Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Vergadering van 14/12/2011
Vraag om uitleg van de heer Wim Van Dijck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het omvormen van de 22 Brusselse gemeenschapscentra tot één cultuurcentrum
- 465 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Reeds in de vorige legislatuur maakte de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) plannen om een rationalisatie door te voeren bij de 22 Vlaamse gemeenschapscentra (GC) in Brussel. De minister zal zich dat vast nog herinneren. Het bleef toen echter grotendeels bij plannen.
Tijdens deze legislatuur heeft de opvolger van de minister, de heer Bruno De Lille, wel al stappen gezet in die rationalisatie. Het einddoel is klaar en duidelijk gedefinieerd en als dusdanig gecommuniceerd: er moet één groot cultuurcentrum komen, centraal aangestuurd vanuit de VGC.
Dat er efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt door een meer centraal beheer van de gemeenschapscentra zal niemand ontkennen. De aanwerving van personeel is zon pluspunt. Ook de zachte dwang tot clustering en intensievere samenwerking tussen sommige gemeenschapscentra kan een positieve werking hebben.
Maar de volledige centralisering, tot en met de programmering toe, lijkt mij een stap te ver. Er bestaat terechte vrees dat zoiets op den duur verstikkend zou kunnen werken voor de gemeenschapscentra, die toch lokaal verankerd zijn en uit dat lokaal gegeven hun dynamiek halen, niet in de laatste plaats door de inzet van vele vrijwilligers.
Minister, ik vermoed niet dat het uiteindelijk zal leiden tot de uitdoving van dat vrijwillig engagement of tot de dood van de actieve lokale gemeenschap, zoals sommige stemmen laten uitschijnen. De discussie binnen de VGC is nog volop aan de gang. Toch wil ik u over dit thema al enkele vragen te stellen.
Wat is uw visie op de naar mijn aanvoelen verregaande plannen tot rationalisering van de gemeenschapscentra in Brussel? Zal de eenmaking van de gemeenschapscentra onder het beheer van de VGC niet leiden tot een fnuiken van de lokale dynamiek die de gemeenschapscentra kenmerkt? Hebt u hieromtrent al overleg gepleegd met uw collegas van de VGC?
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : Er bestaan inderdaad veranderingsplannen voor de gemeenschapscentra. Die plannen werden eigenlijk al ingezet door de vorige regering. Het is heel belangrijk dat er efficiëntiewinsten worden geboekt.
Het is heel belangrijk daar zijn de gemeenschapscentra het volgens mij ook mee eens dat er een meer intensieve samenwerking is en dat er waar mogelijk op verschillende manieren wordt samengewerkt. Ik wil echter ook mijn bezorgdheid uiten dat verandering goed is, maar dat je moet oppassen dat je het kind niet met het badwater weggooit door heel stringente maatregelen op te leggen en niet te luisteren naar de noden en bezorgdheden van de gemeenschapscentra. Het personeel kan zo gedemotiveerd raken en afhaken.
Minister, ik weet dat dat eigenlijk niet uw bevoegdheid is, maar die van de VGC. We staan allemaal achter de werking van de gemeenschapscentra, die goed werk leveren. De efficiëntiewinsten kunnen vandaag ook nog worden geboekt. Daarvoor is die nauwere samenwerking noodzakelijk. We moeten er echter voor opletten dat we het kind niet met het badwater weggooien.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Ik vind het fijn dat collegas bekommerd zijn om de Brusselse gemeenschapscentra. Ik wil daar gerust discussie over voeren.
Ik denk echter dat dat typisch een onderwerp is dat eigenlijk tot de fundamentele regierol van de VGC behoort. Het wordt in de Raad van de VGC besproken en er worden debatten over gevoerd. Ook het College van de VGC is daarmee bezig. De verdeling van de bevoegdheden is vrij duidelijk: dit is een belangrijke bevoegdheid van de VGC. Wij kunnen daarover discussiëren, maar de institutionele gegevens liggen vast. Op dit ogenblik zijn de debatten daarover in de VGC trouwens in volle gang. Dat gebeurt op basis van notas, onder meer op basis van een zeer waardevolle discussienota van mevrouw Brigitte De Pauw.
Ik sta wat versteld over uw opmerking dat het einddoel van de hervorming van de gemeenschapscentra klaar en duidelijk is gedefinieerd en dat er één groot cultuurcentrum moet komen, centraal aangestuurd vanuit de VGC. Ik weet niet waar u dat haalt.
De heer Wim Van Dijck : Dat staat zo in Brussel Deze Week.
De heer Paul Delva : In het regeerakkoord ten behoeve van de VGC en dat is toch de leidraad staat iets wezenlijk anders.
Wat het centrale beheer betreft, is het evident dat de gemeenschapscentra op een aantal domeinen veel sterker zouden moeten samenwerken. Zo is een centrale aansturing op logistiek vlak goed. Wat het personeel betreft, blijf ik erbij dat het goed is dat de lokale vrijwilligers aan hun trekken komen. Dat is voor ons een vrij fundamentele zaak. Ik hoop dat bij de aanwerving van personeel in lokale gemeenschapscentra de lokale vrijwilligers een woordje te zeggen hebben.
U hebt het over zachte dwang om de samenwerking tussen gemeenschapscentra te bevorderen, zodat er clustering en intensievere samenwerking komt. Ik ben daar absoluut tegen. Er zijn samenwerkingsverbanden die spontaan zijn ontstaan. Er zijn prachtige voorbeelden, zoals de samenwerking tussen Etterbeek en Elsene, en die tussen Oudergem en Watermaal-Bosvoorde. Maar die zijn spontaan gegroeid. Zachte dwang zie ik dus niet zitten.
U hebt het over een volledige centralisering, ook wat de programmering betreft. Ik weet niet waar dat staat. Het is wel zo dat men inzake de programmering naar synergieën moet gaan. Die zijn er al, en misschien kunnen die nog wat worden versterkt. Misschien is die centralisering ooit ter sprake gekomen, maar ik denk niet dat dit vandaag nog op tafel ligt. Die vrees lijkt onterecht.
Uw tweede vraag is helemaal correct. De eenmaking van de gemeenschapscentra staat niet op de agenda. Maar het klopt dat het een grote bekommernis is dat de lokale dynamiek die veel gemeenschapscentra kenmerkt en ook de rol van de vrijwilligers daarin wordt bewaard. Dat is een fundamenteel punt, en mijn collegas in de VGC proberen dat te vrijwaren. Uw bekommernis op dat vlak deel ik volkomen.
De voorzitter : De heer Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collega's, de hervorming van de gemeenschapscentra behoort tot de autonomie en de bevoegdheid van de VGC. Het is aan minister van Cultuur Schauvliege om na te gaan of het beleid van de VGC conform het sectordecreet is. De gemeenschapscentra zijn inderdaad belangrijk voor onze aanwezigheid in Brussel. Het is ook zo dat veel middelen van Vlaanderen daar naartoe gaan. De Vlaamse Gemeenschap investeert bijna evenveel geld van het Stedenfonds in de gemeenschapscentra als wat uit het budget van cultuur wordt vrijgemaakt. Er komt ook wat geld uit mijn Brusselbegroting, in het kader van investeringsdossiers. Dat alles zorgt er dus voor dat de Vlaamse Gemeenschap mag verwachten dat de gemeenschapscentra als lokale Nederlandstalige ankers in de stad herkenbaar zijn en efficiënt werken. Wij zijn het er immers bijna allemaal over eens dat Brussel moet worden bestuurd als één stad. Elke redelijke, verstandige mens vindt dat.
Brussel mag niet via negentien baronieën worden bestuurd. Wij moeten daarom consequent zijn en durven te stellen dat het niet wenselijk is dat de negentien gemeenschapscentra zich als erfridders zouden gedragen, naast de baronieën, waarin de burgemeesters als baronnen en Vlaamse schepenen als graven, maar dan zonder kasteel, optreden. Ik kom nog terug op de autonomie van de gemeenschapscentra.
Niemand kan ontkennen dat in zeer veel gemeenschapscentra een groot engagement van beroepskrachten en vrijwilligers merkbaar is om meer uit de centra te halen, zodat er niet enkel meer ruimte wordt gegeven aan verenigingen, maar ook diensten worden verleend aan schoolkinderen, hun ouders en anderstalige Brusselaars die aansluiting zoeken bij onze gemeenschap. Dat is belangrijk. Zelf lig ik aan de basis van de hervormingsplannen van de gemeenschapscentra.
Ook ik las in de krant wat u hebt vermeld. Die woorden komen van een collegelid dat interessant wou zijn. In die zin ben ik blij met uw vraag, want dat geeft mij de kans om te zeggen wat er allemaal wel is gebeurd en hoe ik vind dat het er in de toekomst aan toe moet gaan. Ik vind het dus niet erg dat hierover in de commissie een vraag wordt gesteld, mijnheer Delva. U weet ook dat in de VGC voortdurend over Vlaanderen en de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap wordt gepraat, en nauwelijks over de VGC-bevoegdheden. Vandaag doen wij eens het omgekeerde, en dat is dus niet meteen een probleem.
Ik heb niet begrepen dat het om een rationalisatie van de gemeenschapscentra gaat, wat een vermindering van het aantal gemeenschapscentra, het aantal personeelsleden of het aantal opdrachten zou betekenen. Dat is nooit de bedoeling geweest en ik denk ook niet dat de meerderheid in de VGC dat vandaag wil.
Je moet een onderscheid maken tussen een zakelijke en inhoudelijke aanleiding en sturing. Je moet alles wat te maken heeft met zakelijke deskundigheid zoveel mogelijk op een centraal niveau doen. Dat zijn de moeilijke zaken waarmee de vrijwilligers belast worden. Zij moeten met inhoud bezig zijn. Zij moeten daarbij uiteraard ondersteund worden door een professionele inhoudelijke deskundigheid.
Dat onderscheid was destijds het uitgangspunt en ik hoop dat het dat zal blijven om te centraliseren waar het nodig is. Je moet deskundigheid centraliseren of clusteren als het gaat om boekhouding, gebouwenbeheer of eventueel af en toe programmatie. Ik denk aan scholenprogrammatie. Het heeft toch geen zin dat die negentien gemeenschapscentra elk een coördinator hebben voor scholenprogrammatie? Dat kun je beter in één centrum centraliseren, dan kun je in overleg met de anderen zien wie wat waar programmeert. Dat is een heel mooi voorbeeld van synergie beogen op inhoudelijk vlak. Natuurlijk heb je wat de inhoud betreft de lokale dynamiek en aansturing nodig. Maar een coördinatie of afstemming is op zich niet problematisch. Trouwens, wie sterk is, heeft daar helemaal geen problemen mee.
Mijnheer Van Dijck, het is destijds niet bij plannen gebleven. Er werden toen 69 gesubsidieerde contractuelen (gescos) van de verschillende vzws overgedragen naar de VGC. Daardoor kregen door mijn toedoen alle personeelsleden van de GCs gelijke rechten en plichten. Tot dat ogenblik voerden de centra elk een eigen personeelsbeleid. Sommigen deden dat goed en anderen deden dat minder goed. Er kwamen bovendien zeventien fulltime-equivalenten bij, betaald door het Stedenfonds, waarvan drie in de centrale dienst en veertien in de centra zelf. Zij waren in hoofdzaak bedoeld voor de professionalisering van de onthaal- en informatiefuncties. Tot dan toe had elk van de centra een eigen communicatiebeleid. Sommigen deden dat goed en anderen deden dat minder goed.
Er werd een centraal boekhoudingsysteem ingevoerd. Tot dan voerden de centra een eigen boekhouding. Sommigen deden dat goed en anderen deden dat minder goed. Er werd een typemodel uitgewerkt en toegepast voor de concessieovereenkomsten voor de cafés van de GCs. Tot dan toe kon de uitbater van het café van De Markten voor iets meer dan 1000 euro per maand café houden op een van de meest lucratieve plaatsen van Brussel. Daaraan heb ik een einde gemaakt. Ik heb dat geobjectiveerd. Er werd een gemeenschappelijk prijzenbeleid uitgewerkt. Er werden 22 omgevingsanalyses uitgeschreven. Tot dat ogenblik wisten veel centra niet eens in welke omgeving ze werkten of voor wie. Er werd een meerjarenplan voor investeringen opgesteld: het eerste investeringsplan sinds de overdracht van de gebouwen in 1995. Ik heb in de vorige Brusselse legislatuur, mijnheer Van Dijck, meer dan 3 miljoen euro extra in de GCs geïnvesteerd, waarvan 2 miljoen euro recurrent. Er werd dan ook meer dan 30 miljoen euro vastgelegd voor investeringen in gebouwen.
Ik stel vast dat veel van de zaken die wij hebben opgezet op dit moment worden vertraagd. Maar zij zullen uiteindelijk wel eens worden uitgevoerd. Ik ben daarin nog wel optimistisch. Maar dat sommigen menen zichzelf interessant te moeten maken door te zeggen dat er in die vorige legislatuur niet zoveel is gebeurd, begrijp ik niet. Dit is nog maar een beperkte opsomming van alles wat er is gebeurd. Dit toont meer dan overtuigend het tegendeel aan. Veel mensen uit de GCs spreken mij op straat aan om te zeggen hoe geschandaliseerd zij waren door die uitspraak. Dergelijke uitlatingen doen een mens natuurlijk altijd goed.
De hervormingsplannen zijn het resultaat van een diepgaande bevraging van alle vrijwilligers, beheerders, beroepskrachten en gebruikers van de GCs. De werking van de centra moet vraaggestuurd zijn. Dat wil zeggen: gebaseerd op een omgevingsanalyse en op een lokale bevraging. De professionalisering en de gedeeltelijke centralisatie ik ben het eens met de heer Delva dat het niet de bedoeling mag zijn om alles te centraliseren moeten ten dienste staan van de lokale dynamiek. Dat is de richting waarin het verder moet. De basis is tijdens de vorige legislatuur in Brussel gelegd. Ik hoop dat het huidige college in al zijn wijsheid en autonomie de juiste beslissingen neemt om de toekomst van de GCs in Brussel, die voor een groot deel door de Vlaamse Gemeenschap worden gefinancierd, veilig te stellen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Minister, dank u voor uw uitvoerige antwoord. Voor wat betreft de bevoegdheid, heeft de heer Delva natuurlijk gelijk. Maar ik vond mijn vraag hier toch zeker op zijn plaats omwille van de vrij alarmerende berichten in de pers. Nu blijken ze overtrokken. Ik vind het ook opportuun om af en toe eens over de schouder van de VGC mee te kijken en er hier eens een kleine gedachtewisseling over te hebben.
De bron van mijn vraag was een artikel in Brussel Deze Week. Daarin stonden toch een aantal zaken die mij verontrustten. Er stond te lezen dat de opvolger van minister Smet in de VGC, de heer De Lille, het helemaal anders aanpakt: De gemeenschapscentra worden één groot Cultuurcentrum Brussel, zo verklaarde hij bijna een jaar geleden in deze krant. Daar kun je natuurlijk moeilijk een andere interpretatie aan geven. Dan staat er verder nog: De VGC gaat straks ook mee de culturele programmering bepalen. Dat zijn van die statements die mij nopen om een vraag te stellen. U kunt dat wel begrijpen.
Minister, u zegt dat u tijdens de vorige legislatuur werkte aan een centralisering waar het nodig is. Dat was eigenlijk het opzet van mijn vraag. Ik kan dat goed volgen. U zei ook dat er geen vermindering zal zijn van het aantal GCs noch van het personeel, en dat er geen inkrimping zal zijn van de opdracht. Zeer goed. Dat het uiteindelijk toch geen groot cultuurcentrum zal worden, verheugt mij. Ik denk te kunnen besluiten dat we het debat in de VGC moeten afwachten. Daarna moeten we eens bekijken wat de besluitvorming is en eventueel opnieuw met een vraag naar dit gremium komen.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Voorzitter, ik heb daarnet niet aan de discussie deelgenomen omdat de materie mij eerder een kwestie van de VGC leek. Mijnheer Van Dijck, uiteraard heeft uw vraag wel enige pertinentie op inhoudelijk vlak. Maar we moeten geen vragen stellen waardoor de minister heel erg blij is dat hij zichzelf nog eens een medaille kan uitreiken. Met zon meerderheid hebben we geen oppositie meer nodig.
Volgens mij is het niet opportuun om daarover zon gigantische discussie te voeren. Wij kunnen onze tijd in deze commissie beter besteden aan zaken waaraan we daadwerkelijk iets kunnen veranderen. Minister, u hebt het over de negentien baronieën en over efficiëntie en dergelijke. Ik hoop, minister, dat u de dag dat u als minister-president over Brussel zult regeren toch niet alles wat eventueel kan worden gelinkt aan de idee-fixe van die baronieën, die volgens mij toch echt wel een Vlaamse uitvinding zijn, zomaar zult centraliseren. Indien u een stad als Antwerpen of Gent zou besturen, zou u de wijkwerking toch ook appreciëren? Daar gaat het toch om?
Inderdaad, het zakelijke bestuur en het inhoudelijke bestuur zijn niet hetzelfde. Maar met al onze neigingen om efficiënter te zijn en zaken te centraliseren, moeten we ervoor zorgen dat we op dat centrale niveau niet nog meer functies creëren, een coördinator voor dit en een coördinator voor dat. Die centra, waarvan de ene op een bepaald vlak beter werkt dan de andere, kunnen ook van elkaar leren zonder dat daarvoor op een centrale administratie functies moeten worden gecreëerd. Dat is een bedenking van mijnentwege. Het is zoals mevrouw Idrissi daarnet zei: je mag nooit het kind met het badwater weggooien. Die lokale centra hebben wel degelijk hun functie en nut. Ik hoop dat we het daarover eens zijn, minister. Daarom begreep ik uw uitspraken over de baronieën en de graafschappen niet.
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : In deze commissie moeten we voor onszelf duidelijkheid scheppen. Het kan niet zijn dat elke vraag die gelinkt is aan Brussel hier terechtkomt. We hebben een debat gehad over het conservatorium van Brussel, waarvoor de grootste verantwoordelijkheid ligt bij de Federale Regering. We voeren dat debat omdat er een zekere bezorgdheid is voor de instellingen van Brussel. Als het gaat over een probleem van de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt er plots warm en koud geblazen en kan dat niet. Dat is een heel vreemde redenering.
De ex cathedra-uitwijding over de negentien gemeenten van mevrouw Brusseel is heel belangrijk. Elke Brusselaar en elke Brusselse politicus die zichzelf in de spiegel wil bekijken, ziet een Brusselse knoop die moet worden opgelost.
We hebben allemaal hoorrecht in de VGC. Ik roep op om dat hoorrecht te gebruiken en de bezorgdheden die hier worden geuit, ook daar te uiten. Aan degenen wier partij in het college zit, vraag ik dat ze hun partijgenoten onder druk zetten om hetzelfde te doen.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Ik heb er geen probleem mee om dit debat hier te voeren. Het is interessant voor ons om daarover van gedachten te wisselen. We spreken wel over een beleidsdomein dat behoort tot de autonomie van de VGC, maar we mogen hier over van alles discussiëren.
Voor ons zijn enkele elementen absoluut cruciaal in het debat over de gemeenschapscentra. Ten eerste is dat de centrale rol van de vrijwilliger. Ten tweede moet, indien er wordt geclusterd tussen gemeenschapscentra, dat van beneden af gebeuren. Ten derde zouden een aantal zaken centraal moeten worden aangestuurd, zoals de boekhouding enzovoort. Ten vierde is het belangrijk dat niet de 19, maar de 22 gemeenschapscentra een sterke lokale verankering kunnen krijgen met lokaal heel wat beweegruimte en ook een eigen couleur locale. Op zich heb ik daar geen probleem mee. Voor de centralisering ben ik op een aantal domeinen wel wat bevreesd.
In heel de discussie mogen we niet uit het oog verliezen wat de historiek is van de gemeenschapscentra. Die zijn in de jaren 60 en 70 ontstaan vanuit een louter vrijwillig engagement, vanuit mensen die in de vuurlinie hebben gestaan, zonder enige steun van de overheid. Op de duur is er steun gekomen, maar de balans moet absoluut in evenwicht blijven. Dat staat in de geschiedenis geschreven en ik wil dat ook zo behouden. Het heeft zijn nut en waarde bewezen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.