Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 20/10/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Lydia Peeters tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het systeem van de leertijd
- 88 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de leertijd
- 150 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Chris Janssens tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de leertijd
- 181 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Voorzitter, minister, collegas, het is een gegeven dat het aantal jongeren dat kiest voor een traject van leertijd jaarlijks afneemt. Dat weten we heel duidelijk. De cijfers die door SYNTRA Vlaanderen in de commissievergadering van 30 maart 2011 werden gepresenteerd, tonen de dalende instroom aan. In 2000 waren er nog bijna 7000 cursisten, in 2005 ongeveer 4300 cursisten en in 2010 3400 cursisten. Het systeem van de leertijd kent een groter succes bij jongens, ruim twee derde, in tegenstelling tot meisjes. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen schat dat het aantal leerjongeren 23 procent lager ligt dan vijf jaar geleden.
Nochtans zijn de zelfstandigen over het algemeen zeer tevreden over de inzet van de leerjongeren. Dit jaar zou slechts 21 procent van de zelfstandigen op zoek gaan naar een leerjongere. De reden is meestal dat ze de hoop hebben opgegeven er effectief een te vinden.
In haar magazine van juni 2011 heeft ook UNIZO het dalende succes van het leertijdsysteem al onder de aandacht gebracht. Zij zeggen dat het voornamelijk te wijten is aan het imagoprobleem. Al doende leren wordt volgens hen te veel bekeken als een noodoplossing voor schoolmoeheid of moeilijke leerlingen.
Nochtans weten we dat het leertijdtraject voor veel jongeren de deuren opent naar de arbeidsmarkt. Zo gaf SYNTRA in september 2011 in De Standaard nog aan dat 90 procent van de jongeren die het leercontract voltooien een duurzame baan vindt. Bovendien gaat 66 procent aan de slag in de sector waarvoor hij of zij is opgeleid en een op de vijf kiest voor het zelfstandig ondernemerschap.
Volgens Luc Neyens, leertijdverantwoordelijke van SYNTRA Vlaanderen, informeren de scholen hun leerlingen te weinig of te laat over de mogelijkheden van leertijd. Nochtans zijn er veel jongeren die beter zouden presteren in de omgeving van een kleine onderneming, waar ze de praktijk kunnen leren, aldus de heer Neyens.
Vanuit de arbeidsmarkt klinkt een almaar luidere roep om technisch geschoold personeel. Om de steeds verder groeiende vraag naar vaklui enigszins in te vullen, moet de afstand tussen de schoolomgeving of het onderwijs en de bedrijfswereld zo klein mogelijk zijn en de wisselwerking tussen beide moet worden versterkt.
Minister, in de beleidsbrief Werk 2010-2011 gaf u aan extra impulsen te willen geven aan de partnerschappen tussen het onderwijs en de arbeidsmarktactoren en aan het counteren van de afstemmingsproblemen met betrekking tot de realisatie van een voltijds engagement en studiekeuze en schoolloopbaanbegeleiding. Kunt u toelichten welke impulsen u tot op heden al hebt gegeven? Op welke manier werd de vernieuwende rol van de leertijd en de warme overdracht geoptimaliseerd? Hoe verloopt de samenwerking met de VDAB en SYNTRA?
In Nederland wordt er sterk(er) ingezet op de instroom naar technische beroepen. Denken we onder andere aan het Deltaplan bèta/techniek. Hoe staat u tegenover een dergelijk platform? Ziet u de toepassing hiervan ook in Vlaanderen mogelijk?
De Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) uitte reeds eerder zijn voorkeur voor een beleid dat de betrokken departementen overkoepelt, namelijk Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), Onderwijs en Werk. In welke mate was het departement Werk betrokken bij de voorbereidingen en uitwerking van het actieplan dat vorig jaar door Vlaams minister Smet en SYNTRA werd besproken?
Hoe ziet u de verdere samenwerking met het departement Onderwijs voor de aanpak en uitwerking van de doelstellingen van een verstandige studiekeuze en schoolloopbaanbegeleiding?
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier: Minister, in antwoord op mijn schriftelijke vraag van 14 juni jongstleden kon u melden dat er in september 2010 voor het eerst in vijftien jaar een toename van de instroom in de leertijd werd gerealiseerd van circa 1 procent. Het is niet veel, maar het is 1 procent. Deze trendbreuk is belangrijk, aangezien de instroom in de leertijd sinds 2005 in dalende lijn ging. Deze stijging vraagt echter om bevestiging de komende jaren, stelde u nog. Intussen is een nieuw schooljaar gestart, en zullen er ook nieuwe cijfers beschikbaar zijn met betrekking tot de evolutie van de instroom in de leertijd tot op heden. Het is belangrijk de evolutie van de instroom op de voet te volgen.
U gaf in uw antwoord verder aan dat het instrument van de leertijd succesvol blijkt: 85 procent van de leerjongeren is een jaar na het afronden van de leertijd aan het werk. Het doen stijgen van de instroom blijft zoals gezegd wel een aandachtspunt. Hierover kon u eerder al melden dat een verhoging van de instroom in de leertijd verder kan worden ondersteund door de optimalisatie van een aantal kwalitatieve aspecten op het vlak van coaching en begeleiding. Zo ligt het aantal te begeleiden leerjongeren per leertrajectbegeleider veel hoger dan in het deeltijds onderwijs. Het zou interessant zijn hieromtrent een stand van zaken te kennen.
Minister, in september 2010 werd er een toename van de instroom in de leertijd vastgesteld. Zet deze toename zich dit schooljaar tot op heden door? Zo ja: zullen de uitgetrokken financiële middelen volstaan? Zo nee: welke acties plant u om deze daling te kenteren?
Welke initiatieven werden er tot op heden genomen om de coaching en begeleiding inzake de leertijd kwalitatief verder te optimaliseren?
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Na deze wijze woorden van mijn collegas rest mij alleen nog de mogelijkheid om mij daar op een bescheiden manier bij aan te sluiten. Mijn toelichting is al bijna volledig aan bod gekomen.
Onlangs hebben we in de plenaire vergadering nog van gedachten gewisseld over de knelpuntberoepen. Toen is gebleken dat een aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt onontbeerlijk is. Een van de tot nog toe succesvolle manieren daartoe is het systeem van de leertijd.
Wat is de stand van zaken van de door SYNTRA Vlaanderen opgezette acties om een relance van de leertijd te realiseren? Welke maatregelen hebt u reeds genomen om de uitval uit het systeem van de leertijd terug te dringen en de leertijd opnieuw aantrekkelijker te maken? Welke initiatieven neemt u of zult u nemen om de leertijd verder te optimaliseren en de positie van de leertijdjongeren op de arbeidsmarkt te versterken?
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Mevrouw Peeters sprak over het Deltaplan bèta/techniek in Nederland. Ze zal wel weten dat we daar eind juni of begin juli een voorstel van resolutie over hebben goedgekeurd. Ik heb gisteren trouwens aan de voorzitter van het Vlaams Parlement schriftelijk laten weten dat daar ook een opdracht voor het Vlaams Parlement in zat.
Twee weken geleden hebben we in deze commissie vragen gesteld aan minister Lieten. Ze heeft een te beknopt antwoord gegeven, moet ik zeggen. We hebben intussen vernomen dat er een interdepartementale werkgroep aan de slag is. U bent daarin vertegenwoordigd. Kunt u ons iets meer zeggen over de timing en de ambitie van dat actieplan in opvolging van onze resolutie?
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri: Minister, ik ben blij dat u zei dat dé migrant niet bestaat. Ik zal iets persoonlijks vertellen: ik ben een migrantendochter van analfabete ouders die nooit gestudeerd hebben. Ik zal proberen mijn vraag in zo goed mogelijk Nederlands te stellen.
Ik ken SYNTRA Brussel en de Brusselse werkloosheidscijfers van heel nabij. Ik weet dat SYNTRA goed samenwerkt met het Brussels Onthaalbureau (bon). Ze proberen om mensen die een inburgeringstraject gevolgd hebben, onmiddellijk toe te leiden naar een opleiding. Ik zou niet weten wie dat niet zou toejuichen. Dat is een perfect samenspel.
Ik weet ook dat SYNTRA Brussel een enorme vraag krijgt van ondernemers die op zoek zijn naar leerjongens. De leertijd is een tijd geleden overgeheveld naar Onderwijs en wordt daar zon beetje stiefmoederlijk behandeld. SYNTRA Brussel is radeloos op zoek naar jongeren om hun een opleiding te geven. Ze hebben daar ook de middelen toe. Minister Smet heeft ook deeltijds beroepsonderwijs onder zijn bevoegdheid, dat is een beetje concurrentie. Ik krijg het gevoel bij de zaken die ik daarover lees, dat het onderwijs die jongeren graag bij zich houdt in plaats van hen te laten doorstromen naar leertijd. 90 procent van de jongeren die een leertijdtraject volgen, komt goed terecht. Ze worden betaald en aangemoedigd. Het zijn vaak jongeren die ontmoedigd zijn in het onderwijs of waar het onderwijssysteem niet bij past. Hebt u met minister Smet gesprekken gehad over een betere afstemming van die jongeren? Ik weet dat SYNTRA Brussel er alles aan doet om toe te leiden naar knelpuntberoepen. Hier in Brussel hebben we daar enorm nood aan. Er moet een serieuze afstemming zijn tussen de ministers onderling om te komen tot resultaten. De opleidingscentra zijn eigenlijk aan het wachten op die jongeren.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik stel het elke keer vast: hoe korter een vraag, des te langer kan het antwoord zijn. Men heeft me gevraagd wat ik zoal heb gedaan. De leden verwachten dus dat ik veel heb gedaan, dus moet mijn antwoord natuurlijk ook langer zijn.
Mevrouw Zamouri, om te beginnen vind ik de leertijd zeer belangrijk. Ik vind het een voorbeeld van een reële aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Zoals u stelde, gebeurt de inhoudelijke aansturing door mijn collega, minister Smet, in het kader van het decreet Leren en Werken. Toch kan ik er een en ander over zeggen.
Mevrouw Fournier, ik moet vaststellen dat er in oktober 2011 opnieuw een daling is geweest, met 2 procent ten opzichte van het vergelijkbaar meetmoment vorig jaar. De cijfers verschillen van regio tot regio. In de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, maar ook in Brussel, is er een stijging, in de andere is er een dalende trend. Op de eerste plaats is het huidige probleem zonder twijfel de instroom en niet zozeer het afhaken. De vraagstellers hebben een paar redenen genoemd. In eerste instantie is er natuurlijk het imagoprobleem van beroepsgerichte en technische opleidingen. Ook andere systemen van alternerend leren kampen met diezelfde problematiek. De Vlaamse Regering heeft er via het decreet Leren en Werken reeds voor gezorgd dat leertijdjongeren ook daadwerkelijk een getuigschrift of een diploma secundair onderwijs kunnen behalen. Dat lijkt me een eerste, goede stap, die mee iets kan doen aan het imagoprobleem van die leertijd.
Daarnaast kan er ook met betrekking tot de doorverwijzing door de centra voor leerlingenbegeleiding (CLBs) naar de leertijd zeker nog gerichter iets gebeuren. Tot nu toe gebeurt dat niet altijd op de juiste manier. Mevrouw Zamouri, u hebt het gezegd: de leertijd wordt zeker niet altijd gezien als de beste leerweg. Nochtans is de leertijd erg effectief, want men gaat naar werk. Voor veel jongeren is dit waarschijnlijk wel de goede weg naar de arbeidsmarkt.
Om het imagoprobleem in zijn geheel aan te pakken, is er natuurlijk een ruimer, integraal beleid nodig. Momenteel wordt werk gemaakt van een interministerieel actieplan. Mijnheer Van den Heuvel, u hebt daarnaar verwezen. Eerlijk gezegd, ik had daarover vijf paragrafen uitleg. Ik was van plan die te schrappen, omdat ik dacht dat een van de leden dat al wel eens zou hebben gezegd, maar ik zal er dan toch misschien iets meer over zeggen. Ik kom daar straks dus op terug.
Naast het imagoprobleem van de leertijd spelen natuurlijk ook organisatorische elementen een rol. Dat is een wat vreemde, veeleer negatieve tendens. Mevrouw Fournier, het organisatorisch probleem is het volgende. Als er een dalende trend is, weerspiegelt zich dat na een tijd ook in de budgetten: minder leerlingen betekent een kleiner budget. Ik zal het iets te negatief schetsen, maar u weet dat ik graag zwart-wit ben. Door die budgettaire beperkingen zal het aantal leertijdopleidingen per regio worden beperkt, wat ertoe kan leiden dat men wat verder moet gaan om die leertijdopleiding te kunnen krijgen die men moet hebben. Er zijn nu een aantal regios waar jongeren meer dan 50 kilometer moeten reizen om hun leertijdopleiding te kunnen krijgen. Daardoor zullen die jongeren natuurlijk andere keuzes maken. Ik hoef natuurlijk niet te zeggen dat er daardoor minder leertijdjongeren zijn, waardoor de budgetten misschien dalen enzovoort. Daar moeten we dus oog voor hebben. Ik heb echter begrepen van minister Smet dat het de bedoeling is om ook de leertijdopleiding in het licht van het decreet Leren en Werken in het secundair onderwijs te integreren. U weet dat die hervorming van het secundair onderwijs eraan komt. Ik zal dit aspect zeker bespreken met minister Smet, want ik ben het ermee eens dat dit de goede oplossing is voor sommige jongeren.
Ik wil duidelijk beklemtonen dat in het leertijdsysteem het voltijds engagement een voorwaarde is: men kan slechts beginnen met die leertijd als men een tewerkstellingsplaats heeft. Daar is dus geen bijkomende impuls nodig. Het vergroten van het draagvlak is daarentegen een eerste stap naar de herwaardering van de leertijd. Dat heeft reeds geleid tot een aantal acties. Ik noem er enkele. Zo zijn er de inspanningen van zowel SYNTRA Vlaanderen als de diverse SYNTRAs ten aanzien van de leertijd. Er zijn heel wat acties gebeurd. Iedereen heeft een eigen positie en een eigen verantwoordelijkheid, maar ondertussen is men die toch beter gaan bundelen, om optimaal en complementair samen te werken ten gunste van jongeren, maar ook ten gunste van werkgevers en ouders. In dat licht is er een gemengde stuurgroep van SYNTRA Vlaanderen en de diverse SYNTRAs opgericht. Die heeft al bewezen een toegevoegde waarde te hebben door, op het vlak van de optimalisatie en de complementariteit van de schaarse mensen en middelen, ervoor te zorgen dat er communicatie is en aandacht voor kwaliteitsverbetering, dat er nieuwe opleidingen worden ontwikkeld en dergelijke meer. Ook werd het contact met de werkgeversorganisaties UNIZO en Voka hernieuwd. Dat heeft geleid tot een artikel in Z.O.magazine, in Vokatribune en in de Voka-nieuwsbrief. Dat is een goede zaak. Door die artikels is er ook in De Standaard, op Q-music en in regionale media extra aandacht aan besteed, wat dit imagoprobleem kan helpen oplossen.
In 2012 zullen nieuwe opleidingen in de leertijd mogelijk worden gemaakt. Er is onder meer een verkennend gesprek geweest met Kind en Gezin, met het kabinet van minister Vandeurzen en met het Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de Social Profit (VIVO) en er is een overleg gepland met de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB). De samenwerking met Kind en Gezin en met de VCB is van essentieel belang.
Er werd een nieuwe leerweg uitgestippeld voor een initiële bijscholingscursus voor lesgevers leertijd.
Naast het vergroten van het draagvlak spelen ook een betere intake, een betere screening, maar ook de coaching en begeleiding een rol in de herwaardering van de leertijd. Er werden in dat kader bijkomende methodieken, documenten en instrumenten voor intake en screening ontwikkeld zodat ook minder ervaren leertrajectbegeleiders een vaste leidraad hebben. Op die manier verhogen we de kwaliteit, en ook dat is een belangrijk element in verband met het imago. Dit alles zorgt er ook voor dat in Vlaanderen meer dan vroeger uniform wordt gewerkt.
Daarnaast worden er via de sector- en beroepscommissies stelselmatig programmas en curricula geactualiseerd. Ter gelegenheid van deze screening en actualisatie wordt ook het format voor de ondernemer aangepast zodat de vorderingen op het vlak van competenties van de jongeren beter kunnen worden bijgehouden bij de ondernemer.
Een derde element is dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informaticatool Kompas, waarin de gegevens van de leertijd en de partijen worden opgeslagen. Het is relevant om de gegevens inzake de opleiding in centra bij te houden en meer bepaald die over de ondernemer, de vorming van de jongere, de eventuele afwezigheden, de patroonsbezoeken die hebben plaatsgevonden en zo meer.
Ten slotte worden aangepaste Estafetteprogrammas, dat zijn opleidingsprogrammas voor de werkgevers, ontwikkeld, inspelend op de situatie van bedrijven en in functie van een sterke begeleiding van de leerjongeren door de ondernemer of de monitor.
Over de partnerschappen tussen VDAB en SYNTRA kan ik eigenlijk vrij kort zijn. Er is natuurlijk al veel goede samenwerking tussen VDAB en SYNTRA. Ze delen zelfs op dezelfde campus heel veel dingen. We kunnen deze evolutie alleen maar toejuichen. Inzake leertijd is de samenwerking echter beperkt, omdat er ook minder nood aan is. Ik herhaal dat het voltijds engagement een voorwaarde is om aan de leertijd te beginnen, vandaar dat er op dat vlak niet echt samenwerking nodig is.
Er werd wel in een effectieve samenwerking voorzien zodat jongeren die 18 jaar zijn, vanaf het ogenblik dat ze de leertijd verlaten, niet verder studeren en niet direct een job hebben, geïnformeerd en begeleid worden over aangepast werk. Voor die 16 procent is er dus een warme overdracht naar de VDAB.
Ik kom tot de partnerschappen tussen onderwijs- en arbeidsmarktactoren. Er is een structureel tekort aan gekwalificeerde exacte wetenschappers en technici op de Vlaamse arbeidsmarkt. Dit sluit dus ook aan bij de verwijzing naar Nederland. De te lage uitstroom wordt steeds meer ervaren als een economische handicap. We dienden effectief te komen tot een vernieuwd beleid en een integrale aanpak. De heer Van den Heuvel merkte al op dat we werk hebben gemaakt van een interministerieel actieplan wetenschap, wiskunde en techniek. Dat is er gekomen op vraag van het Vlaams Parlement. De focus van het actieplan ligt enerzijds op meer leerlingen, studenten en cursisten met een kwalificatie in de zogenaamde STEM-beroepen, waarbij STEM staat voor science, technology, engineering and mathematics, en anderzijds op meer mensen die effectief kiezen voor een beroepsloopbaan in STEM-domeinen. We zien dat er vandaag al veel gebeurt, maar dat het aan coherentie ontbreekt en dat er veel versnippering is.
Er is een veelheid aan initiatieven vanuit diverse beleidsdomeinen, sectoren, de media of individuele bedrijven. Het actieplan wil hieraan tegemoetkomen en de initiatieven meer coördineren en opvolgen, onder meer door het installeren van een platform dat vergelijkbaar is met wat er in Nederland bestaat en waar mevrouw Peeters al naar verwees. Wij zouden dat in de schoot van Technopolis willen doen.
Ik ga even dieper in op dit platform. Het zal instaan voor de coördinatie en de ondersteuning van de acties die worden opgezet door de onderwijsinstellingen, bedrijven en de media. Meer specifiek moet het platform worden uitgebouwd als een lichte, maar autonome en onafhankelijke structuur die zorgt voor de coördinatie en ondersteuning van het actieplan, die een overeenkomst met de overheid aangaat, voor een voldoende lange periode financiering krijgt en die alle andere vergelijkbare structuren vervangt.
De evaluatie van dat platform zal worden gekoppeld aan het behalen van tussentijdse mijlpalen: de klassieke manier van hoe we steeds meer omgaan met dergelijke structuren. Dat de coördinatie door het platform gebeurt, wil niet zeggen dat alles van boven af wordt gestuurd en opgelegd. Ik vind dit essentieel: coördineren wil niet zeggen opleggen.
Een regionale inbedding en een engagement van onderwijs en bedrijven op het regionale niveau, zijn belangrijk. Een engagement bewerkstelligen wil ook zeggen dat de betrokkenen een eigen beleid kunnen uittekenen dat in overeenstemming is met de regionale noden zoals de betrokkenen die percipiëren. Het platform moet wel zorgen voor een afstemming van de initiatieven op goede algemene doelen en acties. De overheid creëert de voorwaarden om samenwerking mogelijk te maken en moet ook toezien op de resultaten van het proces.
Het actieplan wetenschap, wiskunde en techniek komt momenteel tot stand door de betrokkenheid van veel partners: het departement Onderwijs en Vorming, het departement Economie, Wetenschap en Innovatie, mijn departement Werk en het departement Werk en Sociale Economie van minister Van den Bossche, de VDAB, SYNTRA Vlaanderen, het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs en Vorming, het kabinet van de minister-president, mijn kabinet, het kabinet van minister Lieten en het kabinet van minister Smet. Dat actieplan wordt momenteel nog ontwikkeld. Het is natuurlijk de bedoeling in de komende periode tot een afstemming tussen de diverse actoren te komen. Hoe vroeger hierover vragen worden gesteld, hoe minder ik kan antwoorden. Een van de mogelijkheden om die afstemming te bewerkstelligen, is de vormgeving van een concept waarin we de partnerschappen tussen het onderwijs en de arbeidsmarktactoren in de toekomst verder willen versterken. Op die manier kunnen we de afstemmingsproblemen counteren. Dit concept zal in 2012 verder worden uitgewerkt.
Dat is de stand van zaken. Ik hoop dat ik meer dan de eerder bevraagde ministers heb geantwoord. Er wordt hard aan gewerkt. Indien volgende week een andere minister een soortgelijke vraag om uitleg zou krijgen, zou hij allicht nog iets meer kunnen zeggen.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Op één vlak kan ik echter niet goed volgen. Er stappen steeds minder mensen in een leertijd. Hierdoor zullen een aantal leertijdopleidingscentra de deuren sluiten. Dat betekent dat mensen misschien naar een 50 kilometer verder gelegen leertijdopleidingscentrum zullen moeten trekken. Dat is echter een vicieuze cirkel. Ik verwijs in dat verband naar de passende dienstbetrekking. Daarvoor wordt een afstand van 25 kilometer als criterium gehanteerd. Ik vind dat eigenaardig.
Volgens de minister doen we al heel wat. Er zijn opwaarderingsacties. Organisaties als Voka en de UNIZO hebben positieve initiatieven genomen. Onlangs hebben we een uiteenzetting door mensen van het Itinera Institute bijgewoond. Daar is specifiek naar het voorbeeld van de hidden champions in Duitsland verwezen. In Duitsland focussen vooral de kmos zich op alles wat innovatie betreft. Tegelijkertijd komt 8 procent van de arbeiders van die kmos uit de leertijd. Dat is een goed voorbeeld. We moeten dat aanmoedigen.
De minister heeft ook naar de aandacht voor STEM-vakken en naar een betere afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt verwezen. We volgen dat nu al fel op. Het lijkt me echter dringend. Het Deltaplan bèta/techniek in Nederland levert al goede resultaten op. We moeten op dat vlak snel vooruitgang boeken. We mogen dit niet blijven voor ons uit schuiven. Ik besef natuurlijk ook dat het soms wat tijd vergt.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord. Mijn opmerking sluit aan bij wat mevrouw Peeters heeft gesteld. Misschien heeft de minister dit punt nog niet duidelijk uiteengezet. Ik heb ook de indruk dat we in een vicieuze cirkel zitten. Er is een dalende trend. We moeten opletten dat we leerlingen geen 50 tot 60 kilometer de baan op sturen. Ik zou hier graag nog wat verduidelijking over krijgen.
Misschien moeten we het debat met de onderwijswereld voeren. Met betrekking tot de competenties die niet in onderwijsinstellingen zijn verworven, is er nog een spanningsveld tussen werk en onderwijs. Misschien moeten we met deze commissie eens het debat met de onderwijswereld aangaan. Het is voor iemand die in leertijd een diploma heeft gehaald, nog steeds moeilijk naar het onderwijs door te stromen.
Tot slot wil ik nog een positief punt aanhalen. Na vijf jaar blijkt 18 procent van de leerlingen die hun leertijd hebben beëindigd, zelfstandige te zijn. In 10 procent van de gevallen gaat om zelfstandigen in hoofdberoep. Bovendien verklaart 32 procent van hen die niet zelfstandig zijn dit alsnog te overwegen. De gemiddelde leeftijd van deze mensen is 25 jaar. Dat lijkt me positief. Dat dit tot een zelfstandig beroep kan leiden, lijkt me een stimulans om mensen aan te zetten een leertijd aan te vangen.
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Het is jammer dat we dit jaar opnieuw een daling in de instroom in de leertijdtrajecten vaststellen. Volgens mij missen jongeren een aantal kansen om een unieke leer- en werkervaring op te doen en om competenties te verwerven. De ondernemers missen dan weer kansen om bekwame, jonge en gemotiveerde mensen een goede opleiding aan te bieden.
Uit de reeds aangehaalde cijfers blijkt nochtans dat het systeem van de leertijd een goede garantie op succes op de arbeidsmarkt biedt. Aan een gebrek aan keuze kan het niet liggen. Voor ongeveer 200 beroepen wordt een opleiding aangeboden. Helaas blijven steeds meer plaatsen open. Volgens sommigen zou het aan het imagoprobleem liggen. Dat probleem is niet uit zichzelf ontstaan. Ik vraag me af wat daar de oorzaak van is.
Ik hoop in elk geval dat de campagnes die in de verschillende media, de kranten en de radio, zijn gestart een oplossing kunnen bieden. We weten nu dat de minister een luisteraar van Q-music is. Ik weet niet of minister Lieten daar zo tevreden mee zal zijn. De campagnes van Voka en van UNIZO zetten de leertijd in de kijker. Hopelijk stelt dat ons in staat verder op de ontwikkeling van talent in Vlaanderen te kunnen inzetten.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik denk dat ik de verschillende opmerkingen samen kan beantwoorden. In feite is het antwoord dat ik mevrouw Peeters en mevrouw Fournier wilde geven, al aan bod gekomen.
Ik heb hier een waarschuwing gegeven. Indien steeds minder mensen die opleidingen volgen, eindigen een hoop opleidingen bijna zonder leerlingen. Mevrouw Peeters heeft die evolutie aan de hand van cijfergegevens geschetst. Het aantal leerlingen is van 7000 in 2000 tot 3408 in 2010 gedaald. Indien ze gedurende een aantal opeenvolgende jaren geen volk trekt, wordt een opleiding afgesloten. Indien dan iemand interesse toont, blijkt natuurlijk dat die persoon die opleiding daar niet meer kan volgen. Hij kan daarvoor enkel nog elders terecht. Dat is de negatieve spiraal waarvoor we moeten opletten. Het is natuurlijk logisch. We organiseren geen opleidingen voor een of twee mensen. We laten geen lege opleidingen bestaan. Wanneer minister Smet een hervorming van het decreet Leren en Werken en van het secundair onderwijs organiseert, dan zal ik hem vragen daar de nodige aandacht aan te besteden en die negatieve spiraal te doorbreken. Als iemand die interesse heeft voor een bepaald leertraject, dat niet meer in zijn eigen streek kan volgen en zich daarvoor 50 kilometer moet verplaatsen, zal hij misschien een andere keuze maken en niet meer in deze trajecten terechtkomen.
Uit de verschillende uiteenzettingen die hier zijn gehouden, mag ik afleiden dat u er net als ik van overtuigd bent dat die leertrajecten een goede manier van werken zijn.
Mijnheer Janssens, u vroeg naar de reden van dat imagoprobleem. Wij zitten nog altijd vast in een watervalsysteem. Gewoonlijk zit dit onderaan in het watervalsysteem. Bij Duitse firmas die hier een zetel hebben, heeft men een volledig andere indruk van dergelijke opleidingen. Men staat daar veel positiever tegenover. Verder bestaat ook die connotatie van laag of lager in het watervalsysteem daar niet. De cijfers die u hebt aangehaald over het aantal zelfstandigen bewijst dat dit een toekomst heeft.
Ik zal die negatieve spiraal aankaarten bij minister Smet bij de hervorming van het decreet Leren en Werken en van het secundair onderwijs.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn bijkomende vraag over de competenties die niet zijn verworven bij de onderwijsinstellingen. Is er een mogelijkheid om daarover een debat aan te gaan met Onderwijs?
Minister Philippe Muyters : Ik denk dat we daarover een heel ruim debat kunnen voeren. U kent mijn filosofie daarover, die ik eerder in het parlement al heb bekendgemaakt. Iemand heeft dat toen anders vertaald dan ik had bedoeld. Ik zei toen onder meer dat men bijvoorbeeld competenties kan opdoen in de voetbalclub, bij de scouts, de KSA enzovoort. De competenties die je nodig hebt in je werk, kun je ook elders opdoen. Dat is de filosofie van het competentie- en loopbaanbeleid. De competenties die men elders opdoet, moeten ook in kaart kunnen worden gebracht. Men moet dus niet alleen kijken naar eerdere werkervaringen en diplomas. Het gaat over competenties en talenten die men onderweg opdoet. Iemand die een kind krijgt, wordt meestal zelfstandiger en krijgt meer zin voor verantwoordelijkheid door dat ouderschap. Dat zijn zaken die wij vandaag weinig in kaart brengen. Het is belangrijk ook daar rekening mee te houden om mensen nog beter op de juiste stoel te kunnen plaatsen. Dat debat moet breed worden gevoerd. Een loopbaan- en competentiebeleid moet gefocust worden op talent en competenties van mensen, ongeacht waar zij die opdoen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.