Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 24/05/2011
Vraag om uitleg van de heer Karlos Callens tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de procesfactorenstudie en de normen voor nitraatresidu
- 2184 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens : Voorzitter, ruim twee jaar geleden is in opdracht van de Mestbank een procesfactorenstudie van start gegaan om aan te tonen dat de gehanteerde normen van nitraatresidu nog niet streng genoeg zijn. De gegevens uit de procesfactorenstudie die ons hebben bereikt, lijken aan te tonen dat het met de momenteel voorziene financiële ondersteuning nog niet mogelijk is uit te komen bij nitraatresiduwaarden die nog lager dan 90 kilogram nitraat per hectare liggen.
De cijfers die volgens de studie naar voren zullen worden geschoven, zullen schommelen tussen 29 en 90 kilogram nitraat per hectare. Vooral de lichtere gronden, waarop in Vlaanderen nogal wat groenten worden geteeld, komen hier slecht uit. De mogelijke residuwaarden bij de teelt van groenten zonder afvoer van de oogstresten zouden tussen 30 en 37 kilogram nitraat per hectare liggen. Voor niet-zandgronden wordt 37 tot 46 kilogram nitraat per hectare voorgesteld.
Die beslissing zou het einde van de groenteteelt in Vlaanderen betekenen. Dit alles bevestigt in elk geval de indruk dat de Mestbank tijdens de besprekingen van en de overlegmomenten over het Mestactieplan 4 (MAP) een dubbele agenda heeft gehanteerd.
Indien de resultaten van de metingen niet slecht zijn, vraag ik me af of het nodig is hele streken op te zadelen met normen die strenger zijn dan nodig.
Minister, hebt u in detail kennis genomen van de resultaten van deze studie? Ik ga ervan uit dat dit het geval is. Wat zijn uw bevindingen? Hebt u gecontroleerd of deze resultaten aan een peer review zijn onderworpen? (Opmerkingen)
Dat betekent dat wordt nagegaan of de resultaten correct zijn genoteerd en gecontroleerd.
Enkele weken is met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten een voorstel geformuleerd. Zullen de uitvoeringsbesluiten ten gevolge van deze resultaten worden veranderd? Wie heeft de opdracht gegeven de procesfactorenstudie uit te voeren? Gaat het om de Mestbank, om de minister of om nog iemand anders? Hoeveel heeft de studie gekost? Wie heeft de studie uiteindelijk bekostigd?
Mijn laatste vraag is een vervolg op mijn eerste vraag. Wat zijn de gevolgen van de studie? Hebt u, nu u kennis van de studie hebt genomen, beslist uw uitvoeringsbesluiten aan te passen? Zo ja, in welke mate zal dit gebeuren? (Opmerkingen)
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Voorzitter, aangezien de studie is uitgevoerd, wil ik me bij deze vraag om uitleg aansluiten. Ik ben bezorgd om de wijze waarop met studies wordt omgegaan en hoe beleidsmaatregelen tot stand komen. Dit is een verantwoordelijkheid van iedereen. Het lijkt me niet dadelijk het moment om inhoudelijk op wetenschappelijke studies in te gaan. Daar valt in elk geval veel over te zeggen.
Over deze wetenschappelijke studie vallen veel randbemerkingen te maken. Het is in dat licht dan ook belangrijk bepaalde studies te interpreteren. Ik heb de algemene indruk dat in deze studie op regelmatige basis rekening is gehouden met heel wat veiligheidsmarges. Dit is een element van de interpretatie. Met betrekking tot het nitraatrisico en de metingen van niet-nitraatresidu zijn er veiligheidsmarges en zou het eindresultaat lager kunnen zijn.
Een ander element is dat in de studie geen enkele weging of meting is gebeurd naar haalbaarheid of consequenties voor de landbouwsector. Dit is niet het goede moment om deze discussie inhoudelijk te voeren, maar dit wilde ik toch aanhalen. Minister, Europa zegt dat als er wetenschappelijke onderzoeken zijn, die moeten worden benut om na te gaan hoe er eventueel kan worden verfijnd of bijgestuurd. Bij de implementatie van het decreet en de omzetting van het actieplan naar het decreet hebben we het daar over gehad. Ik heb er niet uit begrepen dat een studie die wordt gemaakt, klakkeloos moet worden overgenomen of een reden moet zijn voor een implementatie op deze of een andere manier. Europa heeft zich daar niet over uitgesproken, maar heeft wel gevraagd te onderzoeken hoe de kennis kan worden benut.
We hebben vandaag een nieuw actieprogramma opgemaakt, waarin beleidskeuzes worden gemaakt die we goed voor ogen moeten houden. Ik denk dan aan het sensibiliserende element van de nitraatresidumetingen, als enige in heel Europa. Dat is een belangrijke beleidsmatige keuze. Als het sensibiliserende instrument totaal onhaalbaar wordt voor de mensen die ermee moeten werken, dan hebben we een beleidsmatig probleem en wordt het instrument waardeloos. Vandaar mijn vraag: op welke wijze vraagt Europa daarmee rekening te houden? Ik wil benadrukken dat er rekening wordt gehouden met de haalbaarheid van het sensibiliserende instrument in het actieprogramma.
De heer Bart Martens : Minister, is deze studie al gecommuniceerd aan de Europese Commissie? Volgens het actieplan moest ze worden voorgelegd voor 30 juni. In onderhandeling met de Europese Commissie moet worden vastgelegd wat de nieuwe nitraatresiduwaarden worden die op het einde van dit seizoen moeten worden gehanteerd. De tijd dringt dus. Met het oog op sensibilisering moeten we die studie snel vertalen in nieuwe nitraatresidunormen. De hoeveelheid nitraatstikstof die op het einde van het groeiseizoen in de bodem mag achterblijven, zal hoe dan ook verminderen, wat zal nopen tot een nog voorzichtiger bemesting.
Gelet op de droogte, die maakt dat er veel minder nutriënten uit de bodem worden opgenomen, moeten we de landbouwers waarschuwen om de bemestingnormen niet als bemestingadviezen te interpreteren, want dat zouden veel landbouwers op het einde van het groeiseizoen met een overschot aan nitraatstikstof in de bodem achterblijven, met alle gevolgen van dien, zoals de maatregelenpakketten in onze menukaart die in werking treden. De landbouwers hebben er belang bij om de nitraatresiduwaarden waar ze op het einde van het seizoen op zullen worden afgerekend, snel te kennen.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Callens, u verwees naar het verleden, maar misschien herinnert u zich nog dat u zelf die studie hebt aangevraagd. In de vorige legislatuur hebt u een voorstel van decreet ingediend, waarin die studie was aangevraagd.
De studie is begin mei opgeleverd door de onderzoekers aan de Vlaamse Landmaatschappij en ik heb er zelf kennis van genomen. De studie is uitgevoerd door een consortium van de K.U.Leuven en de Bodemkundige Dienst van België waarbij ook het Duitse onderzoekscentrum Jülich betrokken was als onderaannnemer. De studie maakt gebruik van nitraatresidumetingen en nitraatconcentraties in oppervlakte- en grondwater voor de periode 2000-2008. De resultaten ervan moeten worden vertaald naar het beleid. Wat er met de studie gebeurt, wat dat op het terrein betekent en hoe we die omzetten, is nog niet bepaald.
Wie heeft de opdracht gegeven? Uzelf dus, mijnheer Callens. De opdracht is gegeven naar aanleiding van de vorige onderhandelingen met de Europese Commissie. De vorige keer is de minister gestart, en daar is een mestactieplan uit gekomen, het MAP 3. Toen werd reeds de discussie gevoerd over welke nitraatresidudrempelwaarden in de bodem moesten worden vastgelegd om geen overschrijdingen meer te hebben van de toegelaten maximum nitraatconcentratie van 50 milligram nitraat per liter. De wetenschappelijke basis voor de onderhandelingen over de nitraatresidudrempelwaarden was toen de N-(eco)2-studie, die werd afgerond in 2002. In die studie werden nitraatresidudrempelwaarden afgeleid die rekening houden met de transformatieprocessen die nitraat ondergaat en met de verdunning die optreedt bij het transport van nitraat naar oppervlaktewater.
De mate van transformatie en verdunning wordt uitgedrukt in de zogenaamde procesfactor. Vlaanderen pleitte er in 2006 bij de Europese Commissie voor om deze nitraatresidudrempelwaarden beleidsmatig niet te moeten gebruiken omdat de voorstellen in die studie geen rekening hielden met de transformatieprocessen en de verdunning door grondwater. De Europese Commissie kon hier begrip voor opbrengen, maar stelde dat dit moest worden onderzocht.
Het uitvoeren van die studie werd bepaald door het voorstel van decreet van 22 december 2006, dat u mee indiende. Artikel 14 paragraaf 2 van het Mestdecreet stelt dat de Vlaamse Regering de nitraatresiduwaarde en de nitraatresidurichtwaarde vaststelt op grond van de evaluatie van de resultaten van de nitraatresidumetingen en de aanvullingen van bestaand en verder wetenschappelijk onderzoek, onder meer met betrekking tot de procesfactor voor grondwater. U weet nu dus waar die studie vandaan komt. De bevoegde administratie, de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), heeft de studie aanbesteed en begeleid. De studie heeft 399.800,28 euro gekost. De Vlaamse overheid heeft de VLM middelen ter beschikking gesteld om de studie te financieren.
Wat zijn de gevolgen van die studie? Dit sluit aan bij de vraag van mevrouw Rombouts. In het actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn is opgenomen dat deze studie moet worden overgemaakt aan het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Europese Commissie zodra ze beschikbaar is. Dat is gebeurd op 13 mei 2011.
Het actieprogramma stelt verder dat Vlaanderen ten laatste tegen 30 juni 2011 een voorstel tot aanpassing van de nitraatresidudrempelwaarden zal voorleggen aan het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie. Er zijn dus twee zaken: de studie op zich moest worden overgemaakt en wat er dan mee wordt gedaan, moet nog worden bepaald. Daarbij stelt het actieprogramma duidelijk dat gedifferentieerde nitraatresidudrempelwaarden, al dan niet gebieds- of teeltgericht, vanaf 2011 tijdens het actieprogramma geleidelijk kunnen dalen, afhankelijk van de verkregen resultaten. Ik denk dat het daarbij van belang is in de eerste plaats na te gaan wat de effecten zijn van de huidige verstrengde bemestingsnormen op het nitraatresidu in de bodem en de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater.
Zijn er op basis van deze resultaten aanwijzingen voor een bijsturing? De studie werd intussen voorgelegd aan de Technische Werkgroep Nutriënten op 12 mei 2011, waar de onderzoekers de studie hebben toegelicht en op vragen hebben geantwoord. Uit de discussie bleek duidelijk dat omzichtigheid geboden is bij de vertaling van de studie in beleid. Iedereen, ook de Europese Commissie, gaat ermee akkoord dat er stap voor stap wordt gewerkt.
Er is consensus dat we moeten inzetten en dat was een vraag van dit parlement op ondersteuning en begeleiding van de landbouwers. Het hele systeem is immers opgezet als een begeleidingssysteem. De geloofwaardigheid ervan bij de sector is essentieel om op het terrein tot een correct gebruik te komen en resultaten te kunnen oogsten. Het systeem is erop gericht om met de voorziene begeleidende maatregelen bedrijven met hoge nitraatresiduwaarden te sturen naar een daling van de gemeten nitraatresidu's. Indien alle hoge overschrijdingen teruggedrongen kunnen worden, zullen de metingen van de nitraatresidu's globaal beter evolueren. Het blijft een uitdaging om ervoor te zorgen dat de doelstellingen voor de waterkwaliteit gehaald worden, terwijl de residunormen voor de landbouwsector toch haalbaar blijven. Er wordt in die technische werkgroep verder gewerkt aan de vertaling naar het beleid.
De voorzitter : De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Uit mijn vraagstelling hebt u kunnen afleiden dat ik de onderzoekers ervan verdenk nogal streng te zijn geweest wat de procesfactoren betreft. Ik wil erop aandringen die zaak wat dieper te onderzoeken. Daarnet voerden we een discussie over de gsms en stralingen. Voorzitter, ik herinner me dat daarover in het verleden al heel wat resultaten uit grote onderzoeken van universiteiten werden aangehaald.
Minister, ik vind die begeleiding waar u het over hebt zeer interessant. Volgens mij is de enige oplossing voor dat probleem, dat we investeren in machines die gericht mest toevoeren aan de producten. Voorzitter, u weet dat dit bestaat. Dat is natuurlijk zeer duur. Als we verder willen gaan op die weg en door Europa worden aangezet om dat te doen, zullen Europa en de Vlaamse Gemeenschap over de brug moeten komen met geld. Zo kunnen we al de oude mestmachines laten verdwijnen en nieuwe machines kopen, die gericht meststoffen toedienen aan de groenten. Volgens mij is dat de enige oplossing.
De voorzitter : Het incident is gesloten.