Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 24/05/2011
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de kwaliteit van de Vlaamse bossen
- 2196 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, minister, een belangrijke randvoorwaarde om te komen tot een verminderde globale milieudruk in natuurgebieden is de daling van de overschrijding van kritische lasten voor verzurende stoffen. Volgens het ontwerp van MINA 4 viel de oppervlakte natuur, namelijk bos, heide en soortenrijk grasland, met overschrijding van de kritische lasten voor verzuring in 2006 terug op 45 procent terwijl dat in 1990 nog 93 procent was. Tegen 2015 streeft men ernaar dit percentage verder terug te brengen tot 20 procent.
Ik verwijs graag naar een reportage die op 16 mei 2011 werd uitgezonden op TV Limburg, waarbij verslag werd uitgebracht van een monitoringcampagne in de Limburgse bossen door mensen van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). De periodieke inventarisatie van de bossen in welbepaalde proefvlakken laat toe om de evolutie van de omgevingskwaliteit te schetsen. Op basis van de recente veldgegevens besloot het ANB dat de kwaliteit van de Limburgse bossen alvast in positieve zin evolueert. Dat is dus goed nieuws voor de oerrunderen van de heer Ceyssens, die daar straks in zullen rond schrijden.
Minister, welke parameters worden opgemeten bij de periodieke monitoring van de boskwaliteit? Welke instellingen zijn hierbij betrokken? Kunt u bevestigen dat de milieukwaliteit van onze bosecosystemen in positieve zin evolueert? Welke parameters blijven aandacht vragen? Zijn de conclusies voor de Limburgse bossen ook van toepassing op bossen in de rest van Vlaanderen of zijn er regionale verschillen? Liggen er naast de reductie van verzurende emissies, ook nog andere factoren aan de basis van een verbeterde boskwaliteit? De monitoring gebeurt periodiek, maar de bosvitaliteit wordt jaarlijks in kaart gebracht. Vertaalt de verbeterde omgevingskwaliteit zich momenteel al in een hogere bosvitaliteit? Merkt men op het terrein bijvoorbeeld dat de weerstand voor plantenziektes is toegenomen? Is er al een gunstige invloed op de biodiversiteit waarneembaar?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Vandaele, u verwijst naar een reportage van TV Limburg, die gaat over de tweede regionale bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest. U moet weten dat het een steekproefsgewijze inventaris is die met een tussenperiode van tien jaar wordt uitgevoerd. De tweede bosinventaris is gestart in mei. Vooraleer de tweede bosinventaris van start ging, zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd. Zo is er onder meer voor gekozen om de meetlast te spreiden over tien jaar, waarbij elk jaar een tiende van de proefvlakken wordt opgemeten. Men heeft het dus technisch veranderd. In totaal worden ongeveer 3000 proefvlakken gemeten, gespreid over heel Vlaanderen volgens een raster van 1 kilometer op 0,5 kilometer.
Momenteel zijn nog te weinig proefvlakken opgemeten om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de milieukwaliteit van onze bosecosystemen. Dat zal ten vroegste kunnen als ongeveer de helft van de proefvlakken is opgemeten. Bij het uitwerken van de tweede regionale bosinventaris zijn vijf prioritaire vragen vooropgesteld die we willen beantwoorden met deze bosinventaris: de toestand en evolutie van de karakteristieken van de Vlaamse bossen, namelijk van de boomsoortensamenstelling, van de bestandsopbouw, van indicatoren voor biodiversiteit en van het duurzaam bosbeheer- en gebruik, en de toestand van het bos onder invloed van milieuveranderingen. Deze dingen willen we meten.
De jaarlijkse monitoring van de bosvitaliteit gebeurt door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Deze monitoring past in het kader van het ICP Forest Programme (International Co-operative Programme on Assessment and Monitoring of Air Pollution Effects on Forests) onder de UN-conventie van Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP). Men geeft de effecten van luchtverontreiniging op de bossen weer. Belangrijkste parameters in de beoordeling van de bosvitaliteit zijn de bladbezetting en -verkleuring. Daar kan heel veel uit worden afgeleid. Deze beoordeling wordt gemaakt in 72 vaste proefvlakken in Vlaanderen, die voornamelijk uit grove den en zomereik bestaan. Daarnaast onderzoekt het INBO het effect van luchtverontreiniging en klimaatverandering op de bosgezondheid in detail in vijf bosgebieden, namelijk in Wijnendale, Gontrode, Hoeilaart, Brasschaat en Ravels. In die bossen meet het INBO continu de atmosferische depositie, onder andere stikstof- en zwavelverbindingen, de integrale waterhuishouding, de evolutie van de samenstelling van het bodemwater, de minerale voedingstoestand, de meteorologische variabelen, de samenstelling van de kruidvegetatie en de groei van de aanwezige boomsoorten.
De atmosferische depositie van stikstof- en zwavelverbindingen is in Vlaanderen gedaald sinds het aanvangsjaar van de metingen in 1992. Vooral de depositie van zwavel is spectaculair gedaald, wat zich uit in lagere sulfaatconcentraties in de bodem en lagere zwavelconcentraties in bladeren en naalden. Wat betreft stikstof is er vooral een daling in de depositie van ammoniakstikstof. Deze daling resulteerde in een lagere nitraatconcentratie in het bodemwater. De stikstofconcentraties in naalden en bladeren varieerde niet, wat opmerkelijk is, en veroorzaken nog altijd een onevenwichtige balans met nutriënten zoals magnesium en fosfor. U ziet dat er een verschil is tussen wat in de grond gebeurt en in de bladeren zelf. Wat betreft de overschrijding van de kritische last voor nutriëntstikstof moet worden vastgesteld dat de huidige atmosferische stikstofdeposities nog te hoog zijn om biodiversiteitsherstel in de bossen op gang te brengen. Er kan geconcludeerd worden dat verdere dalingen vereist zijn om de milieukwaliteit verder te verbeteren.
De conclusies voor de Limburgse bossen hebben voornamelijk betrekking op de bosgroei. De conditie van grove den en zomereik in Vlaanderen is stabiel: de toestand is niet verslechterd, maar er heeft zich ook geen beduidende verbetering voorgedaan. Het merendeel van de proefvlakken in verband met de bosgroei ligt in de provincie Limburg.
De boskwaliteit, die wordt gemeten aan de hand van bladbezetting en -verkleuring, is niet substantieel verbeterd. Dat kan te maken hebben met het feit dat een biologisch herstel jaren later kan optreden, nadat het chemisch herstel werd ingezet. Voortzetting van de monitoring is vereist om de impact van andere milieudrukken, zoals stikstof en klimaatswijziging, op de bosconditie na te gaan.
De condities van de grove den en zomereik zijn de laatste jaren niet afgenomen, maar zijn ook niet spectaculair verbeterd. Er zijn geen aanwijzingen dat de weerstand voor plantenziektes is toegenomen. Een gunstige invloed op de biodiversiteit blijft voorlopig uit omdat deposities van stikstof en ook atmosferische ammoniakconcentraties nog te hoog zijn.
Mijnheer Vandaele, ik denk dat het bijzonder leerzaam is om dat op te volgen. We gaan het in de toekomst ook iets slimmer aanpakken. We moeten ook steeds verder onderzoek uitvoeren. We moeten blijven inzetten op het verbeteren van de algemene milieukwaliteit in Vlaanderen. Onze bossen kunnen er maar beter van worden.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn besluit is vooral dat de toestand niet verslechtert, maar ook dat er geen reden is tot gejuich. Blijkbaar moeten we zelfs de informatie van TV Limburg met een korreltje zout nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.