Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 09/11/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Lydia Peeters tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over de projecten inzake coöperatieve kinderopvang
- 243 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Chris Janssens tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over de gesubsidieerde projecten inzake coöperatieve kinderopvang
- 245 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over coöperatieve kinderopvang
- 249 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, we hebben in de pers vernomen dat u geld hebt vrijgemaakt voor de financiering van projecten inzake kinderopvang die functioneren als coöperatieven. Het gaat om projecten die werden ingediend door de Provinciale Commissie Buitenschoolse Opvang (PCBO). Blijkens de berichten zal een eerste project lokale belangstellenden toelaten om te investeren in nieuwe kinderopvangcentra. Het kan dan gaan om ouders, zelfstandigen en gemeentelijke instanties die aandelen kunnen kopen. De aandeelhouders zullen worden betrokken bij de uitwerking van een nieuw soort kinderopvang.
Het tweede project heeft betrekking op de bestaande kinderopvangcentra, waarbij men voorstelt om toe te treden tot een coöperatie om dan een aantal aankopen te bundelen en ervaringen uit te wisselen.
In eerste instantie vinden wij het heel positief dat u meedenkt om een oplossing te bieden aan het tekort aan kinderopvang, dat zich de facto op het bevoegdheidsdomein Welzijn situeert. In het eerste project maakt u klaarblijkelijk een duidelijke beleidskeuze inzake commercialisering van de kinderopvang. Ook in het tweede project wordt gemikt op efficiëntiewinsten dankzij schaalvergroting. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.
Desondanks heb ik een aantal praktische vragen bij de verdere uitwerking van deze initiatieven. Het beleidsdomein Sociale Economie is immers gericht op mensen met een afstand tot de reguliere arbeidsmarkt. Zij krijgen via de sociale economie de kans om arbeidservaring op te doen en hun vaardigheden bij te schaven zodat ze kunnen doorstromen naar het reguliere circuit. De eerste vraag die dan ook rijst, is welke mensen u precies beoogt in te schakelen als werknemers in het door u betoelaagde project waarbij mensen en gemeenten kunnen investeren in kinderopvang.
Precies in de sector van kinderopvang wordt steevast gewezen op het grote belang van de kwaliteit van de opvang. Recent heeft de heer Dehaene hier nog de vraag gesteld aan minister Muyters naar de opleidingen van de begeleiders van de kinderkinderopvang, waar veel aandacht aan moet worden geschonken, voornamelijk op vraag van Kind en Gezin. De vraag is dus specifiek welke mensen men beoogt om te laten werken in die nieuwe kinderopvang, gelet op de vereiste kwalificaties die men moet bezitten om in een kinderopvang te worden tewerkgesteld. Het grote tekort aan begeleiders in kinderopvang is gekend. De vraag is of dat allemaal compatibel is met mensen die eigenlijk actief zouden zijn in de sociale economie.
Minister, hoe kan worden verklaard dat de twee projecten inzake coöperatieve kinderopvang worden betoelaagd vanuit het domein Sociale Economie en niet vanuit Welzijn? In welk concreet budget voorziet u voor elk van deze twee projecten? Zullen in deze projecten enkel mensen worden tewerkgesteld die in aanmerking komen voor de sociale economie?
Hoe zult u garanderen dat er zal worden voldaan aan alle wettelijke kwaliteitsvereisten inzake kinderopvang? Gaat u dit initiatief oprichten als een erkend en gesubsidieerd initiatief voor kinderopvang? Hebt u daarvoor al de toezegging van Kind en Gezin gekregen? Indien niet, zult u de toepassing vragen om in te treden in het systeem van de inkomensgerelateerde bijdragen?
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Minister, u hebt eerder aangekondigd dat u het coöperatief ondernemen in Vlaanderen wilt promoten. Om daarover informatie aan te bieden hebt u, in samenwerking met de sector en met het Cera Steunpunt Coöperatief Ondernemen, een website gelanceerd. Intussen hebt u in dit kader twee projecten van de Limburgse Provinciale Commissie Buitenschoolse Opvang goedgekeurd. Daardoor zou de provincie meer en betaalbare en kwalitatieve kinderopvang moeten krijgen.
In Limburg en in de andere provincies heerst er inderdaad een tekort aan kinderopvangplaatsen in zowel de voorschoolse als de buitenschoolse opvang. De budgetten van de overheid kunnen de vraag aan kinderopvang helaas niet volgen.
De PCBO lanceerde daarom het voorstel voor een coöperatieve kinderopvang. Daarin wordt volgens de PCBO een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het organisatorische en financiële luik van coöperatieve kinderopvang en anderzijds het coöperatieve gedachtegoed van ouderparticipatie.
Van 1 november 2011 tot 31 oktober 2012 worden de pilootprojecten uitgevoerd. In die periode wordt ook de haalbaarheid van het coöperatieve model onderzocht. Om de projecten in goede banen te leiden, worden twee voltijdse projectmedewerkers in dienst genomen.
Minister, hoe hebt u in het kader van de beide subsidieprojecten overlegd met enerzijds de betrokken provincie en anderzijds de actoren in de sector van de kinderopvang? Hoe wilt u ouders, lokale zelfstandigen, organisaties en eventuele andere betrokkenen bereiken om aan het project coöperatieve kinderopvang deel te nemen? In welke mate is de Vlaamse minister van Welzijn betrokken bij de projecten? Welk subsidiebedrag werd aan de respectieve subsidieprojecten toegekend?
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Minister, tot mijn verrassing vernam ik in de media dat u vanuit Sociale Economie twee Limburgse projecten voor kinderopvang zult subsidiëren. Daar het om coöperatieve kinderopvang gaat, kunnen we spreken van een primeur. Het eerste project richt zich tot lokale belangstellenden. Zij kunnen investeren in de nieuwe centra in ruil voor aandelen. Zo wordt de financiële drempel om de capaciteit uit te breiden, verlaagd. De aandeelhouders zullen ook verder worden betrokken bij de uitwerking van de centra.
Het tweede project richt zich tot alle kinderopvanginitiatieven. Zij zullen kunnen toetreden tot een coöperatie om zo hun aankopen te bundelen en betere deals te sluiten met de leveranciers. De verantwoordelijken zullen nauwer samenwerken en ervaringen uitwisselen. De collectieve besparingen die de samenwerking zal meebrengen, zal de opvang betaalbaar moeten houden.
Minister, met welke middelen zullen deze projecten worden gefinancierd? Over hoeveel middelen gaat het? Over hoeveel kinderopvanginitiatieven gaat het? Hoeveel plaatsen zullen ze kunnen aanbieden? Hoe zal worden voldaan aan alle wettelijke vereisten inzake kwaliteit in de kinderopvang, die wordt gecontroleerd door Kind en Gezin? Zullen de plaatsen in de coöperatieve kinderopvangcentra inkomensgerelateerd zijn? Ik heb geen bezwaar tegen een bundeling van krachten om kosten te drukken, maar waarom werd hier een subsidie voor uitgetrokken? Wat met de terugverdieneffecten? Werd hierover overlegd met uw collega, minister van Welzijn Jo Vandeurzen? Wanneer zullen die projecten worden geëvalueerd? Wat is uw plan hiermee voor de toekomst?
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Ik vind dit een heel boeiende mogelijkheid. Coöperaties in de kinderopvang lijken me heel zinvol, omdat ouders zo kunnen participeren in de structuur van die kinderopvang. Als ouders ergens aan willen participeren, dan is het wel de opvoeding van hun kinderen en de kinderopvang. Vorig jaar al vroeg ik me af wat we in die coöperaties kunnen doen, en toen leek kinderopvang een van de meest voor de hand liggende mogelijkheden.
Ik ben niet bang voor de link tussen sociale economie en kwaliteit. Heel de buitenschoolse kinderopvang in Limburg is ooit begonnen vanuit de sociale economie, en als een tewerkstellingsproject opgestart. In die zin lijkt de basis van sociale economie helemaal geen vreemde keuze.
Ik vraag me wel af of er voldoende overleg is geweest met minister Vandeurzen, of er afstemming is met het decreet in wording over kinderopvang. Dat is nu anders dan vroeger. Nu is er een decreet over kinderopvang dat bijna klaar is. Het is belangrijk dat dit daar wordt ingebed. Als de evaluatie positief is, kan het worden ingebed in het kinderopvanglandschap, want dat is heel belangrijk.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : De opdracht van de sociale economie wordt soms en door sommigen herleid tot tewerkstelling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dat is een enge visie op wat sociale economie moet betekenen en het strookt niet met de realiteit zoals de Vlaamse overheid die invult.
Sociale economie moet, naast creatie en behoud van duurzame tewerkstelling voor kansengroepen, ook aandacht hebben voor duurzame ontwikkeling bij het leveren van diensten en produceren van hun goederen, voorrang geven aan arbeid op kapitaal, democratische besluitvorming en maximale transparantie nastreven, kwaliteit van de interne en externe relaties hoog in het vaandel dragen en zoeken naar maatschappelijke inbedding. Met andere woorden: er zijn meerdere aspecten binnen het beleidsdomein Sociale Economie waar ik werk van wil maken. Ik heb dat trouwens ook in mijn beleidsnota 2009-2014 duidelijk aangegeven. Ik wil de hefbomen van mijn bevoegdheid niet enkel inzetten voor collectieve tewerkstelling op maat, ik wil dat ook doen voor de uitbouw van sociaal en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de brede zin van het woord. De projectoproep pilootprojecten coöperatief ondernemen 2011 past daar heel duidelijk in.
De doelstelling van de ondersteuning van pilootprojecten is om te werken aan een blauwdruk, een soort businessmodel, voor nieuwe of vernieuwde organisatie- en financieringsmodellen voor coöperatief ondernemen binnen een aantal maatschappelijke niches. Binnen de Vlaamse Regering werd er vanzelfsprekend voorafgaand overleg gepleegd, vooral wat de keuze van de niches betreft. De keuze voor bijvoorbeeld kinderopvang is helemaal niet zo toevallig, ik heb die samen gemaakt met minister Vandeurzen.
Het is duidelijk niet mijn bedoeling om binnen het kader opvangplaatsen te realiseren, maar wel om een innovatief businessmodel te faciliteren met het oog op het invullen van de maatschappelijke noden die er zijn, vandaag en in de toekomst. Gezien de groeiende vraag naar nieuwe ondernemingsvormen, ook binnen welzijnsgerelateerde niches, zijn er ook projecten geselecteerd binnen de kinderopvang. Net als mevrouw Claes ben ik van mening dat het een heel interessante piste is om verder te ontwikkelen, maar vanzelfsprekend en ik wil u tegelijk ook geruststellen blijft voor de inhoudelijke invulling van de kinderopvang uiteraard de minister van Welzijn bevoegd. Dat is immers niet mijn expertise en ook niet die van de diensten die onder mijn bevoegdheid ressorteren.
Ook in de handleiding van de oproep staat dat heel duidelijk opgenomen: de voorstellen moeten passen in het beleidskader van de bevoegde minister en er komt ook een beoordeling door het bevoegde beleidsdomein met focus op de maatschappelijke niche. In dit geval gebeurde de beoordeling door Kind en Gezin. Wij oordelen dus samen, de mensen van het departement Sociale Economie samen met de mensen die inhoudelijk bevoegd zijn in de beleidsdomeinen waarin wij dat coöperatieve model ingang proberen te doen vinden.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor het personeel. Het personeel dat er tewerkgesteld zal worden, hoeft niet noodzakelijk een specifieke afstand tot de arbeidsmarkt te hebben. Dat kan, maar het hoeft niet. Het innovatieve aspect van de sociale economie dat vooral zijn beslag moet vinden in die projecten, is het coöperatief samenwerken in de hoop dat het misschien ook een piste kan worden binnen de kinderopvang en de andere geselecteerde niches.
Welke stakeholders zijn hier concreet bij betrokken? De projectvoorstellen werden beoordeeld door een commissie die bestaat uit enerzijds het Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie en anderzijds uit mensen van het departement Werk en Sociale Economie. Er zijn ook een aantal inhoudelijke experten inzake coöperatief ondernemen van de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen bij betrokken, evenals mensen uit elk betrokken beleidsdomein, met voor de kinderopvang mensen van Kind en Gezin.
Ook vooraf werden de objectieve selectiecriteria vastgesteld om tot een rangschikking van de projectvoorstellen te komen. Het ging om maatschappelijke meerwaarde, innovatie, kwaliteit van het voorstel, kennis en expertise. Aan elk van die domeinen werd een score toegekend om zo een heel duidelijk en objectief beeld te krijgen van de selectie van die projecten.
Voor het opstellen van twee blauwdrukken heeft de PCBO binnen de subsidieperiode recht op 95.500 euro en dan nog eens op 96.500 euro voor kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project. De blauwdrukken zullen beschikbaar zijn voor elke geïnteresseerde. De eventuele terugverdieneffecten situeren zich dus op langere termijn, wanneer we ze ook kunnen verspreiden onder andere geïnteresseerden. Ik meen dat we dit terugverdieneffect iets breder kunnen situeren dan puur op het vlak van de centen die rechtstreeks terugvloeien. Het gaat ook echt over een duidelijke invulling van een maatschappelijke nood aan een ander model, een participatief model ook van de ouders zelf. Het kan maatschappelijk interessant zijn indien dit terugverdieneffect zich voordoet.
De subsidieperiode loopt van 1 oktober 2011 tot en met 30 september 2012. We zullen vanzelfsprekend achteraf ook evalueren, maar als we merken dat het positief verloopt, kan dat evengoed ook tussentijds gebeuren. U moet ook weten dat er zodanig veel antwoorden geweest zijn op de projectoproep coöperatief ondernemen dat we echt wel denken dat we daarmee een werkelijke nood hebben ontwaard. Ik zie er wel verder potentieel in voor de sociale economie om opnieuw dat soort projectvoorstellen te lanceren.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil de sociale economie uiteraard niet beperken tot de tewerkstelling van mensen die een grotere afstand hebben tot de reguliere arbeidsmarkt, maar mijn bekommernis hield in dat er uiteindelijk een project zal worden gesubsidieerd met middelen van het beleidsdomein Sociale Economie. Ik hoor u nu eigenlijk zeggen dat het personeel dat straks in een van die projecten tewerkgesteld zal worden, niet noodzakelijk een afstand moet hebben tot de reguliere arbeidsmarkt, maar dat het ook mensen kunnen zijn uit het doelgroepenbeleid of gewoon andere mensen. We weten natuurlijk dat het op lokaal niveau niet evident is om begeleiders voor de kinderopvang te vinden. Het is dus goed dat er ter zake initiatieven worden genomen, maar we blijven anderzijds zitten met een nieuw gesubsidieerd verhaal, waarbij specifiek de middelen van Sociale Economie worden gebruikt om mensen tewerk te stellen in die projecten.
Ik kreeg graag een klein beetje verduidelijking bij de financiering van die projecten. U sprak over 95.000 euro, maar is dat een bedrag per project of voor de twee projecten samen? U sprak ook van nog eens 96.000 euro. Het was me niet heel duidelijk in welke middelen u voorziet. En heb ik goed begrepen dat nu eenmalig wordt voorzien in die middelen tot december 2012?
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Voorzitter, ik meen dat dit een denkspoor is dat zeker ondersteuning verdient, zowel vanuit de Sociale Economie als vanuit Welzijn. We hebben nu een periode die ongeveer één jaar loopt, tot september, oktober van volgend jaar. Op dit moment heeft Limburg de primeur, maar zijn er ook al concrete plannen vanuit andere provincies om in dit project te stappen?
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Ik heb dezelfde vragen als mevrouw Peeters, want ook voor mij is het budgettaire aspect niet helemaal duidelijk. Bedoelt u 95.000 euro voor PCBO alleen of voor de twee projecten samen?
Bovendien kreeg ik ook geen antwoord op mijn vraag of de opvang inkomensgerelateerd zal zijn of niet.
Ik begrijp dat er inderdaad vanuit het beleidsdomein Sociale Economie een bijdrage kan worden geleverd aan maatschappelijk verantwoord en duurzamer ondernemen. In die zin kan het initiatief voor kinderopvang inderdaad worden gestimuleerd. Ik kan er zeker niet tegen zijn. Maar het gaat om een proefproject voor één jaar. En dan? Er zijn doelstellingen nodig om daarna duidelijk te kunnen communiceren dat deze projecten en de partners zelf een plan moeten hebben om de opvang te continueren na die proefperiode.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Ik wil een andere toon aanslaan dan mijn collegas. We onderzoeken of coöperatief ondernemen kan en wat de modaliteiten ervoor zijn. Dan kan coöperatief ondernemen, in dit geval in de kinderopvang, een piste zijn. Ik ga ervan uit dat de middelen die nu zijn vrijgemaakt voor dit project, mogelijk maken dat er op het einde een model kan worden voorgelegd dat coöperatief ondernemen in de sector kan stimuleren. Dat lijkt mij de doelstelling van het project. Het geld dat ervoor wordt uitgetrokken, is zinvol besteed omdat je na dat jaar een model krijgt dat al dan niet kan worden toegepast en waarvoor je al dan niet partners vindt.
Er worden nu geen vragen gesteld over de andere sectoren, maar coöperatief ondernemen heeft, naar mijn aanvoelen, in de kinderopvang het meeste kans op succes omdat ouders heel dicht bij de opvang staan en mee willen participeren, ook financieel. Zij willen een inbreng hebben door mee te werken of door zelf andere opdrachten op te nemen. Dat is nu net het eigene van coöperatief ondernemen: in de kinderopvang draai je als ouder mee, financieel door middel van aandelen, of door zelf opdrachten op te nemen. Zo heb ik toch het coöperatief ondernemen begrepen. Ik wil zeker meewerken aan dit voorstel.
Minister Freya Van den Bossche : Voor alle duidelijkheid: dit zijn geen middelen voor tewerkstelling. Dit zijn middelen die voor twee afzonderlijke projecten die door de Provinciale Commissie Buitenschoolse Opvang gedurende die periode werden ingediend, ter beschikking worden gesteld om blauwdrukken te ontwikkelen. Het is zoals mevrouw Claes zegt: we denken na over een businessmodel, een blauwdruk, op basis waarvan mensen die geïnteresseerd zijn in coöperatief verband zoiets kunnen opstarten. Dat is de essentie van dit project. Dit project bestaat er niet in dat er morgen kinderen worden opgevangen. Dit project wil geld besteden aan het opmaken van die blauwdruk, van dat businessmodel. Dat zal er over een jaar liggen. Dan zullen wij zien of er daarin toekomst zit. Ik hoop dat en durf dat ook te denken. Dan zullen we met Welzijn en Sociale Economie afspreken op welke manier we dat structureel kunnen, moeten, willen ondersteunen.
Dit is een model, net zoals er in die projectoproep modellen worden ontwikkeld voor, bijvoorbeeld, het gezamenlijk aankopen van een windmolen voor een volledige wijk of buurt. Mensen die daar interesse voor hebben, weten niet steeds hoe ze dat moeten doen. Daarom ontwikkelen we via die innovatieoproep modellen. Dat is de essentie van maatschappelijke innovatie: vaststellen dat er potentieel interesse is en duidelijk maken hoe je eraan begint. Wij willen daarvoor een compleet uitgeschreven plan. Dat is de bedoeling van de huidige subsidie.
Er zijn nog geen andere provincies op die kar gesprongen. Ik hoop wel hen, op basis van het werk dat wordt geleverd, te kunnen overtuigen van het feit dat Limburg daarin een voortrekkersrol heeft gespeeld en dit goed heeft gezien.
Het is veel te vroeg om te antwoorden op de vraag of de opvangmodellen die hier eventueel uit zouden voortvloeien inkomensgerelateerd zullen zijn. De modaliteiten binnen die coöperatieven moeten nog worden bepaald. Op dit moment onderzoeken we enkel hoe mensen zich in een coöperatief verband kunnen organiseren om dergelijke initiatieven te laten slagen.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Ik heb nog een slotbedenking. Het is goed dat we nadenken over hoe we ervoor kunnen zorgen dat er meer kinderopvanginitiatieven zullen zijn. Daar hebben we inderdaad een groot tekort. Maar we hebben ook de gesubsidieerde projecten en de zelfstandige kinderopvanginitiatieven. En nu gaan we naar die coöperatieven. Zouden we niet beter wat meer aandacht besteden, en dan niet alleen vanuit het beleid Sociale Economie, aan alle zelfstandige kinderopvanginitiatieven?
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Minister, ik heb nu beter begrepen wat u bedoelt. Het was eerst niet helemaal duidelijk voor mij. Ik heb begrepen dat u een soort van blauwdruk wilt bereiken met het oog op de toekomst. Ik hoop dat deze blauwdruk er komt want dat is echt nodig voor de kinderopvangsector. Daar is er een zeer grote nood aan mensen die willen instappen in de kinderopvang. Een vorm van coöperatieve kinderopvang kan de drempel naar het zelfstandig kinderopvanginitiatief verlagen. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.
Natuurlijk is er ook de verantwoordelijkheid van het domein Welzijn, dat ook met financiële middelen over de brug moet komen wat betreft de inkomensgerelateerde kinderopvang, maar daar wil ik niet op vooruitlopen. Ik wil u alleen maar heel veel succes wensen. Ik ben zeer nieuwsgierig naar de resultaten van dit project volgend jaar.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Mevrouw Peeters, voor alle duidelijkheid, dit hoeft niet naast de twee bestaande vormen te bestaan. Het is perfect mogelijk dat een dergelijk coöperatief verband binnen een gesubsidieerde omgeving zou werken. Het is ook mogelijk dat het bestaat met zelfstandige onthaalouders. Het is gewoon een ander organisatiemodel. Het staat niet naast de zelfstandige onthaalouders en naast gesubsidieerde kinderopvang, het moet in elkaar kunnen worden geschoven. Het nieuwe decreet Kinderopvang zal dat trouwens heel duidelijk omschrijven.
De voorzitter : Het incident is gesloten.