Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 30/06/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de uitvoeringsbesluiten van het decreet inzake het toegangsrecht van assistentiehonden
- 2197 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Op 20 maart 2009 keurde het Vlaams Parlement het decreet goed in verband met de toegang van geattesteerde assistentiehonden tot publieke plaatsen. Er zijn echter nog steeds geen uitvoeringsbesluiten, waardoor het decreet niet in werking kan treden. Ik verwijs in dit verband ook naar twee eerdere schriftelijke vragen.
Dit thema kwam al eerder aan bod in de commissie Welzijn van 11 januari 2011. Het is nog steeds onduidelijk wie de honden moet of mag attesteren de opleidingscentra of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en wie het best de controle op het toegangsrecht uitoefent en bij niet-naleving sancties kan opleggen.
Minister Vandeurzen gaf al aan dat het opleggen van geldboetes niet in lijn ligt met de filosofie van de cel Gelijke Kansen. Ook het VAPH is niet bevoegd en niet in staat om te controleren en te bestraffen.
Uit eerdere schriftelijke vragen blijkt dat het uitblijven van uitvoeringsbesluiten afhangt van het standpunt van de cel Gelijke Kansen. De vraag is of deze uitvoeringsbesluiten moeten worden afgestemd op het decreet Gelijke Kansen van 10 juli 2008. Het huidige decreet Toegangsrecht zou daarmee overbodig worden.
Minister, wat is het standpunt van de cel Gelijke Kansen over de uitvoering van het decreet inzake het toegangsrecht voor assistentiehonden? Moeten de uitvoeringsbesluiten worden afgestemd op het decreet Gelijke Kansen?
Volgt nog verder overleg met minister van Welzijn Vandeurzen? Hoe zal men verder controleren dat het decreet nageleefd wordt? Wie is volgens de cel Gelijke Kansen bevoegd om deze controles uit te voeren? En hoe moeten eventuele overtredingen bestraft worden?
Zult u overleg plegen met de bevoegde ministers, zowel op Vlaams als op federaal niveau, over de vraag of er nood is aan de sensibilisering van horecazaken? We vernemen immers dat sommige horecazaken nog altijd de toegang ontzeggen aan mensen met hun assistentiehond op grond van voedselveiligheid en hygiëne.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik heb hier al een vraag over gesteld aan minister Vandeurzen en aan uzelf. Samen met mevrouw Stevens wil ik de problematiek benadrukken.
Er is de problematiek van de decreetgeving. Als men het toegangrecht wil regelen via het Gelijkekansendecreet of via het decreet Toegangsrecht, dan zit men met een essentieel verschil. Het Gelijkekansendecreet is erop gericht om personen met een handicap een oplossing te bieden. Als wordt gekozen voor die oplossing waarover u het ook had in het antwoord op mijn schriftelijke vraag 243 van 8 februari 2011, dan zorgt dat ervoor dat trainers, honden in opleiding en gastgezinnen uit de boot vallen. Daar vloeien zijdelingse problemen uit voort die niet opgelost geraken, daarom pleit ik er net als mevrouw Stevens voor om werk te maken van die uitvoeringsbesluiten, het decreet van 2009 absoluut in werking te doen treden en te zorgen voor alle wettelijke middelen die daarvoor nodig zijn.
Eergisteren sprak ik met minister Vandeurzen over de subsidiëring van de opleiding van assistentiehonden en tal van problemen die daarbij komen kijken. Er is een discussie met het VAPH. Er werd mij gezegd dat er overleg zou worden gepleegd met de sector op 15 juli. Bent u daarvan op de hoogte? Bent u daarbij betrokken? Ik heb de sector gecontacteerd en die mensen weten nog van niets. Ik maak mij een beetje zorgen.
Toegangsrecht moet afdwingbaar zijn. Er moet een manier bestaan om te controleren en te bestraffen als het toegangsrecht niet wordt gerespecteerd. Volgens de cel Gelijke Kansen is het moeilijk. Zij willen niet werken met een sanctioneringsrecht. Nochtans staat er in het decreet van 2008, hoofdstuk 4, paragraaf 4, artikel 30, dat geldboetes mogelijk zijn. Wat zijn dan de mogelijkheden volgens dat decreet? Dat is mij niet duidelijk. De sancties zouden kunnen worden opgelegd zoals gestipuleerd in het decreet van 2008 voor overtredingen. U zou op een gelijkaardige manier te werk kunnen gaan.
Ik sluit me aan bij de laatste vraag van mevrouw Stevens. Is er nood aan sensibilisering? Volgens de sector is er niet meteen een groot probleem met horecazaken. Ik zou in eerste instantie een goede decretale omkadering willen, en dat de uitvoeringsbesluiten eindelijk uitgewerkt worden. Als dat opgelost is, kunnen de centen voor sensibilisering worden gebruikt. Wat is uw mening daarover, minister?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Het was uiteraard een zeer nobel parlementair initiatief om via het decreet van 20 maart 2009 houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een assistentiehond te trachten een oplossing te vinden voor de onterechte weigeringen van personen met een assistentiehond. Zeer snel is echter gebleken dat dit decreet op gespannen voet staat met het Gelijkekansendecreet van 10 juli 2008, dat het algemene kader uittekent voor het Vlaamse antidiscriminatiebeleid en dus alle vormen van discriminatie binnen Vlaanderen op een eenvormige manier wil bestrijden.
Het decreet inzake het toegangsrecht voor assistentiehonden voorziet immers in zijn artikel 5 in een niet verder gedefinieerde controle-instantie, die toeziet op de toepassing van het recht op toegang, en koppelt aan het weigeren van toegang de mogelijkheid tot het opleggen van een administratieve geldboete. Het decreet voorziet in de opdracht aan de Vlaamse Regering om deze controle-instantie verder aan te wijzen. Bij het zoeken naar deze instantie is er ook gedacht aan de toebedeling van deze opdracht aan de meldpunten discriminatie die zijn opgericht binnen het kader van het Gelijkekansendecreet.
Een dergelijk specifiek controle- en sanctioneringsmechanisme is evenwel niet verenigbaar met de bemiddelende rol die aan deze meldpunten in het Gelijkekansendecreet wordt toegekend. Deze bemiddelende rol impliceert dat ze onpartijdig moeten zijn. Indien hun de taak zou worden opgedragen om boetes op te leggen, zou dat een hypotheek kunnen leggen op dit principe van onpartijdigheid. Overigens beschikken de meldpunten niet over de nodige capaciteit en financiering om deze bijkomende rol op zich te nemen.
Teneinde minimaal de ratio legis van het decreet inzake het toegangsrecht voor assistentiehonden te behouden hebben mijn diensten, samen met de diensten van minister Vandeurzen bekeken in hoeverre we deze problematiek verder kunnen regelen, bijvoorbeeld bij uitvoeringsbesluit op het Gelijkekansendecreet van 10 juli 2008. Deze piste lijkt evenwel weinig zinvol te zijn, in die zin dat je dan als uitvoerende macht met betrekking tot één onderwerp de bevoegdheid van de rechterlijke macht om te beoordelen of een indirect onderscheid ook een indirecte discriminatie is, zelf gaat beslechten.
Daarom bekijken we verder of een alternatief scenario mogelijk is. Dit alternatief kan zijn om artikel 5 van het decreet op het toegangsrecht voor assistentiehonden te wijzigen. Maar ik wil benadrukken dat verder onderzoek nodig is, inzonderheid om zeker te zijn dat we wel bevoegd zijn om in deze materie regelgevend op te treden. Het gaat dan om de materiële deelstatelijke bevoegdheid. Op grond van artikel 11 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 kan elke deelstaat immers voor de eigen bevoegdheden beoordelen of zij de niet-naleving van haar bepalingen in casu het toegangsrecht voor assistentiehonden strafbaar wil stellen. Door de wijziging van de administratieve geldboetes in een stelsel van strafrechtelijke geldboetes zouden ook de politionele diensten kunnen optreden en processen-verbaal opstellen. We onderzoeken deze mogelijkheid verder, dat lijkt ons zinvol.
Deze wijziging van artikel 5 van het decreet houdende toegangsrecht voor assistentiehonden geeft in elk geval een antwoord op het probleem van de controle-instantie, die vandaag niet makkelijk op te lossen is. Deze licht andere werkwijze doet uiteraard geen afbreuk aan de noodzaak om voor dergelijke geleidehonden een attest uit te werken. Deze attestering is en blijft een noodzakelijke voorwaarde om gewone honden, die geen toegangsrecht krijgen, objectief te kunnen onderscheiden van geattesteerde honden, die wel toegangsrecht krijgen. Het uitwerken van regels, zowel inzake de attestatie van assistentiehonden als de erkenning van de opleidingscentra, behoort tot de bevoegdheid van minister Vandeurzen, zoals hij zelf trouwens reeds aangaf in antwoorden op eerdere parlementaire vragen.
In de hypothese dat een wijziging van artikel 5 van het decreet inzake toegangsrecht voor assistentiehonden een goed voorstel zou zijn, kan het toegangsrecht op verschillende wijzen worden afgedwongen. Een persoon die geweigerd wordt, zou een proces-verbaal kunnen laten opmaken, wat kan leiden tot een strafrechtelijke geldboete. Een tweede mogelijkheid is dat deze persoon verkiest om het geschil bemiddelend op te lossen en een beroep doet op een meldpunt discriminatie. Een derde mogelijkheid is dat, naast deze bemiddeling, het slachtoffer van discriminatie zich ook steeds tot de rechter kan wenden, en dit als eenmaal een onafhankelijk orgaan aangeduid is ook met bijstand van dit orgaan. Indien het slachtoffer zich tot de burgerlijke rechter wendt, of zich burgerlijke partij stelt voor een strafrechter, kan hij bovendien nog een schadevergoeding eisen.
In alle omstandigheden zal de controle op de naleving, zowel wat betreft het Gelijkekansendecreet, als wat betreft het decreet inzake het toegangsrecht voor assistentiehonden, gebeuren op basis van klachten van slachtoffers. Het is dus belangrijk dat de personen die zich laten bijstaan door een assistentiehond, goed geïnformeerd zijn over hun rechten. Het is dan ook belangrijk om iedereen te informeren. Ik wil benadrukken dat er ook voor andere, even zwaarwegende vormen van discriminatie geen systematisch controlesysteem bestaat.
Daarbij wil ik overigens ook nog wijzen op een bijkomend probleem. In vele gevallen zal het toegangsrecht in min of meerdere mate samenhangen met het aanbieden van goederen en diensten. Allicht is hierbij federale regelgeving in het geding, en dus is er een beroep nodig op de federale antidiscriminatieregelgeving, en niet op de Vlaamse. Het is overigens belangrijk om te verwijzen naar rechtspraak, mee geïnitieerd door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, waarbij de weigering van een persoon met een assistentiehond strijdig werd bevonden met de federale antidiscriminatiewetgeving.
Zodra duidelijk is wat de voorwaarden zijn voor de toegang van assistentiehonden tot publieke plaatsen waaronder horecazaken zal ik, samen met minister Vandeurzen, maar ook met andere actoren, verder bekijken of en hoe sensibilisering op dit vlak gewenst is. Samenwerking en overleg met Horeca Vlaanderen, waarmee we ook in het dossier van de toegankelijksverordening overleg hebben, is dan ook nodig.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Ik dank u voor uw erg uitgebreide antwoord, minister.
Ik onthoud dat we nog altijd in de studiefase zitten. Opnieuw! We hebben hier blijkbaar een patent op studeren! Dat decreet dateert al van 2009. We zijn nu twee jaar later. Ik betreur absoluut dat er zo weinig vooruitgang wordt geboekt. Het is hoog tijd om concreet te gaan overleggen, concreet resultaat te boeken en een concrete deadline vast te leggen. Het moet perfect mogelijk zijn om binnen uw bevoegdheid al het nodige te doen om het aspect van de bestraffing uit te klaren. Sensibilisering van de mensen met een assistentiehond is belangrijk. We moeten hen erop wijzen dat ze het recht hebben om met hun assistentiehond overal binnen te komen, op basis van het Gelijkekansendecreet en bovendien op basis van het decreet op het toegangsrecht. Maar op dat laatste hebben we geen uitvoeringsbesluiten. Ik wil sterk aandringen op actie. Ik wil ook sterk aandringen op overleg met uw federale collegas wat betreft het garanderen van de gelijkwaardige toegang tot goederen en diensten voor personen met een handicap.
Mevrouw Brusseel, sensibilisering van de sector is volgens u niet prioritair voor de sector zelf. Ik begrijp uw visie, daar niet van. Ik ben het met u eens dat een duidelijk kader heel belangrijk is. Dat betekent de erkenning van die opleidingscentra, de regeling van de attestering enzovoort. Tegelijkertijd is sensibilisering van het publiek, handelaars, winkeliers, heel belangrijk. Er heerst veel onwetendheid. Sensibilisering is van groot belang binnen het gelijkekansenbeleid, en het is de taak van de overheid. Ik wil benadrukken dat de verschillende sporen bewandeld moeten worden zodat dit dossier eindelijk van de grond komt en er vooruitgang wordt geboekt.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel: Ik dank u voor uw antwoord, minister. Inderdaad, het is beter dat men werk maakt van het Toegangsdecreet. Ik ben het met u eens dat het mogelijk moet zijn dat de politionele diensten hun werk doen en eventuele overtredingen kunnen controleren, aanpakken en sanctioneren. Ik hoop wel dat dat dan redelijk vlot kan gaan. Het formuleren van een klacht en het verkrijgen van genoegdoening mag geen ellenlange procedure zijn.
Minister, u hebt niets gezegd over het overleg van 15 juli dat minister Vandeurzen aankondigde. Bent u daarvan op de hoogte? Wat staat er op de agenda?
Ik ben het met u eens, mevrouw Stevens, dat sensibilisering belangrijk is. Maar laten we eerlijk zijn, het ergste in dit dossier is dat het zo lang moet duren eer het kader rond is. Dit is gewoonweg schrijnend. Het decreet is goedgekeurd in maart 2009. We zijn twee jaar verder en de uitvoeringsbesluiten zijn niet klaar. Hoe komt dat? Naar mijn bescheiden mening doordat er pingpong wordt gespeeld tussen Gelijke Kansen en Welzijn. Men komt maar niet tot een akkoord over bepaalde procedures, manieren van aanpak, terwijl dat mogelijk moet zijn volgens mij. Ik kijk uit naar een snelle vervolmaking van het dossier. Ik reken daarvoor op u, minister.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Mevrouw Brusseel, als dat allemaal in het decreet zelf had gestaan, dan was er nu geen probleem. Ik wil geen stoute jongen zijn, ik wil geen verwijten maken, maar ik wil het toch eens gezegd hebben. Het is een vaststelling. Veel van de huidige commissieleden waren daar weliswaar niet eens bij betrokken.
Het is niet mijn eerste bevoegdheid, ik zit daar achter als stimulerende minister. Ik ben als minister van Gelijke Kansen een soort stimulus voor mijn collegas, dat is in dit geval minister Vandeurzen. En we werken ook heel nauw samen. Onze medewerkers overleggen. De piste die nu op tafel ligt, is die van een decreetswijziging om het net mogelijk te maken en om ervoor te zorgen dat we niet met allerlei vormen improviseren. Het is misschien jammer dat we dat destijds, toen het decreet werd goedgekeurd, niet meteen in die zin hadden opgenomen. Dan was het misschien anders geregeld.
Ik begrijp heel goed uw vraag, die ook de mijne is. Ik zal mijn collegas aanzetten tot de nodige spoed om dit op te lossen. We zullen hun al onze medewerking verlenen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.