Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 26/05/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Goedele Vermeiren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de resultaten van de doorlichting in het deeltijds beroepsonderwijs
- 2067 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Afgelopen schooljaar 2009-2010 heeft de onderwijsinspectie zeven centra voor deeltijds beroepsonderwijs doorgelicht. Van deze centra kreeg er geen enkel een advies 1 of gunstig advies, zes centra kregen een advies 2 of beperkt gunstig advies en één centrum kreeg een advies 3 of ongunstig advies.
Als reden voor het niet uitreiken van gunstige adviezen in deze centra worden in de uitgave van de Onderwijsspiegel volgende argumenten aangehaald: De centra organiseren zich nog onvoldoende conform het nieuwe decreet betreffende het stelsel leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. We gaven meermaals opmerkingen bij de kwaliteitsbewaking van essentiële stappen in het onderwijskundig proces zoals het uitwerken van een individueel leertraject, het aanbieden van een doelgerichte trajectbegeleiding, de organisatie van algemene vorming en beroepsgerichte vorming volgens de leerplannen en opleidingskaarten en het uitwerken van een degelijk evaluatiebeleid. Het gaat om basisprincipes die essentieel zijn om het principe van maatwerk te realiseren, individuele vorderingen op te volgen en studiebekrachtiging correct te onderbouwen.
Minister, op welke manier komt de kwaliteit van het aangeboden onderwijs in het gedrang en welke ongewenste effecten heeft dit op de uitstroom van leerlingen in deze centra?
Op welke manier kunnen de centra beter gestimuleerd worden om zich te organiseren conform het decreet Leren en Werken?
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ik ben eigenlijk niet zo erg geschrokken van dit resultaat. We hebben dit ingeschreven in het decreet. Het is echter niet omdat wij het inschrijven in het decreet dat we op het terrein ook een onmiddellijke verandering kunnen vaststellen. Binnen onderwijs is men opgeleid om bepaalde leerstof aan te bieden aan een groep. Wat wij hier in het deeltijds onderwijs verwachten, is dat er vrij individuele trajecten worden ontwikkeld die een antwoord bieden op de noden en de specifieke situatie van leerlingen. Dat is een nieuwe competentie die leerkrachten en begeleiders moeten hebben. Als wij een nieuw decreet schrijven, gaan wij ervan uit dat dat allemaal vanzelfsprekend is en dat alles meteen wordt gerealiseerd. Als wij een decreet invoeren, moeten we nagaan of dat onmiddellijk kan worden geïmplementeerd en onder welke voorwaarden. Ik stel me hier de vraag of wij moeten investeren in bijkomende competentieontwikkeling bij leerkrachten en begeleiders om waar te maken wat wij decretaal van hen verwachten. Minister, ziet u hier een knelpunt dat verder moet worden aangepakt zodat kan worden beantwoord aan wat wij decretaal hebben vastgelegd?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Het geven van een advies gunstig beperkt in de tijd of een negatief advies betekent uiteraard dat er iets schort aan de kwaliteit van het geboden onderwijs. Dit kan gevolgen hebben voor de uitstroom van de leerlingen doordat ze op een onvoldoende manier zijn voorbereid om op de arbeidsmarkt te komen of dat ze ongekwalificeerd uitstromen en dus ook moeilijk een volwaardige job op de arbeidsmarkt zullen vinden. Een gebrekkige opleiding hypothekeert ook de kansen van die jongeren om via levenslang leren later toch een volwaardige job te vinden.
Als men de opeenvolgende stappen nagaat die een jongere in het deeltijds beroepssecundair onderwijs doorloopt, dan kan men een aantal bedreigingen vinden voor de kwaliteit van het aangeboden onderwijs.
Elke jongere die instroomt in een centrum voor deeltijds onderwijs moet gescreend worden. Indien dit niet of onvoldoende degelijk gebeurt, heeft men geen of onvoldoende informatie over de beginsituatie van de jongere. Is hij of zij rijp voor een rechtstreekse inzet in het alternerend leren? Indien dat wel zo is, welke opleidingen beantwoorden dan het best aan het profiel van de jongere? Indien dat niet zo is, welke is dan de beste trajectbegeleiding om de jongere zo goed en zo snel mogelijk klaar te stomen voor alternerend leren?
Is de informatie niet voorhanden of ontoereikend, dan is de kans op verkeerde keuzes zeer groot en komt de jongere in een foute startpositie: foute opleiding, fout persoonlijk traject, enzovoort.
Of de jongere een persoonlijk ontwikkelingstraject aanvat, in een brugtraject wordt ingezet of alternerend leren aanvat, zijn traject moet steeds goed begeleid worden. Indien dat niet of onvoldoende degelijk gebeurt, dan komt de kwaliteit van de opleiding en bijgevolg de kans op succes op de arbeidsmarkt in het gedrang.
Brengt men het te volgen traject goed in kaart? Volgt men dat traject op en grijpt men waar nodig in? Sluiten het leren binnen het centrum en het werken op de werkplek zo goed mogelijk bij elkaar aan? Is er voldoende en betrouwbare informatie voorhanden om de vorderingen van de jongere in kaart te brengen en om bij te sturen indien nodig? Gaat men na of de jongere mits het volgen van een algemene vorming in aanmerking kan komen voor een getuigschrift van de tweede graad bso of voor een diploma secundair onderwijs, derde graad bso? Zorgt men ervoor dat de uitgereikte certificaten, getuigschriften of diplomas beantwoorden aan een voldoende peil?
Samengevat hangen de kansen van een jongere op de arbeidsmarkt nauw samen met het hele traject dat hij of zij volgt van screening tot studiebewijs, met de wijze waarop dat traject wordt ingevuld en de wijze waarop hij of zij wordt geobserveerd en begeleid.
Het zich als centrum organiseren conform de letter en de geest van het decreet Leren en Werken is in de eerste plaats een aspect van interne kwaliteitszorg en interne controle daarop. De overheid heeft een batterij aan maatregelen uitgewerkt om kwaliteitsvol onderwijs te kunnen verstrekken en om onderwijsverstrekkers daartoe ook uitdrukkelijk aan te sporen. Het gaat dan onder meer over het decretaal vastleggen van een reeks erkennings- en financieringsvoorwaarden, waarvan de naleving wordt gecontroleerd door de onderwijsinspectie als externe kwaliteitsbewaker. Een andere maatregel is de potentiële sanctie om die financiering of zelfs erkenning in te trekken. Verder wordt voorzien in ruime financieringsmiddelen die het mogelijk maken modulair te werken en in voldoende trajectbegeleiding te voorzien.
Terloops melden we dat de koppeling van de lerarenomkadering aan het aantal jongeren dat een persoonlijk ontwikkelingstraject volgt in een Centrum Deeltijdse Vorming vanaf het volgend schooljaar wordt opgeheven. Dat is een vraag van de centra. De centra verkrijgen daarenboven bijkomende personeelsmiddelen via de scholengemeenschappen waartoe ze alle behoren.
Wij financieren bovendien de netgebonden pedagogische begeleidingsdiensten, die ten aanzien van onderwijsverstrekkers na inspectiedoorlichtingen een belangrijke ondersteuningsfunctie hebben. Volgens mij zit daar ook de competentieontwikkeling van begeleiders en leerkrachten.
Een andere maatregel is de bundeling van krachten, middelen en expertise via samenwerkingsverbanden waartoe centra worden gestimuleerd of verplicht. Voorts zijn er de periodieke infosessies over regelgeving en andere vormen van ondersteuning van centra door de dienst Beroepsopleiding. Ten slotte zijn er de cijfergegevens over de realisatie van het voltijds engagement die worden bezorgd aan de centra en hun respectieve netten en aan de voorzitters van de regionale overlegplatformen. Dat moet de verschillende actoren in staat stellen om op basis van een analyse van die cijfers gepaste maatregelen te treffen.
Mevrouw Kathleen Helsen : U schetste hoe u verwacht dat men in het deeltijds onderwijs werkt. De inspectie stelt dat er zich een probleem voordoet. Wat wij verwachten, gebeurt echter niet. Niemand in het deeltijds onderwijs betwist dat de omkadering goed is. Het pleidooi van de Centra Deeltijdse Vorming om ook aan hen dat kader aan te bieden is terecht, want ze gaan aan de slag met een heel moeilijke groep van jongeren. Omdat ondanks alles niet gebeurt wat nodig is, is het belangrijk om zicht te krijgen op het probleem. Waar schort het hem echt?
Ik denk dat het belangrijk is dat we onderzoeken of er voldoende competentieontwikkeling wordt gerealiseerd en of de juiste trajecten worden aangeboden. Wat in de lerarenopleiding wordt aangeboden en wat vandaag van het deeltijds onderwijs wordt verwacht, is niet hetzelfde. Men krijgt dat verschil niet weggewerkt met een of twee studiedagen. Dat vergt een intensieve training en herscholing. Vandaag is het urenaanbod te beperkt om dat te kunnen organiseren. Wij moeten dat eens grondig onderzoeken, zo niet vrees ik dat de inspectie steeds opnieuw dezelfde vaststelling zal blijven maken. Ik wil dit aandachtspunt benadrukken.
Minister Pascal Smet : Het is een aandachtspunt dat we in de hele leerkrachtenloopbaan meenemen: nascholing en bijscholing. Wij doen dat trouwens niet enkel hier. U vermeldt dit punt terecht. Het probleem is dat we op dit ogenblik niet sturend kunnen optreden. Wij stellen middelen ter beschikking. Maar we stellen vast dat die middelen niet altijd worden gebruikt, en als dat wel gebeurt, dat niet altijd goede keuzes worden gemaakt. In elk geval nemen we dit mee.
Mevrouw Kathleen Helsen : De manier van werken in het deeltijds onderwijs is bijna vergelijkbaar met die in het buitengewoon onderwijs. Natuurlijk zijn er nogal wat verschillen op het terrein. Waar een sterke band tussen het Centrum voor Deeltijds Onderwijs en het voltijds onderwijs is, krijgen de mensen uit het deeltijds onderwijs wel hetzelfde aanbod als hun collegas uit het voltijds onderwijs. Nochtans hebben ze totaal verschillende noden. Zij moeten met hun leerlingen op een totaal verschillende manier werken. Zij hebben nood aan een begeleiding, opleiding en nascholing op maat.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Omdat het buitengewoon onderwijs wordt vermeld, zou ik u willen vragen of er niets schort aan de instroom. Omdat de aflevering van een diploma mogelijk is, trekt men meer jongeren aan, bijvoorbeeld van jongeren die eigenlijk naar het onderwijs van type 3 het buitengewoon onderwijs zouden moeten gaan. Ze kiezen toch voor het deeltijds onderwijs omdat ze daar een diploma kunnen krijgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.