Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 14/06/2011
Vraag om uitleg van de heer Veli Yüksel tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de toekomst van de regionale televisie
- 2418 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Dit is een vervolgvraag op een vraag om uitleg van mij van februari. In uw beleidsbrief, minister, kondigde u aan dat u een onderzoeksopdracht zou laten uitvoeren naar de financiering van de Vlaamse regionale televisieomroepen en naar de doelmatigheid van de steunmaatregelen die nu al bestaan. Op 9 juli 2010 hebt u aan de consultancyfirma Podium Perception Management de opdracht gegeven om deze studie uit te voeren. Het ontwerp van de studie is ondertussen opgeleverd, en u verklaarde eerder al dat u in het voorjaar de mening van de regionale zenders zou vragen, om dan in mei in deze commissie een gedachtewisseling te hebben over de procedures.
Aan tien Vlaamse regionale omroepen wordt vandaag gemiddeld 2 miljoen euro ter beschikking gesteld. We weten dat sommige regionale omroepen het moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. De studie van de consultancyfirma zal doorwegen op het toekomstige beleid, want u stelde duidelijk: Mede afhankelijk van de resultaten van deze onderzoeksopdracht zal ik de steunmaatregel 2011 al dan niet verder aanpassen. De resultaten van het onderzoek moeten ook het debat voeden over de wenselijkheid om de regionale omroeporganisaties structureel in plaats van projectmatig te ondersteunen, als tegemoetkoming voor het uitvoeren van specifieke opdrachten. De beloofde gedachtewisseling laat echter op zich wachten.
Minister, hebt u al overleg gepleegd met de regionale zenders? Wat zijn de belangrijkste bevindingen? Wat waren de belangrijkste conclusies uit de studie over de financiering van de Vlaamse regionale televisieomroepen? Welke aanbevelingen doet de studie met betrekking tot de subsidiëring en ondersteuning van de regionale omroepen? Welke vragen kwamen er vanuit de regionale omroepen zelf? Welke conclusies trekt u uit deze studie met betrekking tot een mogelijke fusie van bepaalde regionale omroepen? Welke conclusies trekt u met betrekking tot de structurele en projectmatige financiering van de regionale omroepen? Op welke manier zou u uw beleid ten aanzien van de regionale omroepen bijsturen?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, geachte leden, op 13 mei heb ik een strategische namiddag gehouden met de regionale televisieomroepen. Tijdens die strategische dag hebben we geprobeerd om, in eerste instantie op basis van de resultaten van de onderzoeksopdracht, te komen tot een kader voor toekomstige steunverlening aan die regionale omroepen. Ik zal bij dezen de bevindingen van het onderzoek, maar ook de bevindingen van onze strategische dag toelichten, en aangeven waar we vandaag staan.
Ik ga nu in op de bevindingen van de studie. De inkomsten van de regionale omroepen hebben zich tot en met 2009 in het algemeen positief ontwikkeld. De belangrijkste inkomstenstromen van de regionale omroepen zijn de volgende. Er zijn uiteraard de reclame-inkomsten. Er zijn ook de inkomsten vanwege de distributeurs, in de vorm van auteursrechten en in de vorm van niet-recurrente vergoedingen voor de ontwikkeling van digitale toepassingen. Er zijn soms ook subsidies van de diverse overheden die een afspraak maken met een regionale zender Vlaamse en provinciale, maar ook gemeentelijke. Er zijn ook nog de inkomsten uit sponsoring en partnerships met steden en gemeenten die zendtijd kopen. Er zijn de inkomsten uit het verlenen van productiefaciliteiten. Ten slotte zijn er ook nog de inkomsten uit de ruilakkoorden.
De kosten zijn goed onder controle. Ze volgen ook het ritme van de inkomsten. In de bestudeerde periode, van 2004 tot 2009, was de sector telkens winstgevend. Bijna alle omroepen slaagden erin om rendabel te zijn. Ze zijn dus economisch leefbaar, ook zonder de subsidies van de Vlaamse overheid. Een uitzondering daarop is tvbrussel.
Naast dat goede nieuws geeft het rapport ook een aantal bedreigingen aan. Bij ongewijzigd beleid dreigt hun positie toch wel minder positief te zijn, door een aantal factoren. Zo vertoont het bereik van de regionale omroepen een dalende trend: slechts twee omroepen weten hun bereik te consolideren en maar één omroep laat echt een stijging optekenen. Ook zijn de inkomsten in 2010 significant gedaald. Die daling, die was ingezet in 2009, zette zich ook in 2010 door. Vooral twee inkomstenbronnen werden ernstig getroffen, namelijk de inkomsten uit de nationale reclamewerving en de inkomsten vanwege de distributeurs ter ondersteuning van de ontwikkeling van digitale toepassingen. Het is onzeker of die inkomsten zich na de economische crisis volledig zullen herstellen, dus opnieuw hun oorspronkelijke peil zullen bereiken. Vandaag zien we dat nog niet. Het aandeel van de inkomsten uit de verkoop van reclameruimte is toch wel enige tijd aan het slinken. Op de markt voor nationale televisiereclame staat het aandeel van de regionale omroepen structureel onder druk. De diverse nationale commerciële zenders bewegen zich ook steeds agressiever op de regionale markt. De inkomsten vanwege de distributeurs voor de ontwikkeling van digitale toepassingen waren vanaf het begin eigenlijk uitzonderlijke en niet-recurrente inkomsten. Men kon daar dus niet altijd op bouwen voor de toekomst.
Er is bij de regionale zenders nog nauwelijks ruimte om te besparen op de kosten: de omroepen hebben reeds enkele jaren geleden hun kostenstructuur afgestemd op de realiteit van hun zendgebied en de bijhorende inkomsten. Kosten bestaan nu grotendeels uit personeelskosten voor de journalisten, hun technische entourage en afschrijvingen voor apparaten. De daling van de inkomsten in 2010 zal dus niet kunnen worden gecompenseerd door even grote kostenbesparingen. Dat zal dus toch wel een belangrijke impact hebben op de winstgevendheid van de omroepen. Het bewerkstelligen van efficiëntiewinsten door meer gemeenschappelijk te doen, staat dikwijls nog in de kinderschoenen. We zien dat elke regionale zender meer focust op de eigen regio. Er is dus nog niet zoveel samenwerking om de kosten te doen dalen.
De onderzoekers hebben ook een aantal aanbevelingen geformuleerd, die we uiteraard hebben besproken op onze strategische dag en die als volgt luiden. De regionale omroepen zullen hoe langer hoe meer zelf moeten instaan voor het genereren van inkomsten, zowel in de vorm van reclame-inkomsten van regionale adverteerders als in de vorm van partnerships met lokale besturen, verenigingen en ondernemingen. Sommige omroepen staan ter zake reeds zeer ver. Ze hebben zich ook al organisatorisch aan deze realiteit aangepast en kunnen dit ook combineren met het aanbieden van relevante en interessante programmas. Andere omroepen staan nog in de beginfase wat de ontwikkeling van deze manier van denken, programmeren en afsluiten van partnerships betreft. Bovendien worden de regionale omroepen, net als alle andere media, geconfronteerd met het gegeven dat de consument niet rechtstreeks betaalt voor content en het onzeker is of die consument in de toekomst bereid zal worden gevonden om te betalen voor elk soort content. De auteursrechtelijke vergoeding van de distributeurs moet dat in principe verhelpen.
Welke aanbevelingen doet de studie nog voor de subsidiëring en ondersteuning? De onderzoekers geven aan dat de huidige steunmaatregel voor het vervullen van de decretale opdracht, ter ondersteuning van de opleidingsbehoeften en voor de ontwikkeling van digitale toepassingen, een steunmaatregel is die zinvol was om een bestaande situatie verder te optimaliseren.
Het is hen echter duidelijk dat de omroepen moeten evolueren naar een nieuwe aanpak. Het lijkt hen daarom zinvoller en efficiënter om in de toekomst de subsidiëring van de Vlaamse overheid af te stemmen op de concrete uitdagingen waar de omroepen nu voor staan en deze ook gedifferentieerd gelet op de grote verschillen tussen de omroepen onderling en volgens de noden en interesses van de omroepen toe te kennen. Hierbij wordt gedacht aan het ondersteunen van concrete toekomstgerichte projecten die specifiek tot doel hebben de relevantie van de regionale omroep op het vlak van regionale berichtgeving te versterken.
De Vlaamse overheid zou de regionale omroepen ook kunnen beschouwen als een bevoorrechte partner om campagnes naar specifieke doelgroepen mee te voeren. De regionale omroepen bereiken sommige groepen relatief goed en zij laten dan ook toe om boodschappen in een reclamearme omgeving te plaatsen waardoor de effectiviteit van de campagnes ook beter gewaarborgd is. In de eerste plaats zou dit kunnen door zendtijd te kopen om boodschappen uit te zenden, maar ook door voor specifieke campagnes specifieke vormen van samenwerking te ontwikkelen, bijvoorbeeld op redactioneel vlak of op het vlak van interactieve toepassingen. Voor andere campagnes zou men interactief of promotioneel kunnen denken.
Ten aanzien van de huidige subsidiëring voor de ondertiteling lijkt het de onderzoekers aangewezen om die onveranderd te continueren. Het is een dienst waar ook effectief personeelskosten tegenover staan en die, gelet op de samenstelling van het publiek van de regionale omroepen, echt wel een toegevoegde waarde heeft. Gelet op de waarderingsscores is het niet aangewezen om die subsidie nu uit te breiden naar bijvoorbeeld andere programma's.
Welke vragen werden geformuleerd door de regionale zenders, tijdens onze strategische dag en tijdens het bekijken van het rapport? De regionale omroepen wensen op de eerste plaats dat hun cijfers voor 2010 ook zouden worden opgenomen in het eindrapport. Momenteel is het zo dat het rapport loopt tot en met de cijfers van 2009. Ze hebben gevraagd om ook de cijfers van 2010 mee op te nemen in de analyse. We hebben dat toegezegd. Die verwerking is nu bezig.
Bij heel wat regionale omroepen is er de vraag naar een vorm van gedeeltelijke structurele en recurrente ondersteuning voor de generieke decretale opdracht van de regionale omroepen. Daarbij komt de vraag om de middelen op te trekken.
De regionale televisieomroepen zijn vragende partij om een meer verzekerd bedrag aan inkomsten uit het totale budget voor overheidscommunicatie te krijgen. Nu gebeurt dit zeer ad hoc. De regionale omroepen worden daarbij gebruikt als intermediair.
Er is ook een vraag gesteld naar een verankering van een gunstige positie op de elektronische programmagids (EPG). We hebben daartoe de voorbije maanden al pogingen ondernomen, maar dat werd nog niet goed geïmplementeerd.
Ze vragen ook naar een billijke vergoeding voor auteursrechten. Die discussie moeten ze echter voeren met de distributeurs.
Welke conclusies trekken wij uit die studie? We hebben vooral aangegeven dat we op zoek moeten gaan naar efficiëntiewinsten door meer gemeenschappelijk te doen, in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij iedereen in zijn eigen regio op zoek gaat naar bedrijfsmodellen.
Een belangrijke voorwaarde om relevante en interessante regionale televisie te maken, is de homogeniteit van het zendgebied in combinatie met het gemeenschapsgevoel binnen het zendgebied. Er moet een goede identificatie zijn van de kijkers en de luisteraars. Sommige omroepen zijn op dit vlak slecht bedeeld. Nieuwsuitzendingen op maat maken van de subregio's en nadien ontkoppeld uitzenden, lijkt in de praktijk geen gemakkelijke oplossing te zijn voor de zenders die daarmee worden geconfronteerd. Daarom is het ook niet realistisch om belangrijke efficiëntiewinsten in het vooruitzicht te stellen door meer programma's samen te maken. Integendeel, regionaal nieuws is per definitie nieuws uit de eigen en herkenbare leefgemeenschap. Dat wil niet zeggen dat er bij de omroepen geen mogelijkheid en bereidheid is tot samenwerking, maar die samenwerking zal altijd sterk beperkt worden door de relatie tussen de relevantie en de focus op een homogene gemeenschap.
In het rapport wordt weergegeven dat de regionale omroepen tot nu toe financieel gezond zijn, terwijl dit omdat het gaat om geconsolideerde cijfers in realiteit niet echt altijd slaat op alle omroepen. Het is om deze reden dat de regionale televisieomroepen er uitdrukkelijk op staan dat de resultaten van het boekjaar 2010 nog worden toegevoegd aan het eindrapport. Hoe dan ook, de conclusies die we trekken uit de resultaten is dat niet alles goed gaat. Het bereik kan zeker bij nieuwe generaties kijkers beter, maar ook de advertentiemarkt dient beter te worden aangeboord.
In verband met de uitwerking van een toekomstige steunmaatregel heb ik aan de regionale televisieomroepen voorgesteld om vanaf 2012 met een samenwerkingsovereenkomst te werken. Een generiek gedeelte van die samenwerkingsovereenkomsten zou voor alle omroepen hetzelfde zijn. Een ander gedeelte zou eerder variabel inspelen op de specifieke uitdagingen waar iedere regionale omroep mee wordt geconfronteerd.
Als antwoord op de vraag van de regionale omroepen om de steun op te trekken, zeg ik niet onmiddellijk neen. Ik moet dit echter ook bekijken met de andere opportuniteiten en met de budgettaire context. Een aantal van die opportuniteiten bieden echter ook al mogelijkheden voor de regionale zenders. Zo zal het Media Innovatie Centrum operationeel zijn vanaf 2012. De regionale omroepen zullen hier ook onderzoeksvoorstellen kunnen indienen die een basis voor samenwerking zouden kunnen zijn. We gaan verder ook een algemene oproep lanceren om projecten in te dienen rond diversiteit. Ook daar zouden de regionale omroepen op kunnen inspelen. Los daarvan vragen zij naar meer ondersteuning.
Op de strategische dag hebben we vooral de resultaten van het rapport besproken. We hebben met elkaar van gedachten gewisseld over hoe het overheidsbeleid zich verder zou moeten focussen, gezien het veranderende kader en de context. We hebben dan een aantal afspraken gemaakt. Ten eerste moeten de regionale omroepen hun definitieve cijfers voor 2010 bezorgen zodat die kunnen worden toegevoegd aan de studie en zodat het definitieve eindrapport van de studie kan worden afgewerkt.
Ten tweede moeten de regionale omroepen hun suggesties rond overheidscommunicatie bezorgen. We hebben hun uitdrukkelijk gevraagd samen een voorstel te doen hoe we een belangrijker aandeel van de overheidscommunicatie via de regionale omroepen kunnen realiseren. De steunmaatregel 2011 zal, naar analogie met het regime dat van toepassing was voor 2010, nog eenmalig voortgezet worden. Ik heb die garantie gegeven, zodat we tijd hebben om het nieuwe systeem de volgende maanden uit te werken. De financiële garantie voor 2011 is er ondertussen wel. De regionale omroepen werden gevraagd om tegen uiterlijk 1 juni 2011 een nieuwe steunaanvraag in te dienen. Dat is ook gebeurd. We maken er werk van dat de continuïteit voor 2011 gegarandeerd is.
We hebben afgesproken dat we samen zullen zien hoe een nieuwe steunmaatregel in de vorm van een meerjarige samenwerkingsovereenkomst, die de regionale omroepen ook wat meer duidelijkheid en mogelijkheden voor een meerjarige planning geeft, kan worden opgemaakt en hoe we zouden kunnen diversifiëren op basis van de sterktes en zwaktes per regionale zender. Die is verschillend. Ze moeten ieder in een ander zendgebied in andere omstandigheden werken. We zullen dat de volgende weken en maanden op basis van een dialoog met de regionale zenders verder uitwerken.
Collegas, dat is de stand van zaken. We willen ervoor zorgen dat die regionale zenders een plaats in ons medialandschap kunnen behouden, rekening houdend met de specifieke opdracht en specifieke meerwaarde.
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik maak er uit op dat u, net zoals ik, bezorgd bent over de levensvatbaarheid van bepaalde omroepen. U hebt een aantal geruststellende cijfers en financiële middelen gegeven die de regionale omroepen kunnen genereren. De onderzoekers zeggen tegelijkertijd dat bij ongewijzigd beleid sommige zenders ten onder zouden kunnen gaan. U stelt dat ook vast.
U zegt dat u een aantal aanbevelingen hebt in verband met het genereren van eigen nieuwe inkomsten. U hebt gezegd dat er gewerkt zal worden met samenwerkingsovereenkomsten. Zult u zelf sjablonen aanreiken in verband met een dergelijke overeenkomst? Ik begrijp daaruit dat u regionale omroepen gebiedsoverschrijdend wilt laten samenwerken. Klopt dat?
Wat die bijkomende middelen betreft, zegt u dat ze graag een verzekerd bedrag zouden krijgen. U hebt verwezen naar de overheidscommunicatie. U hebt hun gevraagd suggesties te doen. In welke ruimte kan het beleid voorzien? Hebt u ruimte om daarop in te gaan als ze straks een bepaalde vraag stellen? Denkt u dat de regionale omroepen vandaag niet goed bedeeld zijn op het vlak van de overheidscommunicatie?
Wat de efficiëntiewinsten betreft, zegt u dat ze botsen op de limieten. Meer is niet mogelijk. U geeft wel aan dat sommigen het zichzelf moeilijk maken door binnen een zendgebied met verschillende subregios te werken. Dat is het geval voor mijn regionale omroep AVS, die twee of drie subuitzendingen verzorgt. Dat is natuurlijk niet evident. U spreekt over samenwerking. Samenwerking kan men ook interpreteren als een vorm van fusie. Zou dat iets zijn dat u zou kunnen suggereren of opleggen? Want een dergelijke samenwerkingsoverkomst heeft, neem ik aan, ook een dwingend karakter.
Minister, over die punten had ik nog graag een verduidelijking gehad.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Minister, een tijd geleden, voor uw strategisch overleg, heb ik een gelijkaardige vraag gesteld. Ik ben blij met de antwoorden.
Om het wat scherp te stellen, wil ik een directe vraag stellen. Enerzijds zijn de regionale omroepen financieel gezond, anderzijds wordt er toch aan de noodbel getrokken. Er is vrees voor de toekomst. Is dat een vorm van dramatisering, zoals dat eigen is aan dramaseries op tv? Hoe ernstig is de financiële crisis bij de regionale televisie? Is dat een zaak van leven en dood, of gaat het om het halen van een zeker kwaliteitsniveau? Ik hoop dat het het tweede is.
We mogen niet naar intenties vragen. Het is geen sinecure om het kwaliteitsniveau van onze regionale televisie op peil te houden. Is het noodzakelijk om een minimale financiële ondersteuning aan de regionale omroepen te geven? Nu subsidiëren we gericht, vroeger via de ondertiteling, en vooral via de overheidscommunicatie. Want laten we eerlijk zijn, dat was een zeer belangrijke vorm van financiering. Men personaliseerde, regionaliseerde overheidscommunicatie inzake onderwijs. Dat werd dan geïllustreerd met regionale beelden omdat dat herkenbaarder was voor de mensen. Alle regionale omroepen samengeteld hebben het grootste bereik in Vlaanderen. De impact is dus het grootst. Maar laten we eerlijk zijn, dat was een zeer belangrijke bron van inkomsten voor de regionale omroepen. Het was het verschil tussen breakeven en wat meer. In de loop der jaren heeft de Vlaamse Regering de keuzes in verband met de overheidscommunicatie meer dan gehalveerd en de steven in de andere richting gewend, naar de nationale aanbieders van kranten en radio en televisie. Daardoor valt een belangrijke financieringsbron weg.
Bent u bereid om daar wat te financieren? Of wilt u dat oormerken? U praat over een samenwerkingsovereenkomst met een generiek deel en een specifiek deel. Kunt u, zonder in detail te gaan, uw overtuiging daarover geven?
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik wil u vragen om niet over één nacht ijs te gaan, voor zover u dat al van plan geweest zou zijn. We vinden regionale berichtgeving allemaal heel belangrijk. Niemand heeft problemen met de bestaande projectmatige steun, inzake opleiding, inzake ondertiteling. Maar dat is toch iets heel anders dan structurele steun.
Dat is iets was mij vaak ergert: men spreekt over de vrije markt, iedereen moet kunnen doen wat hij wil, maar zodra het moeilijk gaat, moet de overheid bijspringen. Ik krijg het gevoel dat het hier nu ook zo is. Men heeft het allemaal zo gewild. Het vrije initiatief moest spelen. Maar men moet weten wat men wil. Ofwel is het een openbare omroep, met alles wat erbij hoort, ofwel is het een private omroep tenzij je nu ook in de media met een doorgedreven vorm van publiek-private samenwerking (pps) gaat werken, maar dat lijkt me allemaal niet zo gemakkelijk.
De voorzitter : De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen : Minister, is die studie beschikbaar? Het lijkt me een interessant document. U bent er doorheen gefietst, en er zaten heel wat elementen in waar ik wel wat meer over zou willen lezen.
Er zijn er twee stabiel, een is in stijgende lijn en de andere zijn in dalende lijn. Welke zijn dat? Kunt u er ook een beeld van vormen waarom de ene zenders wel succesvol zijn en de andere zenders niet? Dat boeit mij mateloos.
Aan de ene kant zie je dalende nationale reclame, aan de andere kant zie je een digitaal gedrag bij de kijker dat steeds ruimer wordt. Je ziet ook een dalend bereik. Dan zou ik er, in de logica der dingen, voor durven te pleiten om een regionale zender, die specifiek regionaal blijft, ook toegankelijk te maken voor andere kijkers buiten het regionale gebied. Ik kan me voorstellen dat heel Vlaanderen en heel de wereld wel eens willen zien wat er in Antwerpen gebeurt. Dat kan misschien eens nuttig zijn voor een West-Vlaming. Omgekeerd lijkt het mij, bij mooi weer, interessant om vanuit Antwerpen naar WTV te kijken. (Opmerkingen)
Ik weet dat dat dan ook decretaal aangepast moet worden, maar zou u dat element ook in overweging kunnen nemen? Het kan misschien extra zuurstof geven aan de regionale televisiezenders, wel rekening houdend met hun regionale karakter dat behouden moet blijven. Als je dan wél nationale reclame kunt verkopen, omdat ook andere mensen naar die regionale zender kijken, lijkt mij dat een piste die we niet uit het oog mogen verliezen.
De voorzitter : De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen : We mogen ook niet vergeten dat de regionale zenders allemaal hun specifieke opzet en opdracht hebben naargelang hun regio. Er zijn bovendien regionale zenders die op dat vlak nog belangrijker opdrachten te vervullen hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan Ring-tv in Vlaams Brabant. Als de Vlaamse Regering nog altijd hard maakt dat ze het Nederlandstalige karakter van de Rand wil verstevigen, kun je een zender als Ring-tv, die op dat vlak een cruciale rol te spelen heeft, niet aan zijn lot overlaten. Idem dito voor tvbrussel, dat ook een belangrijk luik vormt in de ondersteuning van de Nederlandstaligen in Brussel. Dat zijn omroepen die je niet aan hun lot kunt overlaten, enkel en alleen omdat ze net die specifieke taak hebben.
Dat moet mijns inziens mee in overweging worden genomen bij het uittekenen van een beleid inzake de regionale zenders.
De voorzitter : De heer Tommelein heeft het woord.
De heer Bart Tommelein : Er zijn inderdaad zeer grote verschillen tussen de verschillende regionale omroepen. Ik zou persoonlijk veel liever TV Limburg eens bekijken vanuit Oostende. Dan kan ik weten wat ze daar allemaal over u zeggen, minister. Antwerpen interesseert mij in mindere mate. (Gelach)
Ik onderschrijf de opmerking van de heer Vandaele. Als het een privaat initiatief is, wordt het ook als dusdanig behandeld. Ik huiver een beetje voor een situatie waarbij we private initiatieven blijven subsidiëren vanuit de overheid. Ze hebben allemaal een maatschappelijke opdracht, en krijgen daarvoor ook een bepaald bedrag.
Wat belangrijker is, is dat de markt ook door onze eigen openbare omroep niet verstoord wordt. Ik heb in deze commissie al een paar keer opgemerkt dat de openbare omroep af en toe op het terrein van de regionale omroepen komt, zowel qua berichtgeving als qua aanpak. Je moet ervoor zorgen dat je met je eigen openbare omroep de leefbaarheid van de regionale televisie niet bedreigt. Ik verwijs maar naar het opbod van programmas van steden en gemeenten, zowel op radio als op televisie. Het is u genoegzaam bekend dat ik daar al het nodige voorbehoud bij gemaakt heb.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, collegas, de studie wordt nu aangevuld met de cijfers van 2010. Nadien zal ze beschikbaar zijn.
De studie heeft twee doelstellingen. Ten eerste moet ze een algemeen beeld geven, zodat wij daar beleidsaanbevelingen uit kunnen distilleren en kunnen kijken hoe we met ons beleid moeten omgaan. Ten tweede had de studie de specifieke doelstelling om een leereffect te hebben voor de verschillende omroepen zelf. De regionale omroepen zijn meestal niet in de mogelijkheid om dergelijke studies zelf te financieren. Wij hebben het gedaan voor hen allemaal samen. Er zitten dan ook specifieke onderdelen in die alleen voor de omroepen zelf bestemd zijn, zodat zij op basis daarvan verder hun strategie kunnen ontwikkelen.
Wat is nu de sense of urgency? Is het een drama? Van 2001 tot 2009 was het zeker goed. De regionale omroepen hebben een daling gezien van de advertentiemarkt. Die herstelt zich niet tot het niveau van voor de economische crisis. We zien dat ook het bereik vermindert. Dat is ook iets om ons zorgen over te maken. En er zijn grote verschillen. De regionale omroepen zijn nu ook afhankelijk van bepaalde budgetten die zij krijgen van distributeurs. Zij hebben geen zekerheid of zij die ook de volgende jaren zullen krijgen. Ook dat is een belangrijk element. Dat betekent dat het noodzakelijk is om daarop in te zoomen. We hebben de regionale zenders een specifieke opdracht gegeven om regionaal nieuws en betrokkenheid te creëren. We kunnen dus niet ons hoofd in het zand steken en zeggen dat ze het maar moeten oplossen. Dat is belangrijk, en de studie heeft het ook aangetoond.
Mijnheer Caron, de overheidscommunicatie is inderdaad sterk geslonken. De budgetten werden de voorbije jaren sterk verminderd. Minister-president Peeters is bezig met het opnieuw professioneel organiseren van de overheidscommunicatie. We hebben afgesproken dat we zullen onderzoeken hoe de regionale zenders, die toch een specifiek bereik hebben, meer zouden kunnen worden gebruikt. Maar dan moet er iedere keer informatie op maat worden gemaakt. Dat heeft ook een kostprijs. Als je gediversifieerde overheidsinformatie aanbiedt, bijvoorbeeld toegespitst op de provincie Oost-Vlaanderen of op West-Vlaanderen, moet je die informatie in een vorm gieten. Dat kost ook geld. Daarmee wordt rekening gehouden in de planning die minister-president Peeters aan het opmaken is.
Uit de studie blijkt ook dat er vragen kunnen worden gesteld over de destijds gemaakte verdeling van de zendgebieden. Als je opnieuw vanaf nul zou herbeginnen, zouden er misschien betere opties mogelijk zijn. Het zijn in eerste instantie de zenders zelf die, op basis van het bestaande materiaal en van hun ervaringen, al dan niet initiatieven moeten nemen. Wij hebben op dit ogenblik niet de ambitie om daar sturend in op te treden. De zenders moeten in eerste instantie zelf zien of ze daar een nieuwe samenwerking kunnen opzetten. Als ik spreek over een samenwerkingsovereenkomst, gaat het puur over een overeenkomst tussen een zender en de overheid.
De heren Vandaele en Tommelein zeggen: Ofwel ben je publiek, ofwel ben je privaat. Dat is zo. Nu geeft de overheid van jaar tot jaar voor bepaalde concrete projecten een ad-hocfinanciering. We moeten eerlijk zijn: die financiering is belangrijk voor de zenders. Zij rekenen daarop. Als die financiering wegvalt, zal hun businessplan er anders uitzien. Ik lanceer nu met hen het volgende denkspoor: laten we in plaats van een jaarlijkse een meerjaarlijkse overeenkomst maken. En laten we dat dan gediversifieerd doen. Uit de analyses van sterktes en zwaktes blijkt dat er grote verschillen zijn. Als we middelen ter beschikking zouden stellen, zouden de zenders een actieplan moeten maken om op basis van hun eigen sterktes en zwaktes een aantal acties te ondernemen. Dan zouden wij daarvoor ook kunnen bijdragen. Voorlopig is dat a rato van het bedrag waarin vandaag is voorzien. Ik heb dus duidelijk gezegd dat ik op dit moment geen antwoord kan geven op de vraag of wij al dan niet in meer middelen zouden voorzien. Wij moeten daar voorzichtig mee omgaan. Wij hebben daar geen budgettaire ruimte voor, ook niet als we het zouden willen.
Ik begrijp zeer goed de vragen en de opmerkingen die hier werden gemaakt. Ik wil er zeker geen publieke zenders van maken. Maar het is misschien wel zinvol om in een verbeterplan te stappen waarin over meerdere jaren heen een aantal acties zouden worden ondernomen. Daarin zouden wij ons ook voor meerdere jaren kunnen engageren. Opnieuw, dit moet gebeuren op maat van iedere zender apart, want er zijn grote verschillen. Dat is het denkspoor dat wij op tafel hebben gelegd. Ik heb hen gevraagd om daarover na te denken en feedback te geven. Op basis daarvan zullen wij verder kunnen praten.
Mijnheer Caron, het kwaliteitsniveau is niet overal hetzelfde. Sommige zenders kunnen van de andere leren. Daar hebben wij ook over gesproken: als ze van elkaar de best practices zouden overnemen, zou er al op heel veel terreinen vooruitgang kunnen worden geboekt. Ze hebben allemaal geëxperimenteerd. Sommige experimenten zijn goed gebleken en andere minder goed. Men zou daaruit kunnen leren.
Mijnheer Verstrepen, ik sluit niet uit dat we naar mogelijkheden zoeken om zenders ook buiten hun zendgebied te bekijken. In het verleden heeft men dat afgehouden omdat men wilde dat het alleen maar regionaal bleef zodat deze zenders op geen enkele manier in de slipstream van de nationale zenders zouden komen. Maar met de digitalisering zijn er op dat gebied veel meer mogelijkheden. Ik weet dat de Limburgers in de zomer aan de kust niet alleen naar de West-Vlaamse, maar ook naar de Limburgse tv willen kijken. Er is dus wel een vraag.
De heer Philippe De Coene : U moet zich integreren in de samenleving. (Gelach)
Minister Ingrid Lieten : Collegas, ik houd grosso modo rekening met uw bezorgdheden. Wij zullen de dialoog met de zenders voortzetten. Wij zorgen in elk geval voor continuïteit in 2011. Wij werken intussen samen met hen voort aan een plan van aanpak voor de volgende jaren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.