Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 05/05/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de opvolging van TOAH (tijdelijk onderwijs aan huis)
- 1949 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, collegas, op 29 april 2010, nu een goed jaar geleden, stelde ik in deze commissie een vraag om uitleg over het recht op onderwijs voor langdurig zieke kinderen. Nagenoeg iedereen was en is het erover eens dat onderwijs een recht is, ook en misschien juist zeker als je ziek bent. Leerachterstand moet in de mate van het mogelijke voorkomen worden, om onder andere de verhoogde kans op ongekwalificeerde uitstroom voor deze kinderen tot een minimum te beperken, maar natuurlijk ook gewoon omdat ze er recht op hebben.
Ik kaartte toen vooral de gebrekkige communicatie met de ouders aan over het recht op onderwijs voor langdurig zieke kinderen, en dan zeker ten aanzien van kansarme gezinnen. Scholen zijn vandaag nog altijd alleen maar verplicht om de mogelijkheid op tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH) op te nemen in hun schoolreglement. Ouders ondertekenen wel het schoolreglement, maar uit ervaring weten wij dat een grote meerderheid van de ouders dat niet gelezen heeft. Scholen zijn verplicht om aan de wettelijke vraag van de ouders te voldoen, maar doordat de ouders slecht geïnformeerd zijn, dreigen een aantal kinderen en jongeren uit de boot te vallen om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis.
Het antwoord van de minister was toen zeker bevredigend. De minister vond het een interessante oefening om steekproefgewijs na te gaan in hoeverre de cijfers van langdurige afwezigheid overeenkomen met het georganiseerde TOAH. De minister beloofde initiatieven om meer bekendheid te geven aan dit onderdeel van de onderwijsregelgeving. De minister had al contact opgenomen met minister Lieten om te zien hoe het tijdelijk onderwijs aan huis ingepast kan worden in de problematiek van kansarmoede. De minister haalde leerzorgniveau 5 aan, dat in het nieuwe Leerzorgdecreet opgenomen zou worden, juist om leerlingen die wegens medische, psychiatrische, justitiële of residentiële opvang of begeleiding niet of niet voltijds aanwezig kunnen zijn op school, op te vangen. Ook overleg met minister Vandeurzen stond op de agenda van de zoektocht naar synergie.
Minister, ik heb niet echt het gevoel dat we vandaag veel verder staan wat de vorderingen in het TOAH-dossier betreft. Daarom wil ik u opnieuw een aantal vragen stellen. Welke initiatieven werden genomen om meer bekendheid te geven aan dat deel van de onderwijsregelgeving dat staat voor tijdelijk onderwijs aan huis? Waarom moeten de ouders en de instellingen waar kinderen verblijven die in aanmerking komen voor TOAH, het recht op onderwijs afdwingbaar maken? Waarom kunnen de scholen dat recht niet automatisch toepassen via een meldingsplicht?
Er ligt een wereld van verschil tussen een meldingsengagement en een meldingsplicht. Kan een meldingsplicht voor de scholen ingevoerd worden? Zo ja, komt er hiervoor op korte termijn een aanpassing van het decreet? Zo neen, kunt u mij uitleggen waarom u daar geen voorstander van bent?
Aangezien huisartsen en geneesheren-specialisten respectievelijk voor langdurig zieke en chronisch zieke kinderen attesten dienen uit te schrijven om in aanmerking te komen voor TOAH en zij bijzonder slecht geïnformeerd zijn over deze materie, hoe denkt u hen beter te betrekken bij en te informeren over deze regelgeving? Wat zijn de resultaten van de door u aangekondigde steekproef? Hoe kan tijdelijk TOAH ingepast worden in de kansarmoede? Tot welke resultaten leidden of leiden de gesprekken met de ministers Lieten en Vandeurzen?
Is er al een evaluatie gemaakt over de werking van Bednet? Plant u een uitbreiding van de mogelijkheden om nog meer langdurig zieke kinderen in aanmerking te laten komen voor deze vorm van onderwijs?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Colleg as, er zijn op dit moment inderdaad nog geen initiatieven genomen om meer bekendheid te geven aan de regelgeving omtrent het tijdelijk onderwijs aan huis. Er is een groot verschil tussen een meldingsplicht en een meldingsengagement. We moeten opletten dat het debat niet semantisch wordt. Het recht op leren voor zieke kinderen garanderen, vraagt meer dan een meldingsplicht. Voor alle duidelijkheid: er is nu al een verplichting. Voor die leerlingen die, als ze aan de gestelde voorwaarden voldoen, recht hebben op tijdelijk onderwijs aan huis is de directeur vandaag al verplicht om het onderwijs aan huis te organiseren. We voorzien zelfs in beide onderwijsniveaus in een sanctie als de school het recht op onderwijs aan huis miskent.
Artikel 177 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 stelt dat na aanmaning het miskennen van recht op het onderwijs aan huis zoals bedoeld in de artikelen 34 en 35 enzovoort. Idem dito in de Codex Secundair Onderwijs. Maar in bijvoorbeeld het decreet Basisonderwijs formuleren we het nu inderdaad zo dat de ouders het moeten vragen. Ook daar zit een logica achter, want het is altijd nodig om de ouders en de arts te betrekken bij de overweging of het opstarten van TOAH zinvol en haalbaar is. Ouders en arts zullen altijd op een of andere wijze akkoord moeten gaan.
Niet iedereen die aan de formele voorwaarden voldoet, is vragende partij voor onderwijs. Het feit dat er voor een kind dat al langer dan 21 dagen afwezig is wegens ziekte, geen onderwijs aan huis georganiseerd wordt, betekent dus niet noodzakelijk een miskenning van het recht op TOAH van dat kind. Misschien is het gewoon nog te ziek om TOAH zinvol te laten plaatshebben. Uiteraard ben ik bereid om de betrokken regelgeving te herschrijven, zodat het initiatief duidelijk vanuit de school moet komen, maar dat is nu in principe ook al zo, zeker wat betreft de informatie. Een school met een leerling die recht heeft op onderwijs aan huis maar de ouders niet op de hoogte brengt, miskent nu ook indirect het recht op onderwijs. We zullen dat inderdaad uitdrukkelijk moeten formuleren. Niet in Onderwijsdecreet XXI, maar in Onderwijsdecreet XXII zullen we wellicht een wijzigingartikel opnemen.
Artsen zien vanuit hun functie alle kinderen die in aanmerking komen voor TOAH. In die optiek is het zeker zinvol om deze groep professionelen adequaat te informeren over de regelgeving rond onderwijs aan huis, bijvoorbeeld via de publicaties van hun beroepsverenigingen. Dat zal in principe gebeuren voor de start van het volgende schooljaar. De steekproef heeft nog niet plaatsgevonden, omdat er binnen de administratie enige discussie is over hoe ze dat moeten organiseren. Op 12 mei vindt er een vergadering plaats waarop men de knoop zal doorhakken.
Ik heb eind deze maand een afspraak met mijn collega Vandeurzen over heel wat themas met betrekking tot Welzijn en Onderwijs. Ook dit onderwerp staat op de agenda.
Ik ben het met u eens, mevrouw Vanderpoorten, over de goede werking van Bednet. We hopen dat we in de begroting 2012 een bijkomende inspanning kunnen doen, maar dat hangt uiteraard af van de begrotingsbesprekingen ter zake.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, ik ben maar een beetje tevreden met uw antwoord. U schijnt in gang te schieten, maar met vertraging. Vorig jaar is er blijkbaar niet veel gebeurd, maar u beseft wel dat er toch iets moet gebeuren. U spreekt over het herschrijven van de regelgeving in Onderwijsdecreet XXII, terwijl Onderwijsdecreet XXI hier nog niet besproken is. Ik kan mij voorstellen dat daarvoor nog heel wat amendementen op komst zijn. Dat ene amendement kan er toch nog wel bij? Dan is dat meteen geregeld en dan zult u een aantal mensen die met de problematiek geconfronteerd worden, heel blij maken. De betrokken doelgroep zit daar echt op te wachten. Die mensen hebben trouwens ook met u contact gehad en hebben tegen u wellicht hetzelfde gezegd als tegen mij. Is het niet mogelijk om die zaak al te regelen in Onderwijsdecreet XXI?
Minister Pascal Smet : Ik zal het nog eens bekijken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.