Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 13/10/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Veerle Heeren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de gevolgen van de flexibilisering van het hoger onderwijs
- 2881 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Celis tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de wenselijkheid van een verbreding van de bacheloropleidingen en een studieduurverlenging van de masteropleidingen
- 2887 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Sabine Poleyn tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de algemene studieduurverlenging van de master tot vijf jaar
- 15 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Ludo Sannen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de invoering van brede bachelors in het universitair onderwijs
- 22 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de verlengde studieduur van het hoger onderwijs
- 127 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de aanvraag vanuit de universiteiten tot verlenging van de masteropleiding
- 162 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het pleidooi van rectoren voor een grondige hervorming van de bacheloropleidingen
- 163 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Voorzitter, minister, collegas, de bundeling van de vragen biedt de kans een debat te organiseren, waarvoor dank. Bij het begin van een academiejaar doen traditiegetrouw belangrijke spelers allerlei uitspraken. Op dergelijke momenten klagen ouders en studenten ook de mankementen aan. Zeven jaar geleden is het decreet over de flexibilisering van het hoger onderwijs goedgekeurd. De CD&V-fractie formuleerde toen heel wat opmerkingen. Een evaluatie op geregelde tijdstippen is nodig. Een evaluatie door het onderwijsveld zelf, maar ook met deelname van de ouders. Zij worden geconfronteerd met de nadelen van het systeem.
Zonder het systeem op zich in vraag te willen stellen want het heeft veel positieve kanten zijn er klachten over veel administratieve overlast voor het personeel van het hoger onderwijs. In de kranten hadden heel wat mensen uit het onderwijs zelf het daarover. Studenten zelf blijken vaak te shoppen tussen de verschillende opleidingen, wat duur is voor de gemeenschap én voor de ouders, zeker als blijkt dat dit soort van flexibel leren niet altijd tot een diploma leidt. Studenten verdwalen ook vaak in de eindeloze mogelijkheden van flexibel leren.
Men kan zich de vraag stellen of het systeem aan herziening toe is, en zo ja, hoe dat moet worden aangepakt. Wat is sinds de invoering van het flexibel hoger onderwijs in 2004 de impact ervan op het aantal behaalde diplomas? Zijn het er meer dan voorheen? Of minder? U hebt aan de rectoren voorstellen gevraagd om de administratieve last van flexibel leren te beperken. Daarop kwam al een reactie van de rectoren. Overweegt u een ingrijpende aanpassing van het systeem in zijn geheel, of enkel van de administratieve overlast ervan? Heeft het systeem niet geleid tot te veel keuzemogelijkheden voor de studenten, die daardoor geheel in tegenstelling tot het opzet van het decreet door de bomen het bos niet meer zien? Ouders vertellen mij dat zij zelf al lang door de bomen het bos niet meer zien. Zij weten niet goed wat hun zoon of dochter studeert.
Overweegt u bij een eventuele aanpassing van het systeem een beperking van de doorstroming van de studenten, een beperking van de aangeboden studierichtingen of een combinatie van beide? Staat de financiering van het hoger onderwijs, dat deel van de financiering verbonden aan het aantal uitgereikte diplomas van de instellingen, een moedige aanpak van de nadelen van het flexibel leren niet in de weg?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, via verschillende media konden we vernemen dat de universiteiten eind oktober een aanvraag zullen indienen bij de Erkenningscommissie van de Vlaamse overheid om nagenoeg alle eenjarige masters tot twee jaar te verlengen. Zij omschrijven het als een bekrachtiging van een reële toestand. De Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) pleitte al langere tijd voor een veralgemeende invoering van tweejarige masters. Tegelijk wordt een verbreding van de bacheloropleidingen geopperd. Daardoor kan men volgens de universiteiten meer inzetten op studieoriëntatie en remediëren.
In het antwoord op een vraag van de heer Paul Delva over dezelfde thematiek, stelde u het volgende: De voorstellen worden door de Erkenningscommissie getoetst aan een aantal criteria: de opleidingen kunnen aantonen dat de context tot een uitbreiding van de studieomvang noodzaakt; de opleidingen kunnen aantonen dat er een objectief probleem van studeerbaarheid bestaat en dat de nieuwe studieomvang en opbouw van het curriculum de studeerbaarheid significant zal verbeteren; de opleiding leidt in hoge mate tot een uitstroom naar onderzoeksloopbanen, gemeten; de betreffende instellingen hebben de capaciteit en de kritische massa inzake academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de nieuwe opleidingen op een kwaliteitsvolle basis aan te bieden. De Vlaamse Regering neemt pas een beslissing na advies van de Erkenningscommissie hierover.
De Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) is geen voorstander van een veralgemeende invoering van tweejarige masters en wijst erop dat studieduurverlenging niet per definitie leidt tot kwaliteitsverhoging. Daarnaast vreest de organisatie dat de tweejarige masters algemeen worden ingevoerd zonder het oude systeem te laten uitdoven. Ook uit verschillende bevragingen onder studenten blijkt dat men het nut van een veralgemeende verlenging van de masteropleidingen niet echt inziet.
Minister, hoe staat u tegenover een zo goed als veralgemeende invoering van tweejarige masters? Hoe staat u tegenover het idee van een verbrede bachelor? Is er volgens u voldoende draagvlak bij de instellingen en studenten voor een veralgemeende invoering van tweejarige masters? Welke zouden de financiële repercussies zijn van een dergelijke operatie? Hebt u al een zicht op de timing van een dergelijke operatie, onder voorbehoud van een positieve beslissing?
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Mijn vraag ligt in de lijn van die van mevrouw Celis. Via het Structuurdecreet kunnen instellingen een verlenging vragen van hun master, om van één jaar naar twee jaar te gaan, wat nu blijkbaar veralgemeend zal gebeuren.
Het lijkt me evident dat voor een studieduurverlenging van welke aard dan ook de kwaliteitsbewaking voorop moet staan. Men moet kunnen aantonen dat men de kwaliteit niet meer kan behalen met de huidige structuur. Ook moet het kostenplaatje billijk zijn. Daarover lees ik niets in uw antwoord op de vraag van de heer Delva. De maatschappij heeft kosten zoals de kost van de opleiding en studiebeurzen en ook de onbeschikbaarheid voor arbeidsmarkt kun je als een maatschappelijke kost zien. Ook de instelling heeft kosten, net als de student, direct en indirect. Ik wijs niet enkel op de financiële kost voor de student, maar ook op het feit dat die een jaar langer moet studeren, een jaar later op de arbeidsmarkt komt en langer blijft rondlopen als niet-actieve bevolking. Dat heeft ook psychische gevolgen. Mevrouw Brouwers wijst er ook op dat de steden niet altijd een antwoord kunnen bieden op het toenemende aantal studenten.
Een veralgemeende aanvraag is vooral het kopiëren van de Angelsaksische master, die meestal twee jaar is. Die staat los van de Vlaamse context, met een gegarandeerde inhoud en kwaliteit en een andere arbeidsmarkt. Volgens mij was dit ook niet de bedoeling van de decreetgever bij de invoering van de bamastructuur.
Ook bij de zogenaamde integratie van de academiserende opleidingen in de universiteit of de inkantelende, zoals de heer Bouckaert ze noemt stelden wij in de maatschappelijke beleidsnota duidelijk dat de profielen van bijvoorbeeld de industrieel ingenieur en de burgerlijk ingenieur gescheiden en gewaardeerd moeten blijven, niet het minst omdat beide gewaardeerd worden op de arbeidsmarkt. Een verlenging van de opleiding tot industrieel ingenieur naar vijf jaar lijkt een eerste stap in de versmelting van beide, wat noch voor de burgerlijk noch voor de industrieel ingenieurs wenselijk lijkt. In die zin reageerde Agoria een tijdje geleden dat een goede industrieel ingenieur perfect binnen vier jaar opgeleid kan worden. Ook in het kader van de activering van de bevolking en de grote nood aan in dit geval technisch opgeleide mensen, lijkt een studieduurverlenging niet opportuun.
Minister, welke aanvraag is er juist ingediend? Is er een veralgemeende aanvraag of was dat enkel een principe of een uitspraak? Deelt u de analyse dat dat niet de bedoeling was van het Structuurdecreet?
Wat is het verder verloop van de procedure? Aan welke criteria wordt dit getoetst? Moet men de economische en academische meerwaarde aantonen? Moet men de kwaliteit garanderen, om te vermijden dat gewoon vakken worden uitgesmeerd over de tijd? Worden de kosten vanuit de verschillende invalshoeken berekend? Op welke kost schat u de aanvraag? Wordt dat ergens berekend en door wie? Welke kost is legitiem? Is de aanvraagprocedure transparant voor het parlement?
Hoe is een studieduurverlenging te rijmen met de flexibilisering? De facto studeren studenten af in juni-juli van het normale jaar, maar velen gaan verder tot september of een ander moment in de loop van het volgende jaar. Is het wel nodig om naar een verlenging te gaan als we die flexibilisering hebben? Ik sluit me aan bij de bedenkingen van mevrouw Heeren over de flexibilisering.
Minister, bent u bereid onze bekommernissen over te maken aan de aanvragers?
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Voorzitter, minister, ik vind het goed dat al deze vragen gebundeld worden. Als je bij het begin van het academiejaar de kranten openslaat, dan vind je van alles en nog wat over het hoger onderwijs, uitlatingen van rectoren en betrokkenen. Ik denk bijvoorbeeld aan de flexibilisering, waarover mevrouw Heeren het had.
Ik was bijvoorbeeld verrast door een uitlating van de rector van Hasselt, die het zalmprincipe in vraag stelt. In de hele hervorming van het hoger onderwijs zeggen we toch dat het goed is dat mensen bijvoorbeeld beginnen met een professionele bachelor en kunnen doorstromen. Hij stelt die keuze in vraag waar anderen dan weer voor pleiten. De hele problematiek van het aantal studenten in de hogescholen staat vandaag ook nog eens in de krant. Tezelfdertijd vraagt men wel een veralgemeende uitbreiding van de masters, waardoor je waarschijnlijk nog een massa meer studenten gaat hebben. Dan zit je nog met de infrastructurele problemen, de hele financiering, de kostprijs, het hogere inschrijvingsgeld. Daarin willen sommigen variaties brengen. Vandaag wordt er gepleit voor een algemene verhoging van het inschrijvingsgeld, ook voor de hogescholen.
Daarbovenop komt, naast de veralgemeende invoering van de masters, nu ook plotseling het verhaal van rector Waer van de K.U.Leuven over de verbreding van de bachelors. Ook dit kan je op verschillende manieren interpreteren. Bedoelt hij nu met een verbreding van de bachelor een soort organisatie van een propedeuse waardoor hij hoopt een bijdrage te kunnen leveren tot een betere oriëntering? De vraag die kan worden gesteld is of het een taak is om nog eens die oriëntering te realiseren, ofwel dat je die oriëntering plaatst in het secundair onderwijs en de overgang van het secundair naar het universitair onderwijs.
Voor mij is het niet heel duidelijk. Aan de ene kant zegt hij: we kunnen al die bachelors beperken tot een deel brede bachelors. Dat is natuurlijk een verbreding van de bachelors. Een verbreding van de bachelors kan echter ook zijn de intrinsieke waarde van een bredere kennis en wetenschap te erkennen en in te bouwen in de verschillende bachelors die bestaan. Ook dat kan een waarde hebben. Er kan dus nog heel wat discussie zijn. De rectoren zouden u een voorstel doen, minister. We zullen zien wat er in dat voorstel zit.
U hebt er ook op gereageerd en gezegd dat u afwacht. Er kunnen positieve dingen komen. U hebt geen duidelijke uitspraak gedaan, wat ook logisch is omdat de onduidelijkheid nog troef is in al die verhalen.
Voorzitter, dat neemt niet weg dat het goed is dat u deze zaken hebt gebundeld en we een beetje breder het debat kunnen voeren en dat we ook snel in de commissie het debat kunnen voeren over wat de oriëntaties zijn, los van de grote tegenstellingen die we in de media daarover vinden.
Minister, welke meerwaarde ziet u voor de brede bachelors aan de universiteiten? Welke potentiële effecten ziet u op de aansluiting tussen secundair en hoger onderwijs en de aansluiting tussen bachelor en master? Beschouwt u het eerste jaar van een dergelijke brede bachelor als een soort propedeuse, of dient men de verbreding te zien in een totaalpakket? Misschien zijn de vragen een beetje voorbarig, maar anderzijds kunnen ze tezelfdertijd ook al oriënterend zijn voor rectoren die denken met een nieuw voorstel te moeten komen.
Ziet u de invoering van brede bachelors in het kader van de implementatie van een algemene tweejarige master of als een losstaand idee? Het lijkt me logisch dat het doortrekken van de masters naar een veralgemeende tweejarige opleiding, iets meer ruimte creëert in de bachelors. Minister, ik hoop dat bij een veralgemeende tweejarige master de lerarenopleiding als een geïntegreerd deel van die masters zal worden beschouwd, anders denk ik dat we bij de toekomstige toestroom van leraren bijkomende problemen zouden realiseren. Beschouwt u de komst van de brede bachelors als een vervanging of een aanvulling op de gespecialiseerde bachelors? Wat is de rol van de Vlaamse Regering in de mogelijke uitvoering van deze plannen? Laten we wel wezen: in zekere zin kunnen de universiteiten uit zichzelf het curriculum van de bachelors wijzigen zonder dat de minister moet ingrijpen.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, minister, collegas, ik sluit me graag aan bij de vragen van vorige sprekers, waaruit mijns inziens een zeker scepticisme met betrekking tot de studieduurverlenging voorzichtig tot uiting komt. Volgens mij zijn er in dit debat twee delen: een zuiver onderwijsdeel en een deel dat een link heeft met de arbeidsmarkt.
In de aanloop naar het nieuwe academiejaar werd er veel geschreven over de al dan niet noodzakelijke algemene verlenging van de masters tot twee jaar en over de verbreding van de bacheloropleidingen. Deze voorstellen hebben andere doelstellingen, maar beide hebben ze als effect dat de studietijd drastisch zal verlengen. Tegelijkertijd is iedereen het erover eens dat studenten veel tijd verliezen door de verkeerde studiekeuze te maken bij het begin van hun carrière als student op 18-jarige leeftijd na het secundair onderwijs. Volgens ons is er dan ook dringend nood aan een algemene en gedragen visie vanwege het beleid over de toekomst van het hoger onderwijs op het vlak van de instroom en toegankelijkheid, de oriëntering en de finaliteit ervan.
Het tweede aspect is het arbeidsmarktdebat, meer bepaald over langer werken met het oog op de betaalbaarheid van pensioenen. Ook dat debat wordt gevoerd, weliswaar op andere fora. Bij het debat over langer werken gaat de aandacht bijna uitsluitend naar de eindeloopbaanproblematiek. Een korte loopbaan heeft echter niet alleen te maken met het te vroeg uit de arbeidsmarkt stappen, maar ook met het later intreden. Bij langer werken moet dus zowel het begin als het einde van de loopbaan worden bekeken. Beter opgeleide jongeren zijn productiever en zijn gedurende hun loopbaan ook veel minder werkloos, dat bewijzen studies. Op zich is dat een goede evolutie. De vraag is echter of dit proces eindig is. Heeft het zin om steeds langer te studeren en steeds later de stap te zetten naar de arbeidsmarkt? Dat is ook de vraag die Jan Denys, bekend als arbeidsmarktdeskundige, zich onlangs in een artikel stelde.
Minister, bent u het ermee eens dat een globale visie over leerlingen- en studentenoriëntering zich opdringt, inclusief afspraken rond studieduur, verbreding en specialisatie? Wat vindt u van de stelling dat niet alleen langer werken, maar ook later beginnen te werken aan de orde is in het arbeidsmarktdebat en dat onderwijs daarin een belangrijke stem moet hebben? Wat zijn volgens u de te verwachten effecten van de verlengde studieduur op de arbeidsmarkt in het algemeen? Wat zijn volgens u de te verwachten effecten van de verlengde studieduur op de arbeidsmarkt, specifiek met betrekking tot het lerarenberoep? Met die laatste vraag sluit ik me aan bij de vragen van de heer Sannen.
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, collegas, eind september moet het academiejaar geopend worden aan de verschillende universiteiten en moeten de rectoren een speech geven. Die rectoren komen ook graag in de krant, zoals wij allemaal, en dat is dan de periode waarin allerlei gedachten worden geopperd. Dikwijls zijn dat losse flodders, een beetje ondoordachte gedachten. Dat leidt dan natuurlijk tot deze debatten. We noemen dat de septemberblues van de rectoren. Dat zal alle jaren terugkomen. Dat leidt op die manier tot een publiek debat over universitair onderwijs, wat misschien niet zo slecht is.
Mijn eerste vraag gaat over de verlenging van de masteropleiding. De universiteiten dienen eind oktober een aanvraag in om alle masteropleidingen twee jaar te laten duren in plaats van het ene jaar vandaag. Het zijn vooral een groot aantal richtingen uit de humane wetenschappen die nog verlengd zouden moeten worden. Vroeger waren al die opleidingen twee-plus-twee-opleidingen: twee jaar kandidatuur en twee jaar licentiaat. Door het Bolognaproces werden de kandidaturen omgevormd tot een bachelor van drie jaar, waardoor het bij de licentiaatopleidingen evolueerde van twee-plus-twee naar drie-plus-één. Daardoor wordt die eenjarige master benauwend kort. Maar we zijn wel vergeten dat de kandidaturen met een jaar verlengd zijn. Het is belangrijk om te weten wat de historische precedenten zijn.
Volgens de universiteiten zou die verlenging een aanpassing aan de realiteit zijn. Veel studenten doen er al een jaar bij, omdat dat ene jaar masteropleiding als te kort wordt beschouwd. De mastervakken en een masterproef afleggen zou al behoorlijk zwaar zijn, en dat combineren met een lerarenopleiding of een semester in het buitenland, zou de masteropleiding vrijwel helemaal onmogelijk om dragen maken.
Er kan in dit verband verwezen worden naar het opiniestuk in De Tijd van donderdag 22 september, dat een kwaliteitsvolle beoordeling van deze aanvraag tot verlenging bevat. Door de heldere, kernachtige en bondige inhoud van het opiniestuk, is het bijzonder interessant om eruit te citeren. De heer Stefaan Michielsen wijst op het belang van degelijk universitair onderwijs: Het belang van goed onderwijs staat buiten kijf. Beter opgeleide universitairen kunnen een meerwaarde betekenen voor de economie. Het universitair onderwijs in Vlaanderen geniet over het algemeen een uitstekende reputatie. Het valt toe te juichen dat de universiteiten ernaar streven die reputatie hoog te houden en zelfs nog te verbeteren.
Hij plaatst echter onmiddellijk grote vraagtekens bij de bewering dat deze verlenging zou bijdragen tot de instandhouding van het hoge kwaliteitspeil: Toch dienen grote vraagtekens te worden geplaatst bij de verlenging van de studieduur. In een aantal richtingen slagen de universiteiten er nu al amper in om vier jaar te vullen met interessante vakken. Ik ben gisteren overigens gaan lunchen met de twee sprekers van de hoorzitting, twee sociologen. Een van hen, de heer Spruyt, gaf grif toe dat hij, als dat met een jaar verlengd wordt, niet onmiddellijk inziet welke vakken men daar in de algemene opleiding sociologie bij zou moeten plaatsen. Er worden dus ook vanuit de sector vraagtekens bij geplaatst.
Ik citeer verder uit het opiniestuk van de heer Michielsen: Welke meerwaarde levert het op om studenten een jaar langer op de universiteitsbanken te houden? Is een toegepast econoom die vijf jaar heeft gestudeerd waardevoller voor het bedrijfsleven dan iemand die het diploma in vier jaar heeft verworven? Beschikt een afgestudeerde over meer troeven op de arbeidsmarkt als hij een heel jaar heeft gezwoegd op een masterproef dan iemand die daar maar een half jaar mee bezig is geweest? Aan het nut voor de samenleving van een verlenging van de studieduur kan ernstig worden getwijfeld.
Hij wijst ook op de hoge kosten van een mogelijke verlenging voor de samenleving, de universiteiten en de ouders: Er staan hoge kosten tegenover. De ouders moeten een keer meer inschrijvingsgeld betalen en ze moeten een jaar langer een kot huren voor zoon- of dochterlief. De universiteiten, die nu al overbevolkt zijn, moeten op zoek naar bijkomende leslokalen. Er zijn meer professoren nodig, assistenten en omkaderend personeel. Er is nood aan meer studentenhuisvesting, terwijl de meeste universiteitssteden nu al kampen met een tekort aan studentenkamers. Kortom, het prijskaartje van de verlenging van de studieduur is aanzienlijk en niet in verhouding tot de magere economische resultaten die ervan kunnen worden verwacht.
Het kan geen kwaad de universitaire opleidingen af en toe tegen het licht te houden. Maar in plaats van de studenten nog meer leerstof te doen slikken, kan het interessanter zijn hen praktijkervaring te laten opdoen of internationale stages te laten lopen. De meeste universitaire opleidingen moeten in vier jaar afgerond kunnen worden. Studenten die dat willen, kunnen zich daarna verder specialiseren of een complementaire opleiding aanvatten.
Ik wijs erop dat er ook master-na-masters bestaan, maar daarvoor is er een andere financiële regeling dan voor de gewone masters. De vraag is of we het misschien niet beter op vier jaar houden en de lasten voor de master-na-master wat verlichten. Dat debat moet in samenhang daarmee gevoerd worden.
De heer Michielsen vervolgt: De argumenten die de universiteiten aandragen om de studieduur te verlengen zich aligneren op wat in het buitenland gebeurt, een aanpassing van de officiële aan de reële studieduur overtuigen niet. Hun vraag lijkt eerder ingegeven door hun obsessie voor studentenaantallen dan door hun bekommernis om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen.
Daarnaast heeft ook Agoria zich in deze commissie negatief uitgelaten over dit voornemen en er onder meer op gewezen dat vele jongeren hierdoor een jaar later op de arbeidsmarkt zullen terechtkomen, trouwens net op het ogenblik dat de leegloop van de arbeidsmarkt door het met pensioen gaan van de babyboomers op zijn hoogtepunt zal zijn.
Minister, op basis van welke parameters zult u de aanvraag van de universiteiten tot verlenging van de duur van de masteropleiding behandelen? Dat gebeurt uiteraard door de erkenningscommissie, maar ik kan mij voorstellen dat u daar een mening over hebt.
Voorziet u hierbij in extra financiering voor de universiteiten?
Zal de verlenging van de studieduur ook gelden voor de ingekantelde masteropleidingen van de hogescholen?
De meeste rectoren van de Vlaamse universiteiten pleiten ervoor om tegen 2017 het aantal bacheloropleidingen te beperken tot drie, in plaats van de tientallen opleidingen die nu bestaan. Studenten die economie, psychologie of rechten willen studeren, zullen volgens het voorstel over zes jaar allemaal aan één brede bachelor met veel gemeenschappelijke vakken beginnen. Specialisatie gebeurt dan pas na het eerste jaar, waardoor jongeren meer tijd krijgen om te beslissen in welke richting zij nu precies zullen afstuderen. Volgens deze rectoren kiezen studenten immers nog te vaak lukraak of op het gevoel een studierichting, zonder te kijken naar de toekomstige arbeidsperspectieven.
De heer Mark Waer, rector van de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven), ziet twee stromen binnen de humane wetenschappen: sociologie, psychologie, rechten en economie enerzijds, en filosofie, religie, geschiedenis en taal- en letterkunde anderzijds. Daarnaast zijn er uiteraard de natuurwetenschappen. Tegelijkertijd stelde rector Waer in zijn openingsrede: In het onderwijs is er nood aan een verbreding van de vorming van bachelorstudenten met meer veralgemeende aandacht voor de geesteswetenschappen binnen de natuurwetenschappelijke opleidingen en vice versa. Dit leidt tot een vernieuwd universitair onderwijs, ten einde hen zo te helpen bij hun definitieve studiekeuze enerzijds en bij hun vorming tot humanistische burgers anderzijds.
Minister, u zou hier al positief op hebben gereageerd: Het kan de overgang tussen het secundair onderwijs en de universiteit verbeteren. In dat opzicht is het een interessante piste. We zullen daar zo meteen hopelijk meer over horen.
Tegelijkertijd verschenen er recent persberichten dat het studeren à la carte stilaan onhoudbaar zou worden. Zo zegt de heer Ludo Melis, vicerector Onderwijsbeleid aan de K.U. Leuven: De organisatie van het onderwijs is moeilijk geworden. De samenhang gaat verloren. Een docent weet niet meer of de studenten die hij voor zich heeft dezelfde voorgeschiedenis hebben. Ook studenten verliezen het overzicht. De universiteiten vragen de Vlaamse overheid dan ook om de flexibilisering bij te sturen. De heer Melis zegt verder: Dit systeem kan niet oneindig doorgaan. We moeten grenzen stellen aan de doorstroming of het aanbod aan studierichtingen.
Minister, u hebt het probleem intussen al met de rectoren besproken en hen om een voorstel tot beperking van de administratieve lasten gevraagd, waarna tegen 2012 het decreet zou worden bijgestuurd. Ik steun die aanpak. Ik vind ook dat de sector met voorstellen moet komen. Dat is een responsabilisering van de sector zelf.
Minister, zijn die twee onderwijsproblematieken aan elkaar gekoppeld? Wilt u enkel de administratieve lasten verminderen of ook verder gaan en de flexibilisering inhoudelijk wat terugdraaien?
Staat één brede bachelorrichting in wezen niet gelijk aan een voortzetting van het middelbaar onderwijs en zal dat voorstel niet automatisch leiden tot een verlenging van de studieduur aan de universiteiten?
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik was maandag op een overleg van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over onderwijs en de relatie met de arbeidsmarkt. Minister, hoewel het daar geen socialistisch of groen clubje was, heb ik er toch een aantal zaken bijgeleerd waar ik voorstander van ben, hoewel wellicht om andere redenen dan de OESO aanhaalt.
Het ging over het probleem van de overkwalificatie. Zeer veel jonge afgestudeerden hebben zeer veel en hoge kwalificaties, maar tegelijkertijd te weinig skills en competenties om aan de slag te kunnen op de arbeidsmarkt. Dat is de oorzaak van de mismatch die we vaak zien tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ook het Fons Leroy-debat tijdens de plenaire vergadering ging daarover. De aanbevelingen van de OESO zijn zeer duidelijk: ze willen korte, initiële opleidingen, maar leggen de nadruk op levenslang leren doorheen de loopbaan op de arbeidsmarkt. Die piste is mij genegen. Tijdens het Fons Leroy-debat heb ik ook gezegd dat het niet slecht zou zijn om een deel van de opleiding en de verantwoordelijkheid en voor een deel ook de financiële verantwoordelijkheid daarvoor bij die arbeidsmarkt te leggen. De overheid zit momenteel met een probleem inzake de financiering van ons hoger onderwijs.
Als je de opleidingen wilt verlengen, zou je dat extra jaar kunnen invullen met stages. Op die manier zou je via cofinanciering de bedrijven kunnen responsabiliseren. Dat biedt echter geen oplossing voor mensen die de verkeerde studiekeuze hebben gemaakt. Ik blijf voorstander van kortere, initiële opleidingen en op het inzetten op levenslang leren doorheen de loopbaan.
De economische argumenten die mevrouw Vanderpoorten en de heer Sannen aanhaalden, zijn valabel. Ik denk echter ook dat het vanuit democratisch oogpunt eerlijker is om bepaalde mensen niet eindeloos te laten studeren en andere mensen daarvoor te laten opdraaien. De visie van de OESO sluit deze keer aan bij de mijne. Die twee visies, liberaal en socialistisch-ideologisch, zijn hier perfect te verzoenen. Ik begrijp dan ook het pleidooi niet om voor de verlenging te gaan. Het verbreden van de bacheloropleiding, waarover de heer Sannen sprak, is een ander verhaal en staat hier los van. Dat kan nu al worden geïnstalleerd, maar het moet niet worden gekoppeld aan de studieduurverlenging.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Aan de vele vragen die werden gesteld, wil ik er nog een toevoegen over de verbreding van de bacheloropleidingen. De heer Sannen en mevrouw Celis, die dit te berde brachten, richten zich tot het universitair onderwijs. We hadden de discussie over de inkanteling en de uitbouw van het hoger onderwijs in de ad-hoccommissie. In onze motie hebben we gevraagd om te evolueren naar één hogeronderwijsruimte en om de leerlijnen te ontwikkelen. Moeten we de verbreding van de bachelors niet bekijken in de hele hogeronderwijsruimte en niet enkel in het universitair onderwijs? Ik vrees dat anders de leerlijnen en de afstemming nog moeilijker worden.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, de septemberblues is op zich niet slecht, het is het begin van de confrontatie met het onbekende, zoals de Leuvense vicerector bij de opening van het academiejaar in zijn videofilm heeft gezegd. Dat is een mooie uitspraak. Het afgelopen jaar hebben we toch een maatschappelijk debat gehad over vragen die hier opnieuw worden gesteld. Op zich is het goed dat de samenleving kan debatteren en van gedachten wisselen over waar we naartoe moeten gaan. In het verleden hebben we dat misschien te veel verleerd, veelal omdat men een winnaar en verliezer van de dag wil hebben, terwijl sommige zaken soms moeten rijpen. We moeten er goed over kunnen nadenken.
Het debat over de studieoriëntering, waar de brede bachelor onderdeel van uitmaakt, is op een jaar tijd enorm goed geëvolueerd en gerijpt. Een jaar geleden zijn we begonnen met het voorstel dat er een toelatings- of een oriëntatieproef moest komen, verplicht of vrijwillig. Daar is het allemaal mee begonnen. Op basis van dat idee zijn andere ideeën ontstaan. Dat het debat wordt gevoerd, is dus een goede zaak.
Laat ik beginnen met de invalshoek van de studieduurverlenging. Het klopt dat de invalshoeken niet allemaal met elkaar te maken hebben soms hebben ze raakvlakken , maar je kunt ze alle drie ook apart benaderen, ook al is er soms een verband of heeft een beslissing op één vlak invloed op een ander vlak.
Voorzitter, wellicht beschikt u over profetische gaven als u zegt dat de universiteiten eind oktober een aanvraag indienen. Dat is aangekondigd, maar dat hebben ze vorig jaar ook aangekondigd. Ze hebben dat niet gedaan. En op dit moment hebben we nog geen aanvraagdossiers gekregen voor de verlenging van de studieomvang van de masteropleidingen. Ze hebben in deze ronde nog tijd tot 31 oktober. We zullen zien of er iets komt. Vorig jaar was het ook aangekondigd en toen is er niets gekomen. Zolang er geen dossiers zijn ingediend, kan ik me niet uitspreken of er een veralgemeende aanvraag zal komen voor de verlenging van de studieomvang. Ik denk niet dat die algemene aanvraag er zal komen in één grote golf.
Het Structuurdecreet voorziet in de mogelijkheid van masteropleidingen van 60 studiepunten het behoud van de huidige situatie dus , 90 studiepunten en 120 studiepunten. Met andere woorden, een differentiatie is altijd mogelijk geweest en blijft ook in de toekomst mogelijk. Ik wil eerst de dossiers zien voor er sprake kan zijn van een algemene studieduurverlenging.
Het Structuurdecreet voorziet in een degelijke procedure en de nodige criteria waaraan de aanvraagdossiers moeten worden afgetoetst. Ik zal de nodige omzichtigheid aan de dag leggen alvorens de dossiers voor verlenging van studieomvang voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Dergelijke operaties, met belangrijke consequenties voor studenten, voor de hogeronderwijsinstellingen en voor de overheid, voor wat de financiering betreft, vereisen goed doordachte en onderbouwde beslissingen.
Sinds de invoering van het Structuurdecreet is de studieomvang van de masteropleidingen een belangrijk discussiepunt gebleken. In de eerste plaats werd beslist om enkel de studieomvang van de masteropleidingen in de wetenschappen en biomedische wetenschappen te verlengen van 60 naar 120 studiepunten. Sinds enkele jaren bestaat de mogelijkheid om ook voor andere masteropleidingen een aanvraag in te dienen voor een verlenging van de studieomvang.
Daarvoor zijn verschillende valabele argumenten aan te halen, zoals de internationale vergelijkbaarheid. Vergeet niet dat we in een Europese hogeronderwijsruimte zitten. We hebben ons daartoe geëngageerd. De leesbaarheid van die ruimte tussen alle Europese landen is een belangrijk gegeven, dat we niet zomaar naast ons neer kunnen leggen. De internationale vergelijkbaarheid is dus een belangrijk argument.
De studeerbaarheid van de opleiding kan ook een belangrijk argument zijn. De beperkte tijd in een éénjarige masteropleiding om een masterproef voor te bereiden hoeft niet, maar kan een belangrijk argument zijn. De beperkte tijd voor een internationale uitwisseling hebben jullie vandaag niet aangehaald. Een rector heeft ervoor gepleit dat alle buitenlandse studenten studie-ervaring moeten hebben. Ondertussen heeft hij begrepen dat dat niet voor morgen is. Nu zitten we aan 8 procent en tegen 2020 moeten we aan 20 procent komen. Maar dat bespreken we straks. Nog een mogelijk argument is de vraag om stages in te bouwen in het programma.
In dat verband wil ik ook nog meegeven dat afgestudeerden van een eenjarige master toch wel moeilijkheden ondervinden op het vlak van de toegang tot een doctoraat of een gespecialiseerde opleiding aan buitenlandse universiteiten. Men hoeft zelfs niet zo ver te gaan: dat geldt ook voor universiteiten van de Franse Gemeenschap. Er zijn gevallen bekend van mensen die daar problemen hebben gehad. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de verlenging van de studieomvang voor een aantal masteropleidingen dus niet voor alle wel degelijk een meerwaarde zal betekenen, voor de studenten op de eerste plaats en voor de maatschappij als geheel. Anderzijds ben ik me ook bewust van de mogelijke gevaren van een algemene studieduurverlenging en van de kostprijs die een dergelijke operatie met zich zal meebrengen. Daarom zullen we ieder dossier grondig analyseren. Daarbij zullen we kijken naar de noodzaak van de verlenging, de voordelen voor de studenten en de maatschappelijke eisen die worden gesteld aan een opleiding, voor we een beslissing nemen over een mogelijke verlenging.
Ik zal vandaag ook niet ontkennen dat een aantal studentengeledingen geen voorstander zijn van een veralgemeende verlenging van de studieomvang in de humane wetenschappen. Sommige studenten zijn er niet van overtuigd dat het programma van de tweejarige masteropleiding op een kwaliteitsvolle wijze zal worden ingevuld. Het zal dan ook aan de instellingen toekomen om elke verlengingsaanvraag grondig te motiveren en studenten op de voordelen te wijzen.
De instellingen zijn ook op de hoogte van de bekommernissen van de studenten. In oktober vorig jaar hebben de studenten die bezorgdheden overigens geuit tijdens een debatavond met de decanen van de letterenfaculteiten. Ook tijdens de vergadering van de VLIR hebben de studenten hierover van gedachten gewisseld met de rectoren. Ik verklap geen geheim als ik zeg dat het draagvlak voor een studieduurverlenging bij de instellingen zelf groter is, hoewel dat verschilt naargelang de instelling en soms naargelang de professor.
Het is ook belangrijk om te weten maar dat weet u dat de verlenging van de studieduur geen initiatief is dat van de minister of de overheid komt. In het Structuurdecreet staat de procedure beschreven die moet worden gevolgd om tot een verlenging van de studieduur van opleidingen te komen. Ik heb het daarover al gehad. Die procedure geldt voor alle opleidingen, ook de academische opleidingen van de hogescholen die worden geïntegreerd in de universiteiten.
Dit jaar kunnen de hogeronderwijsinstellingen een aanvraag tot verlenging van de studieomvang van 60 tot 90 of 120 studiepunten indienen bij de Vlaamse Regering, en dat tot uiterlijk 31 oktober. De aanvragen moeten gezamenlijk worden ingediend door alle instellingen die de opleidingen in kwestie aanbieden. Aanvragen die betrekking hebben op de academische masteropleidingen van de hogescholen worden gezamenlijk ingediend door de hogescholen en de universiteiten die betrokken zijn bij de academisering van deze opleidingen.
De Erkenningscommissie zal de aanvragen dan toetsen aan een aantal criteria. Zo moeten de opleidingen ten eerste kunnen aantonen dat de context een uitbreiding van de studieomvang noodzaakt, omdat de voorwaarden voor de erkenning van de kwalificatie zijn gewijzigd, omdat de leerresultaten niet meer kunnen worden bereikt binnen de huidige studieomvang, omdat de opleidingsomvang in de omringende landen voor vergelijkbare opleidingen meer dan 60 studiepunten bedraagt of omdat de internationale en nationale arbeidsmarkt kwalificaties van meer dan 60 studiepunten vraagt. Ten tweede moeten de opleidingen kunnen aantonen dat er een objectief probleem van studeerbaarheid bestaat en dat de nieuwe studieomvang en opbouw van het curriculum de studeerbaarheid significant zal verbeteren. Ten derde: de opleiding leidt in grote mate tot een uitstroom naar onderzoeksloopbanen, gemeten in het relatieve aantal doctoraten dat in deze domeinen wordt behaald. De uitbreiding van de studieomvang moet zich ook vertalen in een hoger streefcijfer wat het aantal doctoraten betreft. Ten vierde moeten de instellingen in kwestie de capaciteit en de kritische massa hebben qua academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de nieuwe opleidingen kwaliteitsvol aan te bieden. Ze moeten dus kunnen aantonen dat ze daar zelf over beschikken, of dat ze erover beschikken door een samenwerking met andere hogescholen en universiteiten.
Ook dat laatste is een reden waarom sommige studenten bang worden. Dat moeten we eerlijk durven te zeggen. Ze vrezen dat, hoewel ze ingeschreven zijn in Leuven, ze bijvoorbeeld in Brussel of Antwerpen iets zouden moeten volgen. Twee dagen geleden hebben ze dat zelf in die bewoordingen aan mij gezegd. Ik overleg immers ook geregeld met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS), net als met de rectoren. Twee dagen geleden heb ik nog overlegd met de beide groepen. Bij de studenten kwam die mogelijkheid dat ze niet in één vaste stad kunnen zitten, opnieuw tot uiting. Men kan natuurlijk tegenwerpen dat de samenleving een mobiele samenleving is en dat Vlaanderen niet zo groot is dat ze naar het einde van de wereld moeten reizen. Het gaat over een treinreis van een halfuur.
De Erkenningscommissie heeft een sjabloon uitgewerkt voor de aanvraagdossiers, waarin elementen zijn opgenomen die de hogeronderwijsinstellingen moeten aanleveren, zodat deze commissie in staat is om de voormelde criteria af te toetsen. Voor wie geïnteresseerd is, dit sjabloon bevindt zich op onze website. Het adres is http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/Erkenningscommissie/default.htm. De Vlaamse Regering neemt voor de aanvragen die uiterlijk op 31 oktober 2011 worden ingediend, een beslissing vóór 1 april 2012, op basis van het advies van de Erkenningscommissie en het ingediende dossier.
De verlengde masteropleidingen kunnen ten vroegste starten vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de Vlaamse Regering haar besluit heeft genomen, met andere woorden vanaf het academiejaar 2012-2013. Recent heeft de VLIR beslist dat de nieuwe masteropleidingen zullen starten in het academiejaar 2014-2015. Sommige studenten vinden ook dat een probleem: wie nu start, zou er mogelijk langer over moeten doen. Als er een verlenging komt, vinden ze, dan moeten die starters dat weten op het ogenblik dat ze starten. We kunnen erover discussiëren of dat nu zo fundamenteel is. Er zijn argumenten voor de beide stellingen. Dat is echter een bekommernis die bij studenten leeft. Maar het is dus zo dat de VLIR heeft beslist dat nieuwe masteropleidingen en ik ga ervan uit dat er aanvragen zullen zijn maar kunnen vanaf het academiejaar 2014-2015.
De verlenging van de studieomvang brengt inderdaad bijkomende kosten mee voor zowel de studenten als voor de overheid. Voor de studenten betekent dit een jaar extra studiegeld en kosten voor studiemateriaal, transport, kot alsook een mogelijk verlies aan inkomsten. Voor de overheid betekent dit dat ongeveer 10.000 studenten een jaar langer in een gefinancierde opleiding in het hoger onderwijs doorbrengen. Deze studenten komen in het reguliere financieringsmechanisme, waardoor het aantal financieringspunten gaat toenemen en het variabel onderwijsdeel voor de universiteiten gedurende een aantal jaren zal verhogen ten gevolge van het kliksysteem. Ook het aantal beursstudenten zal toenemen, wat ook een meerkost voor de overheid meebrengt. 10.000 extra studenten komen overeen met 600.000 extra opgenomen studiepunten. Ten opzichte van de referentiepunten 2013 komt dit overeen met een stijging van bijna 13 procent.
Hierbij wil ik wel de volgende bedenking maken dat een behoorlijk aantal studenten die afgestudeerd zijn in een eenjarige master het daaropvolgende jaar nog een andere opleiding volgen. Van de studenten afgestudeerd in het academiejaar 2008-2009 volgt in het academiejaar 2009-2010 12,3 procent een andere masteropleiding, 6 procent een master-na-masteropleiding en 8,5 procent een andere opleiding in het hoger onderwijs (bachelor, schakelprogramma, voorbereidingsprogramma, postgraduaat). Dat betekent dat een op de vier studenten verder studeert na een initiële master. Hierbij wordt geen rekening gehouden met studenten ingeschreven in een specifieke lerarenopleiding of doctoraat.
Voor deze grote groep studenten betekent een mogelijke verlenging van de studieomvang dan ook niet noodzakelijk een verlenging van de studieduur. In een aantal van deze opleidingen zijn de studenten ook financierbaar, in een aantal andere opleidingen bestaat de mogelijkheid dat de studenten een hoger studiegeld moeten betalen dan in een initiële masteropleiding. Vanuit sociaal oogpunt en het versterken van de gelijke kansen op de arbeidsmarkt pleiten sommigen voor een algemene studieduurverlenging in plaats van een systeem met een eenjarige master en een postinitiële master voor de studenten die het kunnen betalen. Voor de studenten die na hun master een specifieke lerarenopleiding volgen, zal het effect van de studieduurverlenging beperkt zijn als er dertig studiepunten indalen in de masteropleidingen en vijftien studiepunten in de bacheloropleiding. U weet dat deze piste op tafel ligt. Men wil van de verlenging gebruikmaken om meer mensen klaar te stomen voor de arbeidsmarkt van de leraren.
U weet ook dat een studieduurverlenging gepaard zal gaan met een afschaffing van manama-opleidingen, gepaard zal gaan met stages en eventueel een internationale opleiding. We zullen afwachten hoe die dossiers in elkaar zitten, maar in de wandelgangen hoor je toch dat ook die elementen op tafel liggen.
Voorzitter, ik wil het nu even hebben over de brede bachelors aan de universiteiten. Een aantal rectoren hebben bij de opening van het academiejaar de invoering van een brede bachelor ter sprake gebracht, wat ook ikzelf heb gedaan tijdens een plenaire vergadering. Ze hebben het ook al informeel met mij tijdens het driemaandelijks overleg besproken. Ik viel dus ook niet uit de lucht. Deze week vond er nog overleg plaats met de rectoren, ook minister Lieten is erbij, over het verbeteren van het studierendement door in een betere oriëntatie te voorzien. Mevrouw Vanderpoorten, u hebt gevraagd om beleidsbeslissingen te nemen. Dat zijn we ook van plan. Bij de hervorming van het secundair onderwijs is een van de algemeen aanvaarde uitgangspunten een betere leerlingenbegeleiding, studieoriëntatie. Wanneer we begin volgend jaar beslissingen nemen over de hervorming van het secundair onderwijs, is het wenselijk om op hetzelfde moment een duidelijke richting te bepalen en als het kan ook beslissingen te nemen voor de instroom in het hoger onderwijs. We moeten beide aan elkaar koppelen. Als de Vlaamse Regering de visienota over de hervorming van het secundair onderwijs goedkeurt, is het mijn bedoeling om er ook een duidelijk luik over de instroom in het hoger onderwijs in op te nemen, omdat je het ene niet los kan zien van het andere. Het beleidsantwoord is er dus over een paar maanden. Het is redelijk om er anderhalf jaar een maatschappelijk debat over te hebben.
Ik heb met de rectoren afgesproken dat ze voor mij een discussienota maken ik verwacht die over een paar weken waarrond we overleg hebben om dan het debat verder te voeren. Die nota gaat niet alleen over de instroom, maar ook welke competenties zij als afnemend veld van het secundair onderwijs nodig achten. Die discussie zal eind dit jaar plaatsvinden om dan begin volgend jaar te kunnen landen. In de hoorzitting die jullie zullen houden, is het misschien nuttig om het hier ook over te hebben.
Ik ga dus vandaag geen definitieve uitspraak doen over brede bachelor of niet. Het is een optie, maar er is ook de optie van een propedeusejaar dat voor een stuk hetzelfde kan zijn maar dat niet hoofdzakelijk hoeft te zijn. Er is ook de keuze van een assessment en er zijn nog andere keuzes mogelijk. Een combinatie van verschillende dingen is ook mogelijk. Ik denk eerder dat we naar een combinatie van verschillende maatregelen zullen gaan.
Het grote voordeel van een brede bachelor is dat de specialisatie pas na het eerste jaar plaatsvindt. Hierdoor hebben jongeren meer tijd om te beslissen in welke discipline ze precies willen afstuderen. Sommigen gaan ervan uit dat 18-jarigen in een ideale wereld al weten wat ze willen zodra ze het secundair onderwijs verlaten. Dat is een iets te rooskleurig beeld. Sommigen weten dan al absoluut wat ze willen, en die jongeren moeten we zeker niet tegenhouden. Anderen weten dat echter nog niet.
Toen ik rechten studeerde, wat ondertussen helaas ook al een kwart eeuw geleden is, heette een bachelor nog de kandidaturen. De tijd tikt snel. Ik kijk naar mevrouw Deckx, die een studiegenote van me was. We hebben in Antwerpen samen in de eerste kandidatuur rechten gezeten. Dat jaar kregen we slechts enkele vakken uit het recht. We kregen heel veel sociologie, psychologie, filosofie, economie, logica en dergelijke. (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
Latijn heb ik gelukkig nooit gehad. Ik heb wel Romeins recht gekregen. (Opmerkingen)
Voor we in jeugdsentiment vervallen, keer ik terug naar mijn tekst. Deze werkwijze biedt studenten de kans gerichter, beter geïnformeerd en met meer kennis van zaken te kiezen. De combinatie van het uitstel van de keuze voor een specifieke studierichting en een goed oriëntatiebeleid biedt ontegensprekelijk een aantal voordelen.
We moeten de verbrede bachelor niet noodzakelijk als een propedeuse beschouwen. Het gaat eerder om een totaalpakket dat studenten een brede academische vorming biedt, in staat stelt gerichter voor een specialisatie te kiezen en ook op een bredere manier over de wereld doet denken. Dit heeft, zoals de heer Sannen in zijn eigen vraagstelling heeft opgemerkt, een dubbel doel.
De specialisatie zou in het tweede gedeelte van de bachelor van start moeten gaan en zou in de master worden voltooid. De inzet van de brede bachelors moet meer dan een toename van het aantal geslaagden tot gevolg hebben. Volgens mij zijn de rectoren het hiermee eens. Het gaat ook om een bredere basis voor verdere opleidingen. Dit lijkt me zeer belangrijk.
Een andere vraag betreft de eventuele clustering van twee of drie brede bachelors. Daar valt iets voor te zeggen. Het is geen slechte zaak dat iemand die in wetenschappelijke richtingen geïnteresseerd is, ook wat noties uit humane richtingen meeneemt. Hij moet dit echter niet doen als dit hem niet interesseert. Aangezien hij zijn keuze nog wat kan uitstellen, kan dit voor hem nuttig zijn.
Daarnaast lijkt het me ook nuttig de gespecialiseerde bachelors aan de universiteiten te laten bestaan. Dit is een discussiepunt dat nog aan bod moet komen. Ik kan me voorstellen dat iemand die arts wil worden, dat ook heel duidelijk weet. De vraag is dan of hij dit al dan niet onmiddellijk moet doen. Ik spreek me daar niet over uit. Er zijn argumenten voor beide opties. We moeten dit debat de komende weken en maanden voeren.
Ik heb in dit verband al het voorbeeld van de geneeskunde gegeven. Voor geneeskunde, tandheelkunde of dierengeneeskunde is er allicht nood aan gespecialiseerde bacheloropleidingen om de vereiste vak- en beroepscompetenties te verwerven. Bovendien is het de bedoeling geneeskunde met een jaar in te korten. Er is een vraag in die richting. Ook voor een opleiding musicologie kan het wenselijk zijn een gespecialiseerde bachelor in te richten.
Het lijkt me niet aangewezen een bepaald onderwijssysteem zonder een grondige analyse te implementeren. Niemand vraagt dit evenwel. Ik heb al uitgelegd wat er zal komen en wat we ter zake van plan zijn.
Mevrouw Vanderpoorten heeft vragen gesteld over de impact van de verlenging van de studieduur op de arbeidsmarkt. Het algemeen principe is dat afgestudeerden na de voltooiing van hun initiële opleiding best zo snel mogelijk tot de arbeidsmarkt toetreden. Op dit vlak volg ik mevrouw Meuleman. Indien ze nadien nog bijkomende opleidingen willen volgen, kunnen ze die op de werkvloer of op een parallelle manier volgen.
Ik volg de lijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). We moeten enkel nagaan hoe lang de initiële opleidingen dan precies duren. Voor zover ik weet, pleit de OESO voor gedegen initiële opleidingen. De OESO wil dat zo veel mogelijk mensen die over de talenten beschikken, in het hoger onderwijs terechtkomen. Hoe hoger we de mensen opleiden, hoe beter. Dit betekent niet dat iedereen hoger opgeleid moet zijn. Dit is afhankelijk van de talenten en de zin van de mensen. De arbeidsmarkt heeft hier behoefte aan. Het is duidelijk dat mensen na het volgen van drie, vier of vijf jaar hoger onderwijs over voldoende vakkennis en competentieskills moeten beschikken om het beoogde beroep op een goede manier uit te oefenen.
Om onder meer die reden is in het financieel model voor het hoger onderwijs de diplomabonus ingevoerd. De vereisten en de behoeften van de arbeidsmarkt met betrekking tot vakkennis, vaardigheden en competenties worden echter steeds uitgebreider. We zijn het er dan ook over eens dat het soms nodig is langer te studeren. Indien dit niet nodig is, is het beter in een systeem van levenslang leren te stappen. Het is evident dat de invoering van twee jaar durende masteropleidingen ertoe zal leiden dat de afgestudeerden gemiddeld later tot de arbeidsmarkt zullen toetreden. We moeten dit effect echter relativeren. Als op dit moment al een op de vier studenten na een initiële masteropleiding een tweede masteropleiding volgt om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, dan is dat toch al een relativering van het effect.
Sommigen vragen zich af of het niet zinvol zou zijn voor wie een postinitiële masteropleiding wil volgen, om naast een masterdiploma ook twee of drie jaar relevante beroepservaring te hebben. Die optie ligt op tafel in OESO- en andere kringen. Daar kan over gediscussieerd worden. Ik spreek me daar niet over uit.
Wanneer de verlengde masteropleidingen starten in 2014-2015, zoals de VLIR voorstelt, in de geesteswetenschappen, sociale wetenschappen, economische toegepaste wetenschappen, toegepaste taalkunde, industriële wetenschappen, technologie en handelswetenschappen, dan zullen in juni en september 2015 weinig masters afstuderen. In plaats van 9300 afgestudeerden in die studiegebieden, zouden er in 2015 wellicht maar 900 mensen afstuderen, met name de mensen die hun eenjarige master nog afronden. Dat is natuurlijk een eenmalig effect. Ik denk ook niet dat dit het einde van onze arbeidsmarkt zal betekenen. Het effect zal niet op een structurele manier doorwerken.
In een aantal opleidingen zal van de verlenging van de studieduur gebruik worden gemaakt om de stagecomponent uit te breiden. Bij industriële wetenschappen, handelswetenschappen en toegepaste economische wetenschappen zal men dat voorstellen.
In de eenjarige masteropleidingen is er nu in het curriculum nauwelijks ruimte voor stage, net zoals er nauwelijks ruimte is voor de mobiliteit van studenten. Met de uitbreiding van de stagecomponent kan de transitie van onderwijs naar de arbeidsmarkt vlotter verlopen. Dat is dan weer een voordeel.
Er is nog een ander effect. Op dit moment zijn de afgestudeerden van de eenjarige master vertaler-tolk bijna allemaal verplicht om een postinitiële master te volgen om op dezelfde wijze als hun buitenlandse collegas toegang te kunnen krijgen tot het beroep van tolk in internationale organisaties. Die mensen hebben dus een handicap.
Door de mogelijkheid van een indaling van 15 studiepunten van de lerarenopleiding in de academische bacheloropleiding en door de indaling van 30 studiepunten van de lerarenopleiding in het programma van de tweejarige masteropleidingen zal het effect op de arbeidsmarkt met betrekking tot het lerarenberoep zeer beperkt zijn. Er is zelfs een positief effect, namelijk dat we meer leerkrachten kunnen hebben. Er bestaat ook de mogelijkheid om de resterende 15 studiepunten te verwerven via service training.
De problematiek van de brede bachelor en de problematiek van de flexibilisering zijn niet rechtstreeks aan elkaar gekoppeld, maar houden wel verband met elkaar. De organisatie en de inrichting van een brede bachelor veronderstellen dat de student wel voldoende keuzemogelijkheid heeft voor het kiezen van majors en minors. Ook moet de doorstroming naar een tweejarige masteropleiding voldoende flexibel zijn. Over het flexibiliseringsdebat horen we heel veel. Ik wil me daar nog niet ten gronde over uitspreken, maar ik wil er wel een aantal zaken over zeggen.
De Europese Commissie heeft recent een mededeling gedaan over de modernisering van het hoger onderwijs. Daarbij plaatst zij de flexibilisering op een voetstuk.
Als er nu opmerkingen komen, heb ik de indruk dat die in eerste instantie slaan op de administratieve planlast en alle problemen die daarmee verbonden zijn.
In de professionele opleidingen is het aandeel uitgereikte diplomas sinds de invoering van het Flexibiliseringsdecreet licht gezakt. Van de generatiestudenten die in academiejaar 2000-2001 aan een hogeschoolopleiding startten, werkte 41 procent een modeltraject van drie jaar af. Van de generatiestudenten die in academiejaar 2005-2006 in een professionele bacheloropleiding startten, werkte 39 procent een modeltraject af. Belangrijk is wel om hierbij de gewijzigde instroom in rekening te brengen. Het aandeel studenten dat in het secundair aso volgde, is met 5 procent gedaald ten voordele van de studenten uit het bso, waar er een stijging is van 2 procent, en de studenten met een ander diploma secundair onderwijs, waar er een stijging is van 3 procent.
In de vierjarige opleidingen, bachelors plus masters, zowel aan de universiteiten als de hogescholen, is het aandeel uitgereikte diplomas na vier jaar gestegen. Van de generatiestudenten die in 2000-2001 aan een vierjarige universitaire opleiding begonnen, werkte 36 procent een modeltraject af. Van de generatiestudenten die in 2005-2006 een academische bacheloropleiding aanvatten, werkte 37 procent een modeltraject af.
Bij de hogescholen werden dezelfde bevindingen gedaan. In het jaar 2000-2001 behaalde 39 procent van de generatiestudenten industrieel ingenieur en vertaler-tolk het diploma binnen de vier academiejaren. In het jaar 2005-2006 behaalde 48 procent van de generatiestudenten het diploma binnen dezelfde termijn. Voor de vierjarige opleidingen stellen wij dus sinds de invoering van het Flexibiliseringsdecreet een stijging vast van het aandeel van de afgestudeerden in de totale studentenpopulatie.
Ik heb inderdaad aan de rectoren en in een latere fase ook aan de hogescholen gevraagd om mij concrete voorstellen te bezorgen om de administratieve lasten voor de hogeronderwijsinstellingen van het Flexibiliseringsdecreet in het bijzonder en de planlastverlagingen in het algemeen te verlagen. Ik heb hun uitdrukkelijk gezegd dat ik bereid ben om beslissingen te herzien en het Vlaams Parlement te vragen om een decreet goed te keuren dat de verlaging van de administratieve planlastvermindering beoogt. Tot vandaag heb ik nog geen reactie ontvangen. Morgen vergader ik met de rectoren, op hun vraag, om het daarover te hebben.
Ik ben dus in blijde verwachting. Ik wil dus uitdrukkelijk zeggen dat ik een maximale vermindering van de planlasten nastreef. Ik wil dat engagement duidelijk verwoorden. Ik weet wel dat niet iedereen in de administratie of elders staat te springen om dat te doen. Maar ik wil daarin ver gaan, en ik denk dat ik daarvoor jullie steun heb. Natuurlijk moet de verantwoording blijven, en mag men planlasten niet verwarren met verantwoording afleggen. Ik wacht nu op voorstellen.
Parallel met mijn vraag aan de rectoren buigt een werkgroep met mensen van de overheid en van de hogeronderwijsinstellingen zich over de implementatielasten ten gevolge van de flexibilisering van het hoger onderwijs. Deze werkgroep doet dit aan de hand van enkele grote themas. De rapporten over de eerste twee themas het thema informatisering, databank hoger onderwijs en hoger onderwijsregister en het thema contractsoorten werden reeds afgerond. Het volgende thema dat wordt behandeld, is het leerkrediet en de studievoortgangsbewaking. Nadien komen ook nog de themas toelating en studietrajectbegeleiding aan bod. De conclusies en concrete aanbevelingen voor de aanpassing van de regelgeving in de rapporten van deze werkgroep zullen geïntegreerd worden in het vereenvoudigingsdecreet waarover ik het zonet had.
Heeft het systeem niet geleid tot te veel keuzemogelijkheden? Dat is een vraag van mevrouw Heeren. Ik wil dat toch een beetje nuanceren. Welke mogelijkheden de hogeronderwijsinstellingen bieden aan hun studenten en hoe zij de flexibilisering concreet implementeren, vloeit niet rechtstreeks voort uit het Flexibiliseringsdecreet. In het decreet staan eigenlijk niet zo veel verplichtingen ingeschreven. Wel schept het decreet een kader waardoor de hogeronderwijsinstellingen een waaier aan mogelijkheden kunnen aanbieden. Hoe de instellingen flexibilisering concreet implementeren behoort tot hun autonomie. De verantwoordelijkheid ligt dus eigenlijk grotendeels bij de instellingen zelf. Zij kunnen zelf ingrijpen wanneer zich problemen voordoen. Ook de studenten dragen een gedeelde verantwoordelijkheid. Het aanbieden van veel keuzemogelijkheden is niet negatief, al moet het natuurlijk om relevante opties gaan.
Op dit ogenblik ik zeg wel: op dit ogenblik wil ik dus de autonomie van de instellingen respecteren. Vandaag zijn wij niet van plan extra maatregelen te treffen, noch om de doorstroming van studenten, noch om het aantal aangeboden studierichtingen te beperken. Ruime instroom- en doorstroommogelijkheden voor studenten zijn een van de basisdoelstellingen van de flexibilisering, en dat wil ik niet in vraag stellen. Dat betekent niet dat modaliteiten en dergelijke niet kunnen worden herbekeken. De instellingen hebben in het kader van de kwaliteitszorg mogelijkheden en verantwoordelijken om de samenhang van het programma te bewaken.
Wij bekijken het dossier, en het is ook logisch dat dit na verloop van tijd gebeurt. Als bijsturingen nodig zijn, zullen wij die doen, zonder evenwel het principe van de flexibilisering in vraag te stellen. Als wij dat laatste zouden doen, krijgen wij problemen in de Europese onderwijsruimte.
Tot zover mijn uitvoerig antwoord. Ik wou dat grondig doen, en dat is de reden waarom ik vorige week niet bereid was om snel te antwoorden. Dit thema is te belangrijk, en ik ben dankbaar dat de vragen werden gegroepeerd. Een themadebat zoals dit is belangrijk, ook omdat het de valorisatie en betrokkenheid van het parlement bij het regeringswerk bevordert.
Mevrouw Veerle Heeren : Voorzitter, minister, collegas, ik dank u voor het duidelijke antwoord op mijn vragen. Ik hoor dikwijls spreken over de rectoren, de professoren en de studenten. U hebt tamelijk veel contacten met die groepen. Maar ik pleit ervoor om nooit uit het oog te verliezen dat de ouders het financieel moeten kunnen dragen.
Ik ben erg fier over het hoog democratische gehalte van ons Vlaams onderwijs. Iedereen heeft de kans om te participeren in ons onderwijs. Er zijn allerlei mechanismen om de kwetsbaren in onze samenleving financieel te steunen. Stel dat de studieduur wordt verlengd, in een internationale, Europese of Vlaamse context. Iemand zal het altijd financieel moeten ondersteunen. Onderschat de financiële last niet voor ouders. Houd het betaalbaar en draagbaar, vanuit het oogpunt van de toegankelijkheid voor iedereen die wil participeren aan ons hoger onderwijs.
Minister Pascal Smet : Als arbeiderskind kan ik dat enkel beamen.
Mevrouw Vera Celis : Dank u wel, minister, voor dat bijzonder uitgebreide antwoord. Alle componenten van het hoger en het universitair onderwijs zijn aan bod gekomen. Ik heb gehoord dat er nog veel zaken in de pijplijn zitten. Het zijn verwachtingen waar ik me best in kan vinden. Er is hier partijoverstijgend een bezorgdheid om een verlenging of een verbreding enkel door te voeren als men daarvoor redenen heeft. Dat heb ik ook in uw antwoord gehoord. Dat is een cruciale gedachte. Iedereen deelt ook de bezorgdheid om studenten af te leveren die perfect inspelen op de noden van de arbeidsmarkt. Er is nog heel wat overleg met rectoren en andere actoren. Is een eventuele uitbreiding van de stages een van de criteria van de Erkenningscommissie?
Minister Pascal Smet : Het is geen uitdrukkelijk criterium, maar wel een element dat wordt meegenomen in de beoordeling.
Mevrouw Vera Celis : Leren op de werkvloer of ervaring opbouwen via stages is ook in de context van het secundair onderwijs aangehaald. Het is belangrijk dat we dat opvolgen. Ik heb mijn bezorgdheid teruggevonden in uw antwoord, dus ik ben er absoluut tevreden mee.
Minister Pascal Smet : Indirect zit dat er zeker in.
Mevrouw Sabine Poleyn : Bedankt voor de grondige toelichting. Wat de flexibilisering betreft, is er inderdaad administratieve ballast. Het zou goed zijn om dat te vereenvoudigen. Maar in tegenstelling tot wat u zegt, is dat volgens mij niet de prioriteit. Het grootste probleem is dat er door de flexibilisering de facto een verlenging is. Dat is in het nadeel van heel wat studenten, die blijven hangen in het universitaire onderwijs, terwijl ze misschien beter sneller duidelijkheid hadden gehad. Uiteraard moet er een bepaalde mate van flexibilisering blijven, zoals de Europese Commissie stelt. Maar maatregelen bedoeld om het voor jongeren met een handicap gemakkelijker te maken om universitair onderwijs te volgen, zijn verbreed, en dat hoeft niet. Het zou goed zijn om eens uit te vlooien wat belangrijk is en wat niet.
Wat betreft de verlenging van de master, ben ik ervan overtuigd dat dat zinvol kan worden ingevuld. Ook voor dat eerste jaar bachelor zijn er argumenten. Ik ben er zeker van dat de universiteiten dat zinvol zullen invullen. Maar het signaal van ons moet zijn: weegt de maatschappelijke kost, financieel en breder, wel op tegen de winst? Ik ben nog niet overtuigd. Minister, kunt u onderzoeken hoe we die maatschappelijke last kunnen meten, ruimer dan het financiële en wat de Vlaamse overheid moet betalen?
Naast het argument van de internationale vergelijkbaarheid, haalt men nu vaak het argument aan dat het moeilijk is om in één jaar een kwalitatieve thesis te maken. Dat kan ik begrijpen. Eén jaar is kort. Maar is het niet mogelijk om creatievere oplossingen te zoeken? Men mag bijvoorbeeld niet verder werken op de bachelorproef. Misschien is het zinvol om dat onder bepaalde voorwaarden toch toe te laten.
U zegt dat vandaag één op de vier studenten verder studeert na zijn master, maar drie op de vier dus niet. Als we dat veralgemenen, verplichten we die drie op de vier om een extra jaar te doen.
Wat de verbreding van de bachelor betreft, wil ik kort verwijzen naar mijn professor filosofie in Leuven, Bertrand Julian de Clercq, die aan ons jonge studenten het volgende zei als we klaagden over het systeem. In zijn tijd was er een hele brede vorming, waar men nu naartoe lijkt te willen. Maar het had gevolgen voor de evaluatie en de examens. Alle examens waren er op een paar dagen tijd, en daar moest men een veel bredere discussie hebben. De verbreding van de bachelor is voor mij gekoppeld aan de flexibilisering en het opnieuw bekijken van wat we allemaal toelaten.
Minister, ik wil ook nog even herhalen: kunt u onze bekommernissen overmaken in het overleg?
Minister Pascal Smet : Dat zal ik doen. We gaan de dossiers sowieso heel goed bekijken.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Voorzitter, u sprak van losse flodders in september bij de opening van het academiejaar. Minister, ik wil u danken voor het antwoord. Dat waren helemaal geen losse flodders. Het antwoord was evenwichtig en volgens mij bevatte het een heel doordachte benadering van de drie belangrijke themas. Ik kan me vinden in de benadering die u geeft. Ik wil er hier en daar nog een paar kleinere elementen aan toevoegen of vragen bij stellen.
Wanneer het gaat over de studieduurverlenging, heb ik het gevoel en ik denk dat dat een juiste benadering is dat we uiteindelijk naar een studieduurverlenging zullen gaan. Dat was ook de teneur in het antwoord. Dat is trouwens geen verrassing. Toen we het Bolognadecreet implementeerden, is die problematiek ter sprake gekomen en voelde iedereen wel aan dat in het kader van de internationale context dat een noodzakelijke evolutie zou zijn. De vraag is natuurlijk: wanneer doe je dat, onder welke voorwaarden en in welk kader? Bijvoorbeeld een implementatie bij een verlenging van heel wat manamas zodat die verdwijnen, is een belangrijke meerwaarde. Ik denk bijvoorbeeld aan de uitbreiding van mogelijke stages en de totale integratie van de lerarenopleiding in de twee masterjaren.
Het is belangrijk dat je waakt over de curricula, over de voorstellen. Als de faculteiten niet klaar zijn en de kwaliteit niet kan worden gegarandeerd, gaat het ook niet door. Het is een normale evolutie die we niet zullen kunnen tegenhouden. Als de minister een lijstje maakt van waarover het nu nog gaat, dan zie je al dat er de voorbije jaren een heel grote stuwing is geweest van vier naar vijf. In het begin waren heel wat exacte wetenschappen geen vijf jaar, terwijl dat nu meestal wel het geval is. Dat hoeft ook niet in tegenstelling te zijn met wat de OESO zegt over kortere opleidingen en sneller op de arbeidsmarkt.
Ik wil terugkomen op een vraag die ik heb gesteld over de academische bachelors. Theoretisch leveren academische bachelors een finaliteit af en een toegang tot de arbeidsmarkt. Minister, ik hoop dat we dat voor het onderwijs snel oplossen. Wat we elders logisch vinden, doen we niet in onze eigen regelgeving in het kader van het verlenen van de toegang tot de academische bachelors naar het onderwijs.
Internationaal is het ook anders dan bij ons. Wij hebben de cultuur om al die dingen na elkaar te doen. Internationaal, zeker in Angelsaksische landen, zie je soms situaties dat je drie jaar opleiding volgt in een academische bachelor, een deel ervaring opdoet en dan een masteropleiding volgt. Wij hebben een heel rigide benadering.
Ik kan me helemaal herkennen in de visie van de minister op de brede bachelor. Het kan een oriënterende bijdrage leveren, maar een brede bachelor heeft alleen maar zin als dat een totale verbreding van de academische opleiding met zich meebrengt. Je moet die twee met elkaar verzoenen. Ik kijk uit naar wat de rectoren zullen voorstellen in dezen. Dan is er ongetwijfeld nog mogelijkheid om daarover het debat te voeren.
Het is een pendelbeweging. Als je de hele geschiedenis van de universiteiten bekijkt, zie je een pendelbeweging van algemene vorming naar meer specialisatie. Nu is er weer de vraag naar meer algemene vorming. Trouwens, bij de oorsprong van de universiteit begon de eerste opleiding voor iedereen met een academische basisopleiding. Natuurlijk had je toen veel minder richtingen.
Wat betreft de flexibilisering, moeten we kijken naar de administratieve ballast. In se is flexibilisering iets goeds. De facto leidt dat misschien tot studieduurverlenging. We hebben nog de vergelijking gemaakt met Nederland, waar je sowieso altijd een langere studieduur hebt. Studenten hebben daar een andere studeerattitude aangenomen. Met de credits kan je dat ook. Je zit minder in een jaarsysteem waar de druk van de structuur dwingt om door te gaan. Dat is een risico. Er zijn nu misschien studenten die te lang aan de universiteit blijven hangen, maar ze hebben wel credits, ze hebben iets in handen. Voor dit systeem bestond, waren er studenten die twee of drie jaar kandidaturen volgden, maar totaal niets in handen hadden. Wat ze hadden gestudeerd, konden ze niet eens gebruiken in een andere professionele opleiding.
Voorzitter, ik ben heel tevreden met het antwoord dat de minister heeft gegeven.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik ben ook tevreden met het antwoord van de minister. Ik heb uiteraard ook alle vertrouwen in de Erkenningscommissie die haar job zal doen zoals het hoort. Ik zeg dat omdat ik in het verleden heb vastgesteld dat op het moment dat de wetenschappen hun studieduurverlenging aanvroegen van de master, er onmiddellijk een reactie kwam van andere opleidingen die dat ook zijn beginnen te vragen om geen verschil, of geen hiërarchie zou ik bijna zeggen, naar omvang te krijgen. Op dat moment was dat zeker niet onderbouwd. Als je een brede bachelor hebt, is de noodzaak tot een langere master evident omdat de specialisatie wordt uitgesteld. In die zin hangt dat aan elkaar.
Er is vroeger ook zon beweging geweest in de psychologie en de pedagogie. Die gingen allebei naar vijf jaar, maar eigenlijk was dat misschien niet nodig geweest. De vraag is dus of de omgekeerde beweging ook aan de orde is voor sommige opleidingen. Eigenlijk zou dat aan de orde moeten zijn, als je de studieduur gaat bekijken. Ik maak mij geen illusies dat dat zal gebeuren, maar als je het logisch aanpakt, zou je het allemaal eens moeten bekijken.
Er is één aspect uit uw antwoord dat ik niet goed begrepen heb, minister, namelijk de oriëntering. U zegt dat u in het kader van het secundair veel belang gaat hechten aan begeleiding en, naar ik veronderstel, ook aan oriëntering van leerlingen. Maar nadien zegt u: Men mag niet denken dat alle leerlingen op achttien jaar echt al weten wat ze gaan doen. Het gevolg van een goede begeleiding en oriëntering zou toch moeten zijn dat veel meer leerlingen dan nu op hun achttiende weten waar ze goed in zijn en wat ze gaan volgen?
Gisteren is dat trouwens ook aan bod gekomen in de hoorzitting over het secundair onderwijs. Er werd op gewezen dat we de leerlingen nu vooral zeggen wat ze niet kunnen, en dat we net veel meer zouden moeten zoeken naar die talenten die elke leerling heeft. Dat zou als gevolg hebben dat ze zich op hun achttiende meer bewust zijn van wat ze met kans op succes kunnen gaan studeren.
Ik zou het niet zo scherp willen stellen dat ze op hun achttiende niet weten wat ze willen en dat het dan maar in het hoger onderwijs moet gebeuren. Dat vind ik geen goed uitgangspunt. Ik vond het wel goed dat u zei dat we het secundair onderwijs en de overgang naar het hoger onderwijs aan elkaar moeten koppelen. Maar ik vond dat u zichzelf nadien een beetje tegensprak.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mijnheer Sannen, u hebt mijn woorden verdraaid. Ik heb niet gezegd dat alle uitspraken van rectoren bij de opening van het academiejaar losse flodders zijn. Ik heb alleen gezegd dat daar een moment wordt gecreëerd en dat sommige van de voorstellen niet altijd even doordacht zijn. Het voorstel van de heer Verschoren bijvoorbeeld van een algemene verplichting om elke student naar het buitenland te sturen, was volgens mij niet erg doordacht. Dat kan dus wel het geval zijn.
Minister, u wijst er terecht op dat een op de vier studenten na vier jaar toch verder studeert, en als je dat zou verlengen tot vijf jaar, die dat waarschijnlijk niet meer zullen doen. Dat zou de kostenimpact dus verminderen, was de teneur van uw opmerking. Dat is waarschijnlijk wel juist, maar ik wil er dan wel op wijzen dat het traject van die studenten veranderd wordt. Ze blijven dan vijf jaar in eenzelfde opleiding zitten, terwijl ze nu diversifiëren. Ze zitten vier jaar in een basisopleiding, en nadien volgen ze een manama of een andere richting. Mij lijkt het naar kwaliteitsverlies te neigen.
Ik vind de manamas een goed systeem. Ik heb zelf een manama. Studenten kunnen daar heel gericht verder studeren op hun profiel en op hun belangstellingssfeer. Misschien moeten we er eens over durven te discussiëren om de manamas wat goedkoper te maken. Maar daarmee samenhangend ben ik er ook voorstander van om de andere opleidingen wat duurder te maken en te diversifiëren. Dat debat moeten we durven te openen. Alles op de belastingbetaler schuiven, het is heel populistisch, maar het leidt naar Griekenland.
Humane wetenschappen liggen op veel vlakken dicht bij elkaar. Ik zie aan de universiteit dat in verschillende humane wetenschappen basisvakken worden gegeven die net dezelfde zijn. Inleiding tot burgerlijk recht wordt bijvoorbeeld gegeven in de eerste bachelor economie, de eerste bachelor rechten, de eerste bachelor pol&soc enzovoort, vaak door drie verschillende professoren die dan net hetzelfde vertellen. Er is ruimte om daar wat te poolen.
De heer Ludo Sannen : Poolen mag geen aanleiding geven om 1500 studenten bij elkaar te zetten.
De heer Boudewijn Bouckaert : Dat moet dan inderdaad anders bekeken worden. Een kleinere universiteit, zoals die van Hasselt, heeft die problematiek dan niet. Ik wil maar zeggen dat er nu al heel veel dingen gezamenlijk zijn, maar apart gedoceerd worden.
Ik vind het absoluut geen goede piste dat de brede bachelors zouden worden opgevat als een propedeusejaar, om het probleem van de overgang van het middelbaar naar het hoger onderwijs op te vangen. Op 18 jaar begin je met universitair onderwijs. Je moet ervoor zorgen dat de meisjes en jongens die geschikt zijn voor de universiteit, daar binnen geraken, en dat je degenen die daar niet of minder voor geschikt zijn, een andere toeleiding geeft. Dat moet de doelstelling zijn.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik vind het een bijzonder interessant debat. Ik ben ook tevreden met het uitgebreide antwoord van de minister.
Het is heel duidelijk dat het debat absoluut nog niet gevoerd is. Als er voorstellen komen, zou ik graag hebben dat we de kans krijgen om het debat voort te zetten en dat er voldoende wordt teruggekoppeld naar het parlement. Het debat is te belangrijk om het aan het parlement te laten voorbijgaan.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ik wil mij daar meteen bij aansluiten: het debat moet in dit parlement nog verder worden gevoerd. Er zullen immers nog belangrijke keuzes moeten worden gemaakt. We moeten daar als parlement ook een stem in hebben.
Minister, ik heb goed geluisterd naar uw antwoord over de verbreding van de bachelors. Ik denk dat daar een positieve evolutie mogelijk in is.
Als u het bekijkt vanuit oriëntering, is het op 18-jarige leeftijd niet altijd voor iedereen duidelijk wat hij wil gaan studeren. Een verbreding van een bachelor kan een tussenstap zijn naar een verdere keuze. Binnen de humane wetenschappen is het voor studenten niet altijd duidelijk of ze het beste voor sociologie, pedagogie of psychologie kiezen. Bij een eerste kennismaking liggen er dan nog verschillende pistes open.
Voorzitter, het is inderdaad zo dat heel wat vakken uit verschillende richtingen in het eerste jaar zeer gelijklopend zijn. Bij psychologie en sociologie komt bijvoorbeeld vaak dezelfde inhoud aan bod.
Maar met een brede bachelor geef je de student de kans geleidelijk aan te kiezen. Dat is ook wat we voorstellen voor het secundair onderwijs, om niet te snel een definitieve keuze te maken, maar om geleidelijk aan, bij het ontdekken van jezelf en waar je goed in bent, tot een keuze te komen. Ben ik goed in het werken met individuen, gericht op opvoeding, op analyse, eerder breed maatschappelijk gericht? Dat ontdek je pas geleidelijk aan en niet van het ene moment op het andere.
In het secundair onderwijs is er inderdaad meer aandacht nodig voor die begeleiding. Dat betekent echter nog niet dat iedereen die keuze op 18-jarige leeftijd al kan maken. Daarom wil ik nog eens benadrukken dat het belangrijk is om het dossier niet enkel en alleen te koppelen aan de hervorming van het secundair onderwijs. We mogen de plaats van de professionele bacheloropleidingen niet vergeten. Als we die oefening maken, moeten we dat ten gronde doen. Ik ben het eens met mevrouw Vanderpoorten. Zij zegt dat ze zich geen illusies maakt. Zelf ben ik daar misschien wat naïever in, maar ik vind wel dat we dat in zijn totaliteit moeten bekijken, omdat we anders mogelijk een probleem creëren voor een niet-onbelangrijk luik binnen ons hoger onderwijs.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mevrouw Helsen, u hebt voor een deel al geantwoord op de vraag van mevrouw Vanderpoorten. Het hoeft niet contradictorisch te zijn. Ik merk dat zelfs diegenen die goed georiënteerd zijn op 18-jarige leeftijd wel min of meer weten welke richting ze willen uitgaan, bijvoorbeeld doorstromingsgericht of academisch, maar dat ze nog niet precies weten wat. In die brede bachelor is die mogelijkheid er wel. Ik zie het dus niet als een tegenstelling, maar eerder als een complementariteit. Het is heel belangrijk dat ze goed oriënterend worden begeleid zodat ze, als ze een keuze moeten maken, weten of ze moeten kiezen voor die brede bachelor in de exacte wetenschappen of eerder voor de humane wetenschappen. Dat is voor velen al een belangrijke keuze.
De voorzitter : Het incident is gesloten.