Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 27/04/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Mercedes Van Volcem tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de regelgeving inzake planologische attesten
- 1858 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Minister, met de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening op 1 september 2009 is de regelgeving inzake planologische attesten op een aantal punten gewijzigd. Toch ervaren wij een aantal onduidelijkheden binnen de administratie. Het gaat over de toepassing van de artikelen 4.4.24, 4.4.25 en 4.4.26.
Het planologisch attest kan uitspraak doen over het feit of een bestaand, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf al dan niet behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. Ik ga ervan uit dat deze bedrijven dergelijk attest kunnen aanvragen indien hun toestand afwijkt van de bestaande stedenbouwkundige voorschriften. Dit is niet alleen het geval bij afwijking van de toepasselijke bestemming, maar ook bij afwijking van andere toepasselijke stedenbouwkundige voorschriften, zoals onder andere het aantal bouwlagen en de maximaal mogelijke vloerterreinindex. Minister, klopt mijn interpretatie?
Overeenkomstig artikel 4.4.24, tweede lid, moet het planologisch attest vermelden of een procedure tot opmaak of wijziging van een RUP of plan van aanleg zal worden opgestart. Het bevoegde bestuursorgaan kan beslissen om dergelijke procedure niet op te starten. Maar artikel 4.4.26, paragraaf 1, bepaalt dat het betrokken bestuursorgaan verplicht is om een voorontwerp van RUP of bijzonder plan van aanleg op te maken. Dat geldt als het attest besluit dat het bedrijf behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is en/of als dat behoud of die ontwikkelingsmogelijkheden de opmaak of wijziging van een RUP of plan van aanleg veronderstellen. Met veronderstellen bedoel ik: als er toekomstige groei gepland is. In die gevallen van verplichte vaststelling kan aan de aanvrager een stedenbouwkundige of milieuvergunning worden verleend, in afwijking van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften.
Concreet had ik graag vernomen of het bevoegde bestuursorgaan op rechtsgeldige wijze kan beslissen om geen procedure tot opmaak of wijziging van een RUP of een plan van aanleg vast te stellen indien beslist is tot het behoud van het bedrijf op de plaats waar het gevestigd is. Dan heb ik drie scenarios bedacht: zonder bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden op korte en lange termijn; met bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden op korte termijn, maar niet op lange termijn; met bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden op korte en op lange termijn.
Vooral het antwoord op het tweede scenario interesseert mij. Ik denk dat het bestuursorgaan in dat geval verplicht is tot het opstarten van de procedure zodra de bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden op korte termijn de opmaak of wijziging van een RUP of een plan van aanleg veronderstellen. Dit is dus niet per definitie het geval. Het bevoegde bestuursorgaan zal dus de mogelijkheid hebben om niet tot de opmaak of wijziging van een RUP of een plan van aanleg te beslissen, bijvoorbeeld indien het bedrijf in de juiste bestemmingszone is gelegen, maar de stedenbouwkundige voorschriften enkel de toegestane bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden op korte termijn toestaan, maar niet die op lange termijn.
Minister, kunt u de voorgaande interpretaties bevestigen? Kan het bevoegde bestuursorgaan beslissen om geen opmaak of wijziging inzake een RUP vast te stellen indien beslist is tot behoud van het bedrijf in de drie voornoemde gevallen?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Mevrouw Van Volcem, in de vraagstelling wordt terecht opgemerkt dat in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de regeling over het planologisch attest een aparte regeling is in het hoofdstuk met afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften in het vergunningenbeleid. Wat bedrijven betreft, zijn er de artikelen 4.4.16 tot 4.4.23 van de codex. De regeling van het planologisch attest die is opgenomen in de codex gaat over vragen van bedrijven die verder gaan dan de gewone afwijkingsmogelijkheden, en waarvoor dus de wijziging van een plan nodig is om de gevraagde bestendiging of uitbreiding mogelijk te maken. Het gaat echt over een wijziging van plan. Daarvoor is het zinvol om met een planologisch attest te werken.
Met het basisprincipe dat het planologisch attest bedoeld is voor gevallen waarin de wens van een bedrijf een planwijziging veronderstelt, hebben we ook een antwoord op uw eerste interpretatievraag. Het planologisch attest is niet alleen bedoeld voor gevallen waarbij een bedrijf een wijziging beoogt van de voorschriften die met de bestemming te maken hebben. De regeling is ook bedoeld voor gevallen waarin stedenbouwkundige voorschriften de door het bedrijf gewenste ontwikkeling verhinderen. Als er voorschriften bestaan voor een bepaalde hoogte en een bedrijf wil die hoogte overschrijden, dan kan met een planologisch attest worden gewerkt.
Ik ga nu verder in op de hypotheses die u in uw vraag vooropstelt. Eerst nog dit: als noch het behoud van het bedrijf, noch de door het bedrijf gewenste korte- én langetermijnontwikkelingen een planwijziging veronderstellen, dan is een aanvraag tot attest onontvankelijk. Dat is trouwens zo bepaald in het uitvoeringsbesluit over het planologisch attest. Maar het is ook logisch gelet op wat ik in mijn inleiding zei. Ofwel kan het bedrijf volstaan met de huidige planvoorschriften en met de rechtstreekse afwijkingsmogelijkheden in het vergunningenbeleid, ofwel is een planwijziging nodig. Als het kan volstaan zonder, is er geen planwijziging nodig. Alleen bij een planwijziging is de regeling van het planologisch attest relevant.
Dat betekent meteen dat de hypothese c in uw vraag nagenoeg onmogelijk is. Een planologisch attest waarbij de bevoegde overheid stelt dat het bedrijf behouden kan blijven én ook de korte- en langetermijnontwikkelingen gunstig worden beoordeeld, maar waarbij de overheid zegt dat er geen planwijziging komt, is uitgesloten.
Hypothese a in uw vraag is wel realistisch. Het kan dat de bevoegde overheid in een attest het behoud gunstig beoordeelt het bedrijf kan dus blijven , maar tegelijk concludeert dat er geen planwijziging aan te pas komt. Dan gaat het om een geval waarbij het behoud mogelijk is binnen de bestaande voorschriften, eventueel met toepassing van de rechtstreekse afwijkingsmogelijkheden. Als de bijkomende ontwikkelingen, zoals uitbreiding, die het bedrijf wenst, een planwijziging veronderstellen maar niet gunstig worden beoordeeld, moet de overheid zich ook niet tot een planwijziging engageren. Het bedrijf krijgt dan geen planologisch attest voor een uitbreiding maar wel voor behoud.
Om dezelfde redenen is hypothese b ook realistisch. Als het behoud en de kortetermijnbehoeften mogelijk zijn binnen de bestaande voorschriften, eventueel met toepassing van de rechtstreekse afwijkingsmogelijkheden, en enkel de langetermijnontwikkelingen veronderstellen een planwijziging, dan is het mogelijk dat de bevoegde overheid zich gunstig uitspreekt over het behoud en de kortetermijnbehoeften, en zich niet engageert tot planwijziging omdat ze de langetermijnbehoeften niet inwilligt. In uw vraag gaf u een correct voorbeeld, met name dat een bedrijf zone-eigen is en ook de kortetermijnbehoeften nog kunnen worden opgevangen binnen de bedrijfsbestemming, maar de overheid de langetermijnbehoeften en de ermee samenhangende uitbreiding van het bedrijventerrein na een ruimtelijke afweging niet gunstig beoordeelt. Dat is een typisch geval. Behoud op korte termijn kan, maar op de langetermijnplannen zegt de gemeente nee.
De huidige regeling van het planologisch attest in de codex is sluitend. De codex stelt dat de bevoegde overheid zich moet uitspreken over zowel het behoud als de korte- en langetermijnbehoeften. Daarnaast moet de bevoegde overheid zeggen of die uitspraak ook een planwijziging inhoudt, en dat moet volgens de codex consequent zijn met de uitspraak over de korte- en langetermijnbehoeften. Men moet naar planwijzigingsvoorstellen gaan. Ik verwijs ook naar de parlementaire voorbereiding van de huidige regeling over het planologisch attest dat bij amendement in het decreet gekomen. Het gaat om stuk 2011, nummer 3, van het zittingsjaar 2008-2009, op pagina 34. De toelichting bij het amendement verwijst naar de regeling die tot dan toe bestond en verantwoordt de nieuwe regeling. Ik zal die niet citeren, u kunt dat wel terugvinden.
Om af te sluiten wil ik ook nog het verband verduidelijken met de zogenaamde kortetermijnvergunning waar ik het in het begin van mijn antwoord over had en wat u ook in de vraag vermeldt. Volgens artikel 4.4.26 van de codex kan er een vergunning afgegeven worden voor de kortetermijnbehoeften als de overheid zich in een planologisch attest heeft geëngageerd tot planopmaak of planwijziging. Als de overheid dus zegt dat het behoud oké is, evenals de kortermijnbehoefte, en een planologisch attest geeft, betekent dat dat ze automatisch ook zegt dat het plan zal worden gewijzigd zodat dit mogelijk wordt. In dat geval kan er al een vergunning worden gegeven. Het is enkel in een dergelijk geval mogelijk. Om die reden wordt de betrokken vergunning in de parlementaire voorbereiding van de wetgeving en in de rechtsleer een anticipatieve vergunning genoemd: ze wordt afgeleverd voorafgaand aan of in afwachting van de planwijziging. Anticiperend op een planwijziging, wordt er toch al een vergunning gegeven.
Een planologisch attest dat zou vermelden dat geen plan zal worden opgemaakt, maar dat wel een vergunning in het vooruitzicht stelt op grond van het planologisch attest, is een onwettig attest. Als in een planologisch attest wordt verwacht dat er een wijziging komt, dan moet die planwijziging er ook komen. Op basis daarvan kan een vergunning afgeleverd worden. Het kan geen basis zijn voor een wettige vergunning als dat niet het geval is.
Dat strookt met wat ik daarnet heb gezegd over het verband tussen de uitspraak over behoud, kortetermijnontwikkelingen en langetermijnontwikkelingen enerzijds en de uitspraak over de planopmaak anderzijds. Ofwel zijn de kortetermijnontwikkelingen vergunbaar op grond van de huidige bestemming en eventueel de rechtstreekse afwijkingsmogelijkheden van artikel 4.4.16 tot 4.4.23 en dan is er geen planwijziging nodig en ook geen vergunning op basis van een planologisch attest. Ofwel is er wel een planwijziging nodig voor de kortetermijnontwikkelingen en als de overheid die dan gunstig beoordeelt, kan ze niet anders dan zich te engageren voor een planwijziging. Op dat moment kan de anticipatieve vergunning op grond van het planologisch attest worden afgeleverd.
Het zou trouwens niet goed zijn een kortetermijnvergunning af te leveren en het plan dan niet te wijzigen, want dan komt het bedrijf vroeg of laat toch weer in de problemen bij de verlenging van de milieuvergunning en dergelijke. Het kan ook niet, het is onwettig als dat gebeurt.
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, maar ik heb nog een kleine vraag die verband houdt met de vorige. Een RUP opmaken is heel arbeidsintensief, en dus gebeurt het vaak dat steden en gemeenten dit werk uitbesteden. Dat brengt een kost met zich mee, het gaat soms over 15.000 euro, soms over 20.000 euro. De stad of de gemeente heeft natuurlijk ook een begroting. De beslissing kan worden genomen om een planologisch attest af te leveren of om een RUP te laten opmaken, maar het bedrijf wil dit soms liever vandaag dan morgen, het wil niet wachten tot het moment dat dit in de begroting past of tot de begrotingswijziging gepasseerd is. Kunnen de kosten van het RUP verhaald worden op de aanvrager?
Minister Philippe Muyters : Neen.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Dat zou nochtans veel oplossen, men is ook bereid om te betalen voor het RUP. Ik begrijp anderzijds ook wel dat wij zeggen dat het een zaak van algemeen belang is.
Naar het schijnt, is dit een praktijk die in veel gemeenten voorkomt. De kost van de opmaak van het RUP die wordt uitbesteed, wordt als een last van de vergunning opgelegd.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Minister, een planwijziging kan dus ofwel de voorschriften inhouden ofwel een effectieve bestemmingswijziging, dat is nu duidelijk.
Ik heb een bijkomend vraagje. U haalt aan dat een planologisch attest in principe kan stellen dat een bedrijf op korte termijn kan blijven bestaan op een bepaalde plek en in een bepaalde situatie, maar ik meen uit uw antwoord ook begrepen te hebben dat een planologisch attest ook effectief de uitspraak kan doen over een bedrijf in een bepaalde situatie, ook al ligt dat in een verkeerde zonering, dat in principe een bepaalde uitbreiding mogelijk is.
U haalt vervolgens aan dat de beslissing of een RUP moet worden opgemaakt, wat dan trouwens binnen de twee jaar moet gebeuren, of niet, consistent moet zijn met de uitspraak in het planologisch attest. Mag ik daaruit afleiden dat als in het planologisch attest wordt toegelaten aan een bedrijf dat niet zone-eigen gelegen is, om in de toekomst beperkte uitbreidingen mogelijk te maken, dit in principe altijd gevolgd moet worden door een bestemmingswijziging? Is het een logische redenering dat er altijd een bestemmingsplanwijziging moet volgen en eigenlijk dus ook een RUP? Dit lijkt me de reden voor de opmaak van veel RUPs voor zonevreemde bedrijven of bestemmingswijzigingen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Rombouts, als de klassieke afwijkingen van artikelen 4.4.16 tot 4.4.23 onvoldoende zijn om de toelating tot uitbreiding te geven, als die nergens onder de gewone klassieke afwijkingen valt en er dus een planwijziging nodig is om te legaliseren, dan moet wie een planologisch attest geeft, effectief ook de stap zetten naar een wijziging van de plannen.
Ik wil hierbij duidelijk zeggen dat dit een voorafname is. Het planologisch attest garandeert nooit de zekerheid dat daarna het plan naar alle procedures gerealiseerd wordt. Het is eigenlijk een inspanningsverbintenis van de gemeente om het proces in gang te zetten voor een planwijziging. Het zou nogal straf zijn dat vooraleer een openbaar onderzoek is gebeurd, of een MER wordt opgemaakt, al wordt gezegd dat alles in orde is. Wat gezegd wordt, is dat we ons kunnen inleven in de bestaande situatie, in de kortetermijn- en eventueel in de langetermijnbehoefte van het bedrijf en we daarom de inspanning zullen leveren om tot een planwijziging te komen. De garantie geven dat die planwijziging gerealiseerd wordt, dat is iets anders.
Mevrouw Van Volcem, in het verleden werden al parlementaire vragen gesteld over de cofinanciering en ook toen werd gesteld dat die niet kan. Er zou natuurlijk een rare situatie ontstaan als we RUPs laten betalen door de bedrijven dat lijkt me de mogelijkheid om rechter en partij te zijn in de hand te werken. Ik zou het moeten bekijken, maar ik meen dat in het verleden heel duidelijk werd gesteld dat dit geen optie is.
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Ik zou graag hebben dat dit onderzocht wordt. Als de gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar een objectief en onafhankelijk advies geeft dat het bedrijf daar hoort en kan blijven, en als het college ook beslist dat het kan, dan gaat het eigenlijk gewoon nog over middelen waarin de overheid moet voorzien om een planologische uitbreiding waar te maken. Ik meen niet dat het gaat over het laten betalen voor een vergunning. De uitbesteding wordt betaald door een derde, zo niet is het de planologisch ambtenaar van de stad die het bedrijf helpt en het RUP opmaakt, en daarmee zijn ook arbeidskosten gemoeid. De bevolking zou kunnen opmerken dat een ambtenaar een jaar lang werkt voor een individueel bedrijf, dat daar dus een stuk van de begroting naartoe gaat en dat de voordelen voor het individuele bedrijf zijn. U zou de redenering dus evengoed kunnen omdraaien.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Ik heb een technische aanvulling. Ik heb ooit de vermetelheid gehad in mijn gemeente om een reglement te laten goedkeuren waarbij voor RUPs die een gevolg waren van planologische attesten, de kost gedeeltelijk kon worden verhaald op degenen die ervan profiteerden. Dat werd goedgekeurd door de gemeenteraad maar nadien vernietigd, omdat men vond dat elk RUP in principe van algemeen belang moet zijn en de kosten dus nergens anders kunnen worden verhaald dan op het eigen financiële vermogen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.