Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 12/01/2012
Interpellatie van de heer Lode Vereeck tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de problemen bij de provinciale innovatiecentra en de incoherentie van het ter zake gevoerde beleid
- 25 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Voorzitter, minister, dames en heren, ik heb deze interpellatie al enkele maanden geleden ingediend. Ze kan nu pas aan bod komen omdat ze verschillende keren samenviel met de hoorzittingen met de Gemeentelijke Holding en de begrotingsbespreking. Ik heb mijn interpellatie aangehouden omdat ze een reeks beslissingen betreft waar ik enkele kanttekeningen wil bij plaatsen.
De oorspronkelijke beslissing met betrekking tot de nieuwe overeenkomsten van de provinciale innovatiecentra dateert al van 17 december 2010, ruim een jaar geleden dus. Ik heb eerst een reeks schriftelijke vragen gesteld om de problematiek in kaart te brengen. In het voorjaar kregen we het signaal dat de minister een bijkomende beslissing zou treffen. Dat is inderdaad gebeurd op 15 juli. We hebben dat element afgewacht. Dat antwoord is pas binnengekomen in oktober. Daarmee zijn we nu ruim een jaar na de oorspronkelijke beslissing.
De provinciale innovatiecentra zijn opgericht op basis van een besluit van 2006. Het zijn projecten voor Regionale Innovatiestimulering (RIS). In elke provincie zou een innovatiecentrum worden opgericht. De centra zijn vzws en ze bestaan uit de belangrijkste actoren. De provinciale innovatiecentra zijn front offices van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Ze hebben tot doel kmos te helpen om hun weg richting IWT en innovatiesteun te vinden. Ze doen aan sensibilisering. Ze stimuleren en begeleiden bedrijven bij de indiening van hun IWT-dossier. Ze helpen bij innovatie-audits en dergelijke. De begeleiding is grotendeels gratis.
De RIS werden opgericht voor een periode van vier jaar, dat stopte dus eind 2010. Dan moesten ze worden herzien. De beleidsbrief Innovatie 2011-2012 kondigt een verlenging aan van de RIS. Dat is conform het regeerakkoord en de beleidsnota. Die laatste stelde niet alleen dat de RIS verlengd zouden worden, maar zelfs dat ze zouden worden uitgebouwd. In die context lanceerde het IWT in juni 2010 een oproep om nieuwe projectvoorstellen in te dienen. Deze voorstellen werden positief geadviseerd door de raad van bestuur van het IWT.
Voor alle duidelijkheid, we werken in deze commissie constructief samen. Ik ga wel kritische bemerkingen maken, maar het moet buiten kijf staan dat voor mijn fractie die innovatiecentra goed werk leveren en dat de beslissing van de minister voor de verlenging een goede beslissing is. Ik heb mijn licht opgestoken in het veld, bij bedrijven en federaties. Ik krijg positieve signalen. Er is een benchmarkstudie gebeurd. Ook die is ronduit positief. Ik verwijs naar het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 6 april 2011 waarin u de resultaten meedeelt van de innovatiecentra. Die wijzen allemaal op een goede werking. De centra hebben een meerwaarde en de verlenging is een goede zaak.
Op 17 december 2010 volgde het positieve advies van de Vlaamse Regering die daarmee het positieve advies van het IWT volgde voor de verlenging. De regering kende daarbij een subsidie van 16,5 miljoen euro toe, dat is 3,3 miljoen euro per innovatiecentrum. Dat is minder dan de centra hadden gevraagd. Ze hadden 19,8 miljoen euro gevraagd. Daarin hadden ze al rekening gehouden met ernstige efficiëntiewinst. De werkingskosten per adviseur of manager waren al met 33 procent gedaald, van 50.000 naar 35.000 euro.
De raad van bestuur van het IWT onderschrijft het volgende van 21 oktober 2010 u merkt dat ik de commissie met Dexia en de Gemeentelijke Holding volg waar de data van groot belang zijn, het wordt een beetje een tic. De raad van bestuur zegt dus: Het gevraagde volume middelen is dan ook verantwoord. Elke reductie leidt tot een vermindering van het personeelsbestand en zal een negatieve invloed hebben op de werken en de resultaten.
Als lid van de oppositie ga ik dan natuurlijk dieper graven. Ik heb contacten gezocht. Over de werking heb ik vernomen dat de middelen die ter beschikking worden gesteld, niet volstaan om de huidige werking voort te zetten, laat staan dat ze, zoals zowel in de conceptnota, de beleidsbrief, de beleidsnota als het regeerakkoord staat, kunnen dienen om de werking nog eens uit te bouwen. Heel concreet snijden de besparingen ook in het aantal innovatieadviseurs. In de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen daalt het aantal innovatieadviseurs van vijf naar vier. Er worden in totaal drie mensen ontslagen met in totaal een sociaal passief van 336.000 euro.
Minister, in uw antwoord op een nieuwe schriftelijke vraag van 1 juni geeft u ook eerlijk aan dat de ontslagen het rechtstreekse gevolg zijn van die daling van de beschikbare middelen. Ik vroeg u in dezelfde schriftelijke vraag wat volgens u de impact is van de besparing op de werking van de innovatiecentra. U antwoordde: De impact van de kleinere personeelsbezetting kan beperkt blijven, aangezien de innovatiecentra kunnen steunen op een gedurende de voorbije jaren opgebouwde aanpak en op de ruime uitgebouwde contacten.
Dat was natuurlijk een verbazend antwoord omdat enerzijds de raad van bestuur van het IWT in zijn nota van 21 oktober heel duidelijk zegt dat er een negatieve invloed zal zijn en dat anderzijds uit het rondbellen dat ik heb gedaan, is gebleken dat er wel degelijk sprake is van een vermindering van de werking van de innovatiecentra.
In zekere zin erkent u dat ook, want de targets die worden opgelegd bij de hernieuwing van de opdracht van de innovatiecentra worden ook naar beneden bijgesteld. Ik merk dus een contradictie op tussen enerzijds uw antwoord dat het allemaal wel meevalt omdat er ondertussen ervaring werd opgebouwd en omdat de impact beperkt is, en anderzijds uit wat blijkt inzake het IWT en bij mensen op de werkvloer en uit het feit dat de nieuwe targets in de nieuwe overeenkomst wel degelijk naar beneden worden bijgesteld.
Via een schriftelijke vraag die ik u heb gesteld op 27 juli en waarin ik peil naar de targets, geeft u heel duidelijk te kennen dat de ambities naar beneden worden bijgesteld en dat er dus een inkrimping komt van de centra. Wat mij betreft, valt dit niet goed te rijmen met wat in de beleidsdocumenten en in een eerdere schriftelijke vraag wordt gesteld.
Minister, hoe rijmt u uiteindelijk de beslissing van de Vlaamse Regering van december 2010 met de ambities die werden geformuleerd in de beleidsdocumenten en de praktische noodzaak om de innovatiecentra uit te bouwen of om op zijn minst de slagkracht te behouden?
In uw schriftelijk antwoord minimaliseert u dus de impact van de besparingen, u noemt die beperkt, terwijl er vanuit het werkveld duidelijke signalen komen dat er een gevaar is door de verminderde personeelsbezetting. Op basis van welke elementen hebt u het antwoord aan mij geschreven en oordeelde u op dat moment dat de beslissing die u nam slechts een beperkte impact heeft, terwijl we ondertussen weten dat dat eigenlijk niet waar is?
Op een vraag van mij van 1 juni 2011 stelt u dan ook nog eens dat er niet in bijkomende middelen zal worden voorzien voor de innovatiecentra. Bij de begrotingscontrole was er bruto 682 miljoen euro extra beleidsruimte. Blijkbaar komen er geen extra middelen voor de innovatiecentra.
Anderhalve maand later, op 15 juli, wordt uiteindelijk beslist om twee extra innovatieadviseurs toe te kennen aan Flanders Care en om ze toe te wijzen aan de innovatiecentra tot en met eind 2013. Daar waar tot begin juni luidde dat de impact beperkt was en dat u geen nieuwe middelen nodig had, wordt plots beslist dat staat op pagina 5 van de nota van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 om zo snel mogelijk twee extra innovatieadviseurs te laten aanwerven in de centra Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant en om ze specifiek in te zetten in de zorgsector. Aldus is geschied, maar op basis van welke elementen werd uiteindelijk toch beslist om twee bijkomende adviseurs aan te werven, terwijl u er eerder drie ontslaat bij een sociaal passief van 336.000 euro? Dit is gewoon een vraag met het oog op de optimalisering van ons beleid.
De targets werden dus naar beneden bijgesteld aangezien u met minder personeel zat. Dat begrijp ik. De doelstellingen in de finale overeenkomst werden ook naar beneden bijgesteld als gevolg van de vermindering van toegekende middelen. Ondertussen zijn die twee extra adviseurs er dus bijgekomen via Flanders Care. Zullen de targets nu dan weer naar boven worden bijgesteld?
Dit zijn eigenlijk een paar praktische vragen en managementsvragen die ik heb bij dit dossier.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, mijnheer Vereeck, ik dank u voor het overzicht dat u ons hebt gegeven. Het antwoord zit eigenlijk al een beetje vervat in uw vragen, want natuurlijk heeft alles een sequentie.
Er was de evaluatie van de innovatiecentra, die in begin van deze legislatuur op tafel lag en waarbij we ook moesten beslissen of we voor de nieuw ingediende dossiers opnieuw met de bestaande consortia in zee zouden kunnen gaan. Die besluitvorming is er geweest in het eerste jaar van deze legislatuur, toen we ons nog volop in een besparingsoperatie bevonden en de budgetten voor innovatie en onderzoek ook beperkt waren. We hebben toen geroeid met de riemen die we hadden. We hebben geprobeerd maximaal rekening te houden met de elementen die het evaluatierapport aanreikte, en met het voorstel dat de innovatiecentra zelf hadden uitgewerkt. We zijn toen gekomen tot een compromis, waarbij inderdaad niet het totale gevraagde bedrag kon worden toegekend aan de innovatiecentra. Daarmee hebben we ook rekening gehouden bij een aantal doelstellingen. We kunnen immers niet vragen dat mensen alles wat is vooropgesteld maximaal blijven doen als ze minder middelen krijgen.
Ik wil echter ook de kanttekening maken dat er niet altijd een directe correlatie is tussen de budgetten en personeelsleden en de output. Die innovatiecentra waren ondertussen ook al een paar jaar ingereden. We hebben toen dus samen bekeken welke doelstellingen zouden kunnen worden gehaald met een iets kleiner budget. Die innovatiecentra moesten natuurlijk ook zelf bekijken wat ze zouden doen met dat kleinere budget. Sommige hebben toen inderdaad beslist het personeelseffectief wat af te slanken.
Daarna hebben we met de begrotingscontrole 2011 gelukkig extra geld uit de brand kunnen slepen. Dat heeft ons de ruimte gegeven, ook voor alle overeenkomsten die nadien moesten worden verlengd. Ik heb inderdaad al een eerste aanpassing doorgevoerd, zoals u terecht stelt, om twee extra mensen in dienst te kunnen nemen voor heel het doelpubliek van het project Flanders Care. Dat project is gericht op innovatie in de zorg. We hebben toen ook overlegd met de innovatiecentra en hen gezegd dat we niet in elke provincie in één persoon extra zouden voorzien. We hebben hen gevraagd samen te werken. Het gaat immers over profielen met een zeer specifieke kennis van de welzijns- en zorgsector. Vermoedelijk zou er in elke provincie niet een hele dag werk zijn voor één voltijdse medewerker. De centra hebben goed overlegd met elkaar. We hebben in twee extra profielen voorzien. Natuurlijk worden die mensen ergens gehuisvest, maar ze bestrijken samen wel heel Vlaanderen.
Dat lijkt me een goede manier van werken. Zo konden we mee onze schouders zetten onder Flanders Care. We hebben dat ook gedaan binnen de bestaande structuren. Op een bepaald ogenblik was er immers het idee om daar ook weer aparte loketten voor op te richten. Wij hebben beslist dat onder te brengen bij de innovatiecentra, die omkadering, een methodiek en een netwerk hebben. Zo konden we Flanders Care steunen en de bestaande innovatiecentra verder bestaffen. Ik sluit niet uit dat we die werkwijze verder ontwikkelen. De overeenkomsten met de innovatiecentra zijn afgesloten op een moment dat de middelen beperkt waren. We hebben er nu al twee mensen bijgezet. Ik sluit niet uit dat we dat nog meer zullen doen, ofwel voor algemene doelstellingen, ofwel voor specifieke sectorale benaderingen.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Minister, ik vind dit geen goede aanpak. Ik vind het wel goed dat er mensen bijkomen, maar niet de manier waarop dat gebeurt, met die stop-and-go. Ik verwijt dat u echter niet. U roeit met de riemen die u hebt. Ik denk dat u het slachtoffer bent van het gebrek aan begrotingsfilosofie van deze Vlaamse Regering. Het is te zeggen: deze regering heeft een begrotingsfilosofie, die erop neerkomt dat er vanaf 2011 altijd een evenwicht moet worden geboekt. Daardoor heeft ze in het verleden eigenlijk geen structurele keuzes moeten maken. We hebben ook de kaasschaafmethode gekend. Het enige dat ik positief vind aan de discussie van de voorbije dagen, is dat we af zijn van die kaasschaafmethode. Althans, dat moet nog blijken: ik vrees dat er bij De Lijn ook sprake kan zijn van een soort kaasschaafmethode. Ik hoor echter dat er voor het eerst wel structurele keuzes zijn gemaakt. De minister-president heeft heel duidelijk gezegd dat er niet meer zal worden bespaard op kinderarmoedebestrijding, investeringen en innovatie. Die signalen, dat soort heel duidelijke maatschappelijke keuzes had ik heel graag begin 2009 gezien. Dan hadden we een dergelijke aanpak niet gezien. Dit blijft immers toch een stop-and-gobeleid.
Ik zeg wel dat u roeit met de riemen die u hebt, maar eerst worden er drie mensen ontslagen, waardoor er natuurlijk wat animositeit en onrust ontstaat op de werkvloer, en dan komen er weer twee mensen bij. Ik vraag me ook af of het gaat over dezelfde mensen. Of zijn er mensen binnengeduwd en andere binnengehaald? Voor ons zijn er niet zoveel zaken die tot de kerntaken van de Vlaamse overheid behoren, maar innovatie in dit land vinden we wel een kerntaak. Ik ben het dus niet eens met dat stop-and-gobeleid, dat ik ook al eerder heb aangeklaagd. Als er plots veel geld is, dan schiet de regering plots in een soort spending spree en dan moet dat geld dan ook netjes over al die diverse budgetten worden verdeeld. Is er dan een tekort, dan moet iedereen opnieuw remmen. Er moet toch een continuïteit zijn, en zeker en vast op dat domein. We zullen straks trouwens stemmen over de decretale verankering van de 1 procentnorm. Dat is nogmaals een steun die wij u vanuit de oppositie willen bieden, zodat u een stok achter de deur zou hebben bij de komende begrotingsdiscussies. Nogmaals, dat wij als oppositie andere ideeën hebben over waar moet worden bespaard, doet niets af van het feit dat, mochten oppositiepartijen in de toekomst ooit deelnemen aan een andere regering, zij die 1 procentnorm gestand zullen doen.
Minister, dat stop-and-gobeleid is dus geen goede aanpak, maar u bent ter zake het slachtoffer van de manke begrotingsfilosofie van deze regering.
Ik heb nog drie punctuele vragen. De eerste heeft betrekking op de verdeling van het budget voor de nieuwe periode 2011-2014. Worden die budgetten gelijk verdeeld, ongeacht de geografische actieradius, de bedrijfsdemografie, de taaklast uit het verleden enzovoort? Minister, dat lijkt me niet zo zinnig, zeker omdat uit uw antwoorden op schriftelijke vragen blijkt dat er duidelijke regionale verschillen zijn tussen die centra qua activiteit en doelgroep. Dat blijkt ook uit de kritiek van de Inspectie van Financiën, die voorstelt om aan elk innovatiecentrum eenzelfde subsidiebedrag voor werking, 840.000 euro, toe te kennen, ongeacht de concrete bedrijvigheid in elk innovatiecentrum als toepassing van zero-based budgeting kan dat tellen. Hoe verantwoordt u toch die gelijkmatige verdeling, gezien de kritiek en het antwoord dat ik van u mocht ontvangen?
De tweede vraag heeft betrekking op de managersfunctie. Er is een gemiddelde personeelsbezetting van zes vtes (voltijdequivalent), een manager-directeur, vier adviseurs en een administratief medewerker. Ik vraag me af of één manager per centrum noodzakelijk is voor het aansturen van slechts vijf ftes, zeker gelet op het ontslag van die drie adviseurs.
Uit het veld blijkt een bereidheid om te werken met één manager voor alle vijf innovatiecentra. Ook de Inspectie van Financiën heeft die opmerking geformuleerd. Ik kan me voorstellen dat die vier managers dat niet willen, maar als u spreekt met sommige adviseurs of met de federaties die vertegenwoordigd zijn, dan kan dat wel. De Inspectie van Financiën stelt op pagina 5 van het advies: Men ziet bijvoorbeeld niet in waarom elk innovatiecentrum over een managementpositie dient te beschikken voor een administratief medewerker en vijf adviseurs. Als er dan toch naar efficiëntiewinsten moet worden gezocht, dan zeker niet bij de adviseurs die het veldwerk doen. Veeleer zou men de managersposities in de innovatiecentra in vraag moeten stellen.
Minister, mijn derde vraag is of u de budgetten zult verhogen, maar daar hebt u eigenlijk al op geantwoord. De budgettaire situatie is moeilijk, en dan zou ik in de eerste plaats verwachten dat het naar beneden gaat. Ik zal u en de minister-president op uw woord nemen. Mochten we er niet in slagen de innovatiecentra sterker te bemannen, dan mogen ze zeker niet worden afgebouwd zoals in de eerste twee jaren van deze legislatuur.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Als je een overheidstaak definieert, dan heb je de keuze hoe je die organiseert. In de vorige beleidscyclus heeft men een keuze gemaakt, en die heb ik om pragmatische redenen niet in vraag gesteld. Men wilde het niet onderbrengen in de bestaande agentschappen; men wilde het ook niet onderbrengen in een administratief-rechterlijk organogram, in het IWT of in de administratie Economie. Omdat het moet worden gedragen door een netwerk, wilde men een call doen. Er konden verschillende consortia worden gevormd en die konden zich dan aanbieden om die overheidstaak uit te voeren.
Als je die keuze maakt, heeft dat enkele consequenties. Als je een call organiseert, laat je het initiatief vanuit het werkveld komen. Dat betekent ook dat er een subsidielijn kan worden goedgekeurd op basis van de offertes die worden ingediend, maar die beperkt is in duur. Het consortium dat de overheidstaak in een bepaalde provincie wil organiseren, krijgt geen subsidie ad aeternum, maar een contract voor een aantal jaren. Dat betekent dat dat contract eindigt en dat de mensen die in het consortium worden tewerkgesteld, weten dat ze geen ambtenaar zijn, dat ze geen contract van onbepaalde duur krijgen, maar dat ze een contract krijgen om dat project uit te voeren in de termijn dat het consortium een overeenkomst heeft met de Vlaamse overheid.
Dit is dus geen stop-and-gobeleid; het is een consequentie van de keuze die is gemaakt. Er is een evaluatie gebeurd van de bestaande innovatiecentra, waaruit sommige goede elementen zijn opgenomen in de organisatie van de nieuwe call. Op basis van de nieuwe call bleek dat de bestaande consortia zich allemaal opnieuw kandidaat hadden gesteld, en een aantal voorwaarden, berekeningen en businessplannen hadden toegevoegd. Op basis van die nieuwe call is er met de bestaande innovatiecentra een nieuwe overeenkomst afgesloten.
De overheid heeft, door de toen geldende context, het budget inderdaad beperkt. Het is dan aan de consortia zelf om te weten hoe ze met die beperkte middelen een bepaald voorstel dat ze hebben uitgewerkt, realiseren en waar ze kunnen besparen. Ik weet dat het kleine organisaties zijn en er zijn niet veel keuzes. Daar heb ik begrip voor. We wisten ook wel dat bij sommige organisaties een personeelslid zou sneuvelen.
Deze innovatiecentra hebben een contract van beperkte duur. Dat zal op een bepaald moment aflopen en dan moeten we opnieuw uitzoeken wat we daarmee zullen doen. Ik wil zeker discussiëren over de vraag of dat de beste organisatievorm is en of er meer continuïteit moet zijn.
Ik heb bij het begin van de legislatuur verklaard dat de uitvoering van die taken belangrijk is. De innovatiecentra hadden een goede werking uitgebouwd. We hebben er, gewoon om pragmatische redenen, voor geopteerd op die weg verder te gaan. Het was niet de bedoeling veel tijd te verliezen met existentiële discussies over de organisatievorm. Moet dat binnen het IWT? Moeten we al dan niet de continuïteit verzorgen? Ik denk meestal vrij pragmatisch. Vaak gaat te veel tijd verloren met organisatorische discussies. We steken die tijd best in inspanningen om het werk op het terrein uit te voeren. Op dat vlak wil ik dan ook tegenspreken dat we een stop-and-gobeleid zouden voeren.
De innovatiecentra zijn indertijd elk apart begonnen. Ondertussen zijn ze, ten gevolge van hun eigen werkingen, naar elkaar toegegroeid. Tijdens de evaluatie hebben we er sterk op aangedrongen dat ze meer met elkaar zouden overleggen en van elkaar zouden leren.
De voorbije jaren hebben we de innovatiecentra als groep erkend. We proberen met hen als groep te overleggen. In het verlengde hiervan hebben ze zelf voorgesteld hen allemaal hetzelfde budget toe te kennen. We zijn op dit voorstel ingegaan.
Ik ben eventueel bereid opnieuw naar de organisatievorm te kijken. Ik wil echter de opmerking over de directeurs tegenspreken. Indien mensen in kleine groep een bepaalde taak moeten uitvoeren, moet iemand de primus inter pares zijn en de eindverantwoordelijkheid dragen. Dat is daarom niet de baas. Dat is een groot verschil. Het spreekt voor zich dat de directeur van een innovatiecentrum niet heel de dag op zijn bureau zit en zich enkel met interne zaken bezighoudt. Die mensen draaien volop mee. Ze hebben een belangrijke operationele taak. Ze dragen de titel van directeur omdat ze de coördinatie verzorgen.
Ik weet niet of ik de woorden van de heer Vereeck moet interpreteren als een vraag om hier een gecentraliseerde dienst van te maken. Ik ben niet zeker dat dit een goede beslissing zou zijn. Ik sta echter open voor het debat.
We zijn nu op een bepaald punt aanbeland. De innovatiecentra hebben daar zelf veel verdienste aan. Ze hebben in hun eigen provincie een plaats in het landschap verworven. Ze zijn gekend in het netwerk van de werkgeversorganisaties en van de onderzoek- en onderwijsinstellingen. Ik vind het gevaarlijk om bepaalde zaken louter om efficiëntieredenen te saneren. We moeten in de gaten houden wat we op die manier aan slagkracht en aan output zouden verliezen.
De heer Vereeck hoeft zich geen zorgen te maken. Die directeurs doen meer dan enkel directeur spelen. Ik ben dan ook geen vragende partij om een heel debat over de organisatievorm te voeren. Het lijkt me belangrijk verder te kijken. Hoe kunnen we de output verder bevorderen? We bereiken de kmos te weinig. Dat blijft een zorgenkindje. Ik heb de innovatiecentra dan ook gevraagd zelf voorstellen te doen. Hoe kunnen we de kmos beter bereiken? Dit zijn bekommernissen waar ik zelf veel op wil inzetten. Ik zou het prefereren te onderzoeken hoe we de doelstellingen kunnen bereiken en dan na te gaan welke budgettaire en organisatorische aanpassingen eventueel nodig zijn. Dat lijkt me beter dan in de omgekeerde volgorde te werken.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Ik denk dat de minister op de meeste van mijn vragen en bezorgdheden heeft gereageerd. Ik vind de toelichting over de managersfunctie bevredigend. De praktijk zal moeten uitwijzen of de managers inderdaad grotendeels de functie van innovatieadviseur, wat tenslotte de core business is, op zich nemen en daarnaast ook managementtaken uitvoeren. Indien die managementtakken steeds groter zouden worden, kunnen we nog steeds vanuit de praktijk de mogelijkheid van een centralisatie bekijken.
Ik zou nog wel graag een kleine verduidelijking over de regionale spreiding krijgen. Indien ik het goed heb begrepen, is die spreiding op vraag van de innovatiecentra zelf tot stand gekomen. Is dat dan voor of na de call gebeurd? De minister zou natuurlijk kunnen stellen dat dit op basis van de werking is gebeurd. Uit haar eigen cijfers blijkt dat de werking in principe vrij gelijkmatig is verdeeld. We zien waar zich de meeste activiteiten situeren. Dat geldt ook voor de hoeveelheid kmos. Is die verdeling a priori gebeurd of is die achteraf ingevoerd? Hoe is dat precies te werk gegaan? Is de minister hier eigenlijk in managementtermen zelf gelukkig mee?
Minister Ingrid Lieten : Het antwoord op die vraag ken ik eigenlijk niet. Uit wat me hier wordt ingefluisterd, leid ik af dat de innovatiecentra op basis van de call allemaal een voorstel hebben ingediend. De raad van bestuur van het IWT heeft in die zin een advies verstrekt. Op basis van dat advies hebben we die beslissing tijdens de onderhandelingen met de innovatiecentra gefinaliseerd.
De heer Lode Vereeck : Het is me eigenlijk nog niet helemaal duidelijk. Zoals daarnet al is gesuggereerd, wil ik hier gerust op een ander moment eens op terugkomen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.