Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 07/06/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Lies Jans tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de oude stortplaatsen
- 2353 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Voorzitter, enkele maanden geleden heb ik de minister een schriftelijke vraag gesteld over de oude stortplaatsen in Vlaanderen. In het antwoord staat te lezen dat er in Vlaanderen vermoedelijk ongeveer 1600 oude stortplaatsen zijn. Deze sites werden door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) opgenomen in een register van potentieel verontreinigde gronden. Volgens datzelfde antwoord blijkt dat meestal weinig geweten is over de opbouw van de stortplaats en de afvalstoffen die het bevat. Het is ook zo dat deze terreinen niet onderworpen zijn aan de uitvoering van een oriënterend bodemonderzoek om de verontreinigingstoestand van de stortplaats in kaart te brengen. Slechts bij een overdracht of een onteigening zou deze verplichting bestaan.
Specifiek voor woonzones die gelegen zijn op plaatsen waar in het verleden activiteiten werden uitgeoefend die een risico op bodemverontreiniging inhielden, werd een afwijkende aanpak uitgetekend: het site-onderzoek. Deze aanpak kan onder meer gebruikt worden als een woonzone gelegen is ter hoogte van een vroegere stortplaats, waardoor de huidige eigenaars als gevolg daarvan geconfronteerd worden met de regelgeving van het Bodemdecreet. De OVAM voert in dat geval één globaal bodemonderzoek uit waardoor een globaal beeld van de verontreinigingstoestand en de eventuele omgevingsrisicos kan worden verkregen. De financiering van deze onderzoeken is ten laste van de gemeente, de OVAM of beiden.
Minister, specifiek met betrekking tot de problematiek van de oude stortplaatsen wens ik u nog enkele vraagjes te stellen. Indien de terreinen de oude stortplaatsen moeten worden herbestemd, zou volgens uw eerder antwoord rekening moeten worden gehouden met de eigenschappen van de stortplaats zoals het type van afvalstoffen, de opbouw en grootte van de locatie en de ligging. U geeft echter aan dat informatie over de verontreinigingstoestand en -risicos meestal ontbreekt. Hoe moet er volgens u met die onzekerheidsfactor omgegaan worden bij beslissingen over de herbestemming, bijvoorbeeld in de plan-MER? Laatst las ik nog over een oude stortplaats die zou worden herbestemd naar een passieve recreatiezone. Ik heb ook weet van een landbouwgebied dat wordt omgevormd naar een natuurgebied, maar dat op een oude stortplaats is gelegen. Hoe wordt er met die herbestemming omgegaan? Kunt u de procedure van herbestemming wat meer toelichten?
Voor de aanpak van alle historische verontreinigingen, waaronder ook de oude stortplaatsen vallen, wordt de streefdatum van 2036 vooropgesteld. Zullen we dit doel halen op basis van de huidige manier van aanpak? Is daarvoor een tijdspad uitgezet? Wat zijn de eventueel beperkende factoren die het behalen van dit doel in de weg staan?
Is het de bedoeling om de procedure van het site-onderzoek dat momenteel van toepassing is op woongebied, ook uit te breiden naar andere bestemmingstypes? Is het niet wenselijk om op de potentieel verontreinigde terreinen waar nog nooit bodemonderzoek is gebeurd, in ieder geval te streven naar de uitvoering van een oriënterend bodemonderzoek op kortere termijn? Welke argumenten pleiten voor, welke tegen?
Het Bodemdecreet is nu vijftien jaar van kracht. Wat zijn de verwachtingen naar de verontreinigingstoestand van de nog niet onderzochte oude stortplaatsen op basis van de reeds opgedane ervaring op vergelijkbare sites?
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Voorzitter, minister, ik volg het dossier van de oude stortplaatsen al enige tijd op.
Het is inderdaad onduidelijk welk soort afval nog in de bodem aanwezig is. Het is van groot belang om uit te maken wat de nabestemming van die gronden is. Een tijd geleden heb ik een oude stortplaats bezocht die nu een boomgaard is. Ik vraag me dan af wat er voordien in de bodem is gestort. De buren vertelden mij dat het om chemisch afval ging. Het gemeentebestuur was niet op de hoogte van wat er in de bodem zit. Het is toch wel van heel groot belang om na te gaan welk soort afval er in de bodem zit vooraleer men een nabestemming geeft.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, collegas, een herbestemming kan twee aspecten hebben. Er kan een ruimtelijk aspect zijn waardoor het gebied een andere inkleuring krijgt, maar men kan de terreinen ook voor iets anders herbestemmen terwijl de inkleuring hetzelfde blijft. In beide gevallen zijn er risicos aan verbonden en kan er een nood aan sanering zijn.
Het is dan ook vanuit het zorgvuldigheidsbeginsel aangewezen dat bij een oude stortplaats in die gevallen een oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd, ook al is het niet verplicht volgens het Bodemdecreet. In de praktijk wordt het wel toegepast. Uit ervaring weten we dat het best is om dit te doen omdat men zo vroeg weet wat er in de bodem zit en welke problemen er zouden kunnen opduiken. Als men dat niet doet, kan men later op die verontreinigingsproblematiek stuiten.
Vanaf de inwerkingtreding van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 is de OVAM permanent bezig met de evaluatie van deze regelgeving. De mogelijkheid om eventueel een bijkomend onderzoeksmoment in te voeren, meer bepaald de verplichting om een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren bij bestemmingswijziging, is ook al overwogen.
In het decreet is immers opgenomen dat in geval de grond in het kader van een voorlopig vastgesteld ontwerp van plan van aanleg of uitvoeringsplan een andere bestemming krijgt, de bodemsanering erop gericht wordt te vermijden dat de bodemkwaliteit een risico oplevert of kan opleveren tot nadelige beïnvloeding van mens of milieu binnen deze toekomstige bestemming. Er is dus een kapstok als men echt naar een bestemmingswijziging wil gaan, maar het is misschien wel aangewezen om er ook heel expliciet in te voorzien.
Van de geraamde 80.000 risicogronden zullen er naar schatting 11.000 gronden gesaneerd moeten worden. Om dit op te volgen, werd in het milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA-plan 4) volgende indicator opgenomen: Tegen 2015 is voor 40 procent gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten, de sanering minstens opgestart. Op 1 januari 2011 waren 3712 bodemsaneringsprojecten conform verklaard. Dit komt overeen met 34 procent gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten waarvoor de sanering werd opgestart. Voorlopig verloopt alles dus volgens schema.
Een beperkende factor kan eventueel de gemeentelijke inventaris worden. De gemeenten hebben de verplichting om een gemeentelijke inventaris van risicogronden te beheren. Gegevens uit de gemeentelijke inventaris worden vervolgens opgenomen in het grondeninformatieregister van de OVAM. Uit ervaring blijkt dat de gemeentelijke inventarissen niet volledig zijn. De OVAM probeert de gemeenten hierin beter te begeleiden.
Het instrument van het siteonderzoek werd in 2001 in het Bodemsaneringsdecreet ingevoegd om op een efficiëntere wijze op redelijke termijn zicht te krijgen op potentiële verontreinigingen ingevolge bodemverontreinigende activiteiten die over meerdere gronden uitgeoefend werden. Dit is gebaseerd op de solidaire plicht tot het uitvoeren van een bodemonderzoek op siteniveau. Uit praktijkervaring zien wij dat het instrument van de site zoals momenteel geregeld in artikel 140-145 van het Bodemdecreet slechts in beperkte mate wordt ingezet. Het instrument wordt grotendeels ingezet voor de aanpak van bodemverontreiniging in woonzones.
Het site-instrument heeft evenwel een ruimer toepassingsgebied voor ogen zoals onder meer de aanpak bij complexe bodemverontreiniging of de ontwikkeling van brownfields. Er zijn al enkele proefprojecten uitgevoerd op niet-bewoonde locaties, bijvoorbeeld op de voormalige stortplaats Oude Kale in Gent en de voormalige stortplaats Begijnenmeers in Liedekerke.
Er zijn verschillende juridische hindernissen die de vlotte uitvoering van dergelijke projecten belemmeren. Op basis van de ervaring die werd opgedaan in voormelde proefprojecten, wordt er onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om in het Bodemdecreet de procedure van sites zodanig aan te passen dat ze vlotter toepasbaar wordt op andere locaties dan woongebieden.
Het kan misschien aangewezen lijken om alle potentieel verontreinigde gronden snel te onderzoeken, maar dit is voor de overheid praktisch en financieel onhoudbaar. Dat wil niet zeggen dat er niets gebeurt. Er is een plan, een spreiding in de tijd opgemaakt. Het Bodemdecreet bevat een zeer krachtig instrument om de bodemsanering in Vlaanderen op te volgen en te stimuleren, namelijk de overdrachtsregeling. Die regeling werkt goed. De voorbije vijftien jaar heeft het een enorm effect gehad. De tussentijdse cijfers bewijzen dat ook.
We moeten er ons inderdaad wel van bewust zijn dat de uitvoering van de bodemsanering problematisch kan zijn bij terreinen die niet in overdracht gaan. We moeten nagaan hoe we daarmee omgaan. In mijn antwoord op de vraag van de heer Martens heb ik daar al naar verwezen.
Uit ervaring kunnen we stellen dat voor de meeste oude huishoudelijke stortplaatsen er zich weinig tot geen problemen voordoen. Van de twintig woonzoneprojecten die op voormalige stortplaatsen zijn uitgevoerd, was er slechts één zone waar een zwaar risico was. Wel worden geregeld gebruiksadviezen gegeven aan de bewoners om de blootstelling aan de verontreiniging zo veel mogelijk te beperken. Al bij al valt het dus wel mee.
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga even herhalen wat u hebt gezegd om na te gaan of ik het goed heb begrepen.
U zei dat bij herbestemming en nabestemming het zorgvuldigheidsprincipe wordt gehanteerd. In principe wordt er dus sinds enige tijd door de OVAM bij oude stortplaatsen altijd een oriënterend bodemonderzoek gedaan?
Minister Joke Schauvliege : Dat is zo.
Mevrouw Lies Jans : U zegt dat de te verwachten verontreinigingstoestand wel meevalt omdat er bij de twintig woonzoneprojecten slechts één risicovol was. U zei ook dat de overheid wegens praktische en financiële redenen niet alles in één keer kan onderzoeken. Dat begrijp ik. U zegt ook dat er een plan en een spreiding in de tijd is. Is er effectief een concreet plan? Er zijn 1600 oude stortplaatsen. Op basis van de gegevens van de gemeenten kan men misschien al afleiden waar de verontreiniging het ergste is. Is er een prioriteitenlijst opgesteld en is er een duidelijke fasering? Mocht het zo zijn, dan zou het me wel interesseren om die gegevens ter beschikking te krijgen.
Minister Joke Schauvliege : Er is effectief een plan. Ik zal dat overmaken.
Uw laatste vraag ging natuurlijk over oude stortplaatsen die opnieuw worden gebruikt. Daar merken we dat er geen grote problemen zijn. We hebben nog geen zicht op alle mogelijke sites, zeker als ze nog niet herbestemd zijn of voor iets anders worden gebruikt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.