, of er informatie aan te vragen, maar de directie of het schoolbestuur maken geen deel uit van de schoolraad. Is het dan niet wijzer om conform het voorstel van de Vlor, de directeur en het schoolbestuur wel op te nemen in de schoolraad, of in de participatieraad, zoals de Vlor de raad noemt? Als ervoor gezorgd wordt dat het voorzitterschap van school- of participatieraad net zoals nu uitgesloten blijft voor leden van de directie of het schoolbestuur, dan moet dat voldoende garantie zijn voor een volwassen participatie.
In veel gevallen blijkt dat kansarme ouders en leerlingen weinig betrokken zijn in de participatiestructuren op school. Welke steun of impulsen overweegt de minister om daar verandering in te brengen?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, mijnheer De Meyer, ik meen dat we hier in de bespreking van de beleidsverklaring al even over hebben gesproken. We zullen dit jaar het formeel besluitvormingsproces voor een minidecreet met betrekking tot de rechtspositie van de leerling opstarten. Het tweede deel van het minidecreet heeft betrekking op de inspraak op school. Op basis van de uitgevoerde evaluaties en van het Vlor-advies over participatie op school zullen we het Participatiedecreet bijsturen.
We bevinden ons op dit moment in de fase dat we weten wat we willen, we zijn dit nu aan het bespreken met de administratie. Nadien kan het debat in de regering hierover plaatsvinden.
Het is de bedoeling om tijdens dit schooljaar de legistieke procedure van het decreet op gang te trekken en om op 1 september 2013, dus niet dit startende schooljaar, maar het schooljaar daarop, met een nieuw decreet van start te gaan.
We weten dat bij de evaluatie van het participatiegebeuren vanuit verschillende hoeken een sterk pleidooi werd gehouden om scholen meer autonomie te geven bij het invullen van het concept participatie, met de mogelijkheid om een eigen traject te doorlopen dat rekening houdt met de schoolspecifieke kenmerken en met de eigen leerkrachten, leerlingen en hun ouders.
De keerzijde van een beperktere centrale invulling van de regelgeving is dan wel dat op lokaal niveau voldoende garanties moeten worden geboden om de beoogde inspraak te realiseren voor alle actoren en dat de naleving van het decreet en de lokale invulling ervan door de commissie inzake zorgvuldig bestuur getoetst kan blijven worden. De rol van deze commissie zou dan ook ongewijzigd moeten blijven bestaan.
We zullen ons dus baseren op het advies en u zult de komende maanden uiteraard ook betrokken worden bij de inhoud ervan, zoals we dat altijd doen binnen de meerderheid.
Ik meen dat de timing duidelijk is. Ik ga nog niet echt in op de inhoud omdat we die nog verder moeten bespreken, maar we vertrekken wel degelijk vanuit het advies van de Vlor.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, ik bedank de minister voor zijn engagement en ook voor de inhoud van zijn antwoord. Ik heb er geen bijkomende vragen over.
De voorzitter : Het incident is gesloten.