Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 26/04/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Ulla Werbrouck tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de seksuele misbruiken in de sportsector
- 1782 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de opvolging van de aanbevelingen van de bijzondere Kamercommissie Seksueel Misbruik
- 1797 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de opvolging van de aanbevelingen van de bijzondere Kamercommissie Seksueel Misbruik
- 1798 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de opvolging van de aanbevelingen van de bijzondere Kamercommissie Seksueel Misbruik
- 1799 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de aanbevelingen van de bijzondere Kamercommissie Seksueel Misbruik
- 1916 (2010-2011)
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister Vandeurzen.
Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck : Voorzitter, minister, collegas, het Mechelse gerecht heeft recent een paardrijinstructeur uit Willebroek aangehouden op verdenking van zedenfeiten met minderjarige meisjes die bij hem les kwamen volgen. Een week daarvoor kwam ook aan het licht dat een atletiektrainer veroordeeld werd tot 3 jaar cel wegens seksueel misbruik en tevens dat er 37 maanden gevorderd werd tegen een voetbaltrainer voor gelijkaardige feiten.
Half maart stonden in de Kamer de laatste hoorzittingen in het kader van de bijzondere commissie Seksueel Misbruik op het programma. Jord Vandenhoudt, beleidsmedewerker van de Vlaamse Gemeenschap, gaf de voornaamste conclusies aan voor de sportsector. Hieruit bleek dat er nauwelijks cijfermateriaal beschikbaar is. Ik heb eerder in de commissie al gepleit voor een grootschalig onderzoek zodat er een grotere herkenbaarheid ontstaat, want er zijn honderdduizenden sporters. Een andere conclusie is dat er amper aandacht wordt geschonken aan de problematiek, aan preventie en richtlijnen.
Jord Vandenhoudt pleit op basis van zijn studie eerder voor een doorverwijspunt, dat slachtoffers kan doorsturen naar de gewone hulpverlening, in plaats van een apart meldpunt voor seksueel misbruik in de sport. Deze bevinding sluit aan bij wat minister Muyters antwoordde op mijn vraag om uitleg: Er zijn gespecialiseerde organisaties die daar met kennis van zaken kunnen aan werken. We zouden misschien beter een doorverwijspunt hebben. Ik laat dat nog open tot ik een definitief advies krijg, en dat ga ik dan bespreken met minister Vandeurzen. Hij zei ook nog: Ik heb een hele tijd geleden een advieswerkgroep opgericht. Ik heb een advies gevraagd ter zake. Ik laat de mensen van het terrein liever een advies formuleren dan ervan uit te gaan dat ik het allemaal beter weet. Dat advies komt er waarschijnlijk in het voorjaar van 2011.
Het is opmerkelijk dat Jord Vandenhoudt aangeeft dat uit de studie blijkt dat 60 procent van de mensen helemaal niet wisten waar ze die problemen konden melden. Bovendien was het voor velen ook onduidelijk welke gedragingen nu specifiek toegelaten zijn en welke verboden en strafbaar zijn.
Na de uiteenzetting over de studie en de opmerkingen van verschillende spelers uit de sportsector vroegen een aantal leden van de Kamercommissie zich af of de trainers niet beter pas na een aantal voorwaarden, zoals een bewijs van goed gedrag en zeden, aangesteld konden worden. De sportwereld reageerde hierop vrij cynisch door te stellen dat het al moeilijk genoeg is om voldoende trainers te vinden.
Minister, minister Muyters gaf in de commissie aan dat het advies van de werkgroep in het voorjaar van 2011 verwacht werd. Is er reeds een advies van de werkgroep? Wat houdt dat advies in? Zo niet, wanneer verwacht de minister concrete resultaten?
Hoe onderschrijft u de vraag naar een grootschalig en uitgebreid onderzoek inzake de problematiek, zeker dan met betrekking tot de sportsector, maar ook met betrekking tot de andere domeinen? Zijn er concrete plannen op til om dit te bestuderen of blijft het bij de studie van Jord Vandenhoudt?
Hoe beoordeelt u het feit dat 60 procent van de mensen uit de studie aangeven dat men niet weet waar men melding kan doen en het feit dat vele mensen niet weten welke gedragingen toegelaten zijn en welke verboden en strafbaar zijn? Neemt de Vlaamse Regering initiatieven of heeft ze er reeds genomen? Is er volgens u nood aan bijsturingen?
Mijn laatste vraag was gericht aan minister Muyters, maar u zult ook wel een antwoord kunnen geven. Is het vragen van een attest voor goed gedrag en zeden als trainer in clubverband een deugdelijk voorstel? Welke bedenkingen plaats u hierbij?
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Voorzitter, minister, collegas, op 30 maart heeft de bijzondere commissie Seksueel Misbruik haar 70 aanbevelingen bekendgemaakt. Een heel deel daarvan valt onder een Vlaamse bevoegdheid, zij het niet allemaal onder de bevoegdheid Welzijn. Er zijn er een aantal die op Sport betrekking hebben. Er is al naar verwezen. Ook Jeugd en Onderwijs zijn betrokken partij. Daarom had ik verschillende vragen aan verschillende ministers ingediend, om te vernemen hoe zij in hun beleidsdomein de aanbevelingen in de praktijk zullen omzetten en of er op dat vlak al werk is verricht.
Mijn vragen zijn samengevoegd. Het moet me toch even van het hart dat de agenda soms vreemd wordt samengesteld. De vraag van mevrouw Werbrouck is toch ook wel een beetje gericht tot de minister van Sport. En de specifieke vraag van mevrouw Dillen tot de minister van Sport is in die commissie wél geagendeerd. Maar ik heb begrepen dat de minister voor zijn collegas zal antwoorden.
Veel aanbevelingen hebben dus betrekking op Vlaamse bevoegdheden. Ik noem er enkele. De organisaties en de beroepsbeoefenaars werkzaam in de gezondheidszorg, het onderwijs, de kinderopvang, de jeugdzorg en welzijn moeten in hun organisaties een stappenplan uitwerken waarin wordt uiteengezet hoe met signalen van seksueel misbruik moet worden omgegaan. Er moeten ook sensibiliseringscampagnes gericht op kinderen en ouders worden opgezet om te wijzen op de gevaren voor seksueel misbruik van het internet. In de gevangenissen moet er worden samengewerkt tussen psychosociale diensten en zorgteams. In organisaties waar meerderjarigen met minderjarigen in contact komen zou men de leden moeten verzoeken om een getuigschrift van goed zedelijk gedrag model 2 voor te leggen. Mijn vraag is dus hoe u op het vlak van welzijn, in samenhang met het beleid van uw collegas, daarmee zal omgaan.
De voorzitter : Uw eerste bedenking is terecht. Er zijn verschillende vragen tot verschillende ministers ingediend. De minister antwoordt steeds namens de hele Vlaamse Regering. Als u echt een aparte behandeling wilt, dan kan ik u suggereren er bij de indiening telkens een week tussen te laten.
Mevrouw Katrien Schryvers : Het houdt me niet bezig hoeveel vragen ik stel. Ik stel enkel vast dat de zaak wél nog apart zal worden besproken in de commissie die zich over sport buigt.
De voorzitter : Dat visje is tussen de mazen van het net geglipt, want de vraag tot minister Muyters had ook hier kunnen worden geagendeerd.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Het is juist dat elke minister namens de hele Vlaamse Regering spreekt. Maar minister Vandeurzen is al zo druk bevraagd en heeft zoveel werk dat men toch niet mag verwachten dat hij inzake specifieke vragen met betrekking tot sport een gedetailleerd antwoord geeft. Daarom is het nuttig om die vragen in de commissie Sport nog eens apart te behandelen. De sportclubs zullen immers in de toekomst met eisen worden geconfronteerd die echt niet haalbaar zijn. Maar dit terzijde.
Materies uit het beleidsdomein Welzijn zijn in de Kamercommissie zeer uitvoerig aan bod gekomen. Slachtofferhulp is uiteraard uitvoerig aan bod gekomen, maar de commissie heeft te weinig rekening gehouden met de mening van mensen die dagelijks het seksueel misbruik aanpakken. In de aanbevelingen wordt gesteld dat er duidelijk een grote vraag naar specialisatie van de hulpverlening is. Het slachtofferbeleid is te versnipperd en mist duidelijk coherentie. Daardoor is het voor slachtoffers vaak moeilijk om hun weg te vinden en om gepaste hulp te krijgen. In de aanbevelingen werd daarom bijzondere aandacht besteed aan de nood aan een betere afstemming en coördinatie van slachtofferzorg. De bestaande structuren moeten beter worden benut. De bestaande overlegstructuren moeten proactief worden aangestuurd.
Voorts vindt de commissie het opportuun dat alle organisaties en beroepsbeoefenaars die werkzaam zijn in de gezondheidszorg, de kinderopvang, de jeugdzorg en de welzijnssector voor hun organisaties een stappenplan opstellen waarin duidelijk wordt bepaald hoe met signalen en gevallen van seksueel misbruik moet worden omgegaan. Ook dit moet in het interministerieel overleg tussen Welzijn en Justitie worden geregeld.
Een ander pijnpunt is het beroepsgeheim van hulpverleners, maar daarover is hier al gesproken. De aanbevelingen vragen verder dat bijkomende middelen worden vrijgemaakt om inzake de geestelijke gezondheid de capaciteit op te voeren. Ook de sector van personen met een handicap is hier al aan bod gekomen.
Minister, zoals al gezegd zijn verschillende aspecten van het bevoegdheidsdomein Welzijn aan bod gekomen in de aanbevelingen van de commissie. Wat is uw standpunt over deze aanbevelingen? Hoe wilt u daaraan aandacht besteden en de nodige stappen ondernemen om deze aanbevelingen in beleidsmaatregelen om te zetten?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Een en ander zal in mijn antwoord terugkomen, want over een aantal themas is al bij vorige gelegenheden gesproken. Allereerst wil ik mijn appreciatie uitdrukken voor de relevantie en de meerwaarde van het werk dat de bijzondere Kamercommissie Seksueel Misbruik heeft verricht. Ook de aanbevelingen zal ik ter harte nemen. De provisie- en protectierechten beschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag verplichten de Vlaamse overheid om geweld en misbruik weg te werken. Dat moet gebeuren op basis van een sereen en respectvol debat. In dat verband heb ik reeds overlegd met minister Smet, bevoegd voor het onderwijs en de coördinatie inzake kinderrechten, en minister Muyters, bevoegd voor de sport.
Ik heb aan mijn administratie gevraagd om de aanbevelingen van de commissie te screenen, met aandacht voor de gemeenschapsbevoegdheden en rekening houdend met wat al aan acties in Vlaanderen loopt. Naar aanleiding van deze screening zal ik het overleg voortzetten en intensifiëren, zodat we voor de verschillende sectoren een afgestemd en transparant beleid inzake preventie en aanpak van geweld en misbruik realiseren. Hierbij zullen we bijzondere aandacht hebben voor de situatie van kinderen. Kinderen zijn bijzonder kwetsbaar, kunnen zich minder goed verdedigen en worden dus sneller slachtoffer. Internationale vergelijkingen tonen aan dat Vlaanderen slecht scoort inzake geweld tegen kinderen en jongeren. Zo is onder meer een op tien kinderen het slachtoffer van kindermishandeling. Het meest precaire punt is de informatie-uitwisseling tussen de verschillende diensten.
Het lijkt me belangrijk om een tweesporenbeleid te ontwikkelen: enerzijds inzetten op preventie en anderzijds op adequaat optreden. Samen met mijn collegas, de ministers Muyters en Smet, wil ik het thema seksueel grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar maken en situaties van misbruik en geweld aanpakken. Wegens de maatschappelijke aandacht voor het thema seksueel grensoverschrijdend gedrag zal het een uitdaging zijn om voor jongeren, jongvolwassenen en volwassenen een klimaat te vrijwaren waarin zij zich ook op het vlak van seksueel en relationeel gedrag kunnen ontwikkelen en ontplooien. Bij dezen sluit ik me dan ook aan bij de aanbeveling dat preventie en sensibilisering grote beleidsaandacht verdienen.
Belangrijk is dat we voortbouwen op wat al is gerealiseerd, en dat met gebundelde krachten doen, van diverse actoren en beleidsdomeinen. Cruciaal en dan refereer ik aan een aantal aanbevelingen die de vraagstellers vermelden en waar ze aandacht voor vragen lijkt mij dat de rol en de positie van Child Focus wordt gedefinieerd ten opzichte van onze welzijnspartners. Dat betekent concreet dat een functie als centraal meldpunt voor seksueel misbruik van kinderen voor Child Focus niet zomaar kan worden afgesproken zonder daarbij de taken van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de centra algemeen welzijnswerk (CAWs) in Vlaanderen in het vizier te houden. Daarom zal ik eerstdaags met de mensen van Child Focus rond de tafel gaan zitten om concrete afspraken te maken over positionering en samenwerking.
Het is ook noodzakelijk de aanbeveling Onderzoek doen naar de problematiek van slachtoffers en daders van seksueel misbruik in gezagsrelaties en cijfers daarover bijhouden concreet te vertalen in hanteerbare, efficiënte en effectieve onderzoeksdoelen, vertrekkend van die gegevens die er al zijn. Wat ik dus zal doen, is de meerwaarde van het werk en de aanbevelingen van de commissie in mijn beleid inpassen. Ik zal dat systematisch en grondig doen. De lopende screening van de aanbevelingen van de commissie, die eerstdaags wordt afgerond en ik besef dat dit urgent is , zal daar inhoud aan geven.
Mijn centrale beleidsdoelstelling is en blijft in elk geval snel en gepast optreden in situaties van kindermishandeling in het algemeen en van misbruik in het bijzonder. En dat over de hele lijn: van preventie en sensibilisering, over het aan de slag gaan met signalen en meldingen, tot het inzetten van hulpverlening en een gerechtelijk ingrijpen. Proactieve risicobeheersing, daar gaat het eigenlijk om. Gelet op de bijzondere problematiek van intrafamiliale en extrafamiliale kindermishandeling zijn de ministers verantwoordelijk voor justitie en welzijn goed geplaatst om samen te werken en zo een coherent beleid en een uniforme aanpak van geweld op en misbruik van kinderen te voeren. De interministeriële conferentie van Justitie en Welzijn zal dan ook het logische forum zijn waarop die samenwerking stelselmatig zal worden geconcretiseerd.
De initiatieven die ik in dit verband neem, zullen ook altijd passen in wat is bepaald in het Protocol kindermishandeling. Ik had het daarover al in deze commissie. Ik vat samen. Op 30 maart 2010 ondertekende ik met de minister van Justitie het protocol dat het uitgangspunt vormt voor de beleidsontwikkeling en de aanpak van kindermishandeling en kindermisbruik in Vlaanderen. Concreet impliceert het protocol de volgende engagementen. Een: het bevorderen en het organiseren van overleg tussen de actoren die actief zijn op het terrein en de actoren die actief op een beleidsrelevant niveau. Twee: blijvende aandacht voor sensibilisering en vorming rond de problematiek van kindermishandeling. Drie: de oprichting van het Vlaams Forum Kindermishandeling. Vier: het verstrekken van beleidsadvies over de opvolging van het Protocol kindermishandeling.
Het protocol bevat een stappenplan, dat geldt als gedragslijn voor kwaliteitsvolle zorg in de aanpak van kindermishandeling. Het stappenplan is de procedurele kapstok die het optreden van zowel hulpverleners als van de politionele en justitiële diensten bij gevallen van kindermishandeling richting geeft. Minister Turtelboom, federaal minister van Binnenlandse Zaken, bevoegd voor politie, ondertekende het protocol niet. Maar ze engageerde zich om de structurele betrokkenheid van de politie bij kindermishandeling te waarborgen indien dat noodzakelijk is. En dat zal gebeuren zowel op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen als op het niveau van het Vlaams Forum Kindermishandeling (VFK).
Het VFK werd opgericht op basis van een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en federale overheid. Dat werd afgesloten op 11 januari 2011, in uitvoering van het Protocol kindermishandeling. Het VFK heeft als opdracht om op beleidsniveau structurele problemen in de aanpak van kindermishandeling die door de arrondissementele raden voor kindermishandeling worden aangebracht, te bespreken. Het VFK zal niet enkel kennis nemen van deze signalen, het zal actief meewerken aan het zoeken van oplossingen en ook beleidsaanbevelingen formuleren. Aan het VFK participeren actoren van welzijn, politie en justitie. Ook een medewerker van minister Smet neemt, op basis van zijn coördinatiebevoegdheid inzake kinderrechten, daaraan deel.
De startvergadering van het VFK heeft ondertussen plaatsgevonden, op 29 maart 2011. Een van de eerste taken die het VFK uitvoert, is de ontwikkeling van een brede sensibiliseringscampagne inzake geweld en misbruik. Ik stel voor om in het verlengde van deze campagne een vormingsaanbod te ontwikkelen voor jeugdwerkers, hulpverleners en trainers van allerhande sportverenigingen om hun te leren omgaan met mogelijke situaties van geweld en misbruik, en dit op het vlak van preventie, detectie, melding en opvolging.
Het protocol biedt een kader voor de ontwikkeling van een doelmatig en doeltreffend optreden van de hulpverlening, de politie en justitie. Tezelfdertijd is het belangrijk dat de agentschappen van ons beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, geënt op hun specifieke opdrachten en bevoegdheden, aanvullende en gerichte acties blijven ondernemen. En die zijn er. Ik herinner onder meer aan de volgende initiatieven. Een: het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ontwikkelde een folder Geweld in huis raakt kinderen, ten behoeve van het brede publiek. Voor hulpverleners werden een handboek en een methodiekenmap ontwikkeld: Aan de slag! Werken rond partnergeweld in de context van een CAW. Ook de Signaallijst Verontrustende Opvoedingssituaties kwam tot stand.
Twee: in het kader van de integrale jeugdhulp maakt men in de verschillende regios werk van een vormingsaanbod, met het oog op een brede sensibilisering, responsabilisering en deskundigheidsbevordering in het omgaan met verontrustende situaties van hulpverleners, middenkader en directie van welzijnsvoorzieningen. Drie: in de vertrouwenscentra kindermishandeling kan iedereen terecht die ongerust is over een kind of een gezin. De ongerustheid kan gaan over geweld, mishandeling, verwaarlozing of misbruik. De vertrouwenscentra bezitten vooral expertise inzake intrafamiliale kindermishandeling, mogelijke kindermishandeling, misbruik of verwaarlozing van een minderjarige, een ongeboren kind of een verlengd minderjarige in de context van gezin of familie. Onder intrafamiliaal verstaan we wat gebeurt met mensen die tot de derde graad bloedverwanten zijn, in pleeggezinnen, in een nieuw samengesteld gezin of bij adoptie. De kernopdrachten van de vertrouwenscentra zijn: fungeren als meldpunt en instaan voor permanentie, diagnostiek, doorverwijzing, hulpcoördinatie, vorming en expertise.
Vier: ten behoeve van de regioteamleden preventieve gezinsondersteuning werd door Kind en Gezin een richtlijn zorgwekkende opvoedingssituaties uitgewerkt. Vijf: in de afdeling Kinderopvang van Kind en Gezin is sinds 2010 een risicocel operationeel om opvangvoorzieningen te monitoren indien vermoedens van kindermishandeling werden gesignaleerd. Vorming van onthaalouders en -voorzieningen vormt hierbij een centraal aandachtspunt van het beleid rond kinderopvang. Zes: door het Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling Residentiële en Gespecialiseerde Zorg, worden vormingsinitiatieven opgezet om hulpverleners in de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) te ondersteunen in situaties van kindermishandeling. Zeven: daadkrachtig omgaan met kindermishandeling veronderstelt ook beleidsaandacht op voorzieningenniveau. Interne procedures in gevallen van grensoverschrijdend gedrag laten toe gepast op mistoestanden te reageren.
Dergelijke procedures worden systematisch ingeschreven in de sectorale besluiten die voor de uitvoering van het Kwaliteitsdecreet zorgen. Het is belangrijk te benadrukken dat er een reglementair kader wordt gecreëerd. In sommige sectoren gebeurde dat al. Dat is het geval voor de sectoren van personen met een handicap en voor de kinderopvangvoorzieningen. Ook voor het beleidsdomein Onderwijs is mijn collega actief bezig met deze problematiek.
Belangrijkste focus is het ondersteunen van de scholen in een gerichte aanpak van de problematiek. Eerste doelstelling is om de scholen, ouders en leerlingen voldoende te informeren en te sensibiliseren over allerlei vormen van antisociaal gedrag. Dit gebeurt via Klasse, Yeti, Maks! en Klasse voor Ouders. Er zijn in die tijdschriften specifieke bijdragen over pesten en steaming.
Ten tweede worden scholen ondersteund in het uitwerken van een beleid over antisociaal gedrag. Naar aanleiding van de wet van 11 juni 2002 over de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk werkte het Departement Onderwijs met de vzw Limits aan een beleidsplan ter preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag. Elke school heeft dat plan ontvangen, dat ook online te raadplegen is. Om de scholen en iedereen die bij onderwijs is betrokken, correct te informeren en vooral te adviseren over de problematiek van pesten, geweld en ongewenst seksueel gedrag op scholen sloot mijn collega ook een convenant af met het Steunpunt Grensoverschrijdend Gedrag op School, geleid door vzw Limits. Het steunpunt kan bemiddelen bij concrete gevallen van grensoverschrijdend gedrag. De overheid geeft onrechtstreeks voortdurend impulsen om allerlei vormen van antisociaal gedrag op scholen te bespreken. Scholen moeten namelijk werken rond verschillende competenties bij leerlingen die van belang zijn om op een gezonde manier in de maatschappij te functioneren, zoals het ontwikkelen van een zelfbeeld, het trainen van weerbaarheid en het leren maken van juiste keuzes. Deze competenties liggen vast in de ontwikkelingsdoelen en eindtermen die u op allerlei websites kunt lezen.
Verschillende organisaties zoals Sensoa ondersteunen de scholen en welzijnsorganisaties met vorming, projecten of het uitlenen van didactisch materiaal. Sensoa werkt op geregelde tijdstippen aan pakketten die scholen en voorzieningen kunnen ondersteunen in het omgaan met ongewenst seksueel gedrag. Ik denk dan bijvoorbeeld aan hun recente publicatie over het vlaggensysteem, wat scholen moet toelaten na te denken over wat gewenst en ongewenst seksueel gedrag is. Verder publiceerde Sensoa recent nog een boek waarin wordt ingegaan op het trainen van relationele en seksuele vaardigheden. Deze initiatieven worden voorgesteld tijdens studiedagen. Welzijnsvoorzieningen en scholen worden in het uitwerken van een beleid over ongewenst seksueel gedrag ook ondersteund door werkgeverskoepels, door de centra voor leerlingenbegeleiding en door de pedagogische begeleidingsdiensten van de koepels.
Ik wil ten slotte blijven stilstaan bij de problematiek van de meldpunten. In overleg met de centra algemeen welzijnswerk opteer ik voor de uitbouw van één centraal meldpunt, één centraal telefoonnummer voor Vlaanderen. Vanuit dit centraal telefoonnummer zal de hulpvrager automatisch terechtkomen bij het CAW in zijn provincie. Het gesprek wordt, op basis van de locatie van de beller, naar de regio doorgeschakeld. Dit meldpunt is een plek waar iedereen met alle vragen terechtkan. Vanuit de meldpunten wordt dan onmiddellijk en naadloos doorverwezen naar de geschikte en meest nabije hulpverlening. Voor volwassenen zijn dit de CAWs, voor de minderjarigen de vertrouwenscentra kindermishandeling. Zij doen aan vraagverduidelijking en staan in voor een gerichte doorverwijzing naar het eigen hulpverleningsaanbod of, indien nodig, naar de meer gespecialiseerde hulpverlening, geven juridisch advies, vorming enzovoort.
In het kader van de ontwikkeling van dit meldpunt wil ik een aantal hulpverleningsaspecten onderstrepen. Ten eerste de crisisinterventie: er wordt zo snel mogelijk na de melding van de acute geweldsituatie op een actieve wijze ambulant of mobiel ingegrepen, met het oog op het stoppen van het geweld, het waarborgen van de veiligheid van de slachtoffers en, indien mogelijk en gewenst, eventueel het herstel van de communicatie.
Ten tweede wordt na de interventie samen met de betrokkenen de crisissituatie geanalyseerd en wordt een hulpverleningsvoorstel op maat geformuleerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan alle leden van het cliëntsysteem: de partners, kinderen enzovoort.
Ten derde wordt een hulpaanbod gerealiseerd, bestaande uit vaardigheidstrainingen, psychosociale begeleiding en therapie. Dat gebeurt hetzij intern binnen het CAW, hetzij extern door een partner uit het samenwerkingsverband: het centrum voor integrale gezinszorg (CIG), het centrum voor geestelijke gezondheidszorg, psychiatrie enzovoort. Indien een extern hulpaanbod wordt verstrekt, is het de bedoeling dat de CAWs de rol van casemanager opnemen. Dit wil zeggen dat de CAWs de uitvoering van het hulptraject bewaken en mee opvolgen.
De hulpverleningsketen is zo kort mogelijk geen lange ketting van melders, hulpverleners of doorverwijzers en waarborgt een nauw aansluitende zorg op maat. Het kan inderdaad zijn dat iemand rechtstreeks naar een vertrouwenscentrum kindermishandeling belt. Dat gaan we uiteraard niet verhinderen. Maar ik denk dat we als algemeen meldpunt naar één telefoonnummer moeten waarbij onmiddellijke doorschakeling mogelijk is, zeker in het kader van transparante en duidelijke communicatie.
Van de ministers van Sport, Jeugd en Onderwijs verwacht ik dat ze eveneens een beleid ter zake uitwerken en instaan voor de ondersteuning en vorming van eerstelijnswerkers: de trainers, jeugdwerkers, enzovoort. Minister Smet gaf reeds vorm aan een aantal initiatieven, waar ik nog even zal op ingaan. Minister Muyters is bezig met de ontwikkeling van een aantal acties. Het is voor mij essentieel dat deze ontwikkeling wordt gekanaliseerd en dat de krachten worden gebundeld. Ook voor het doelpubliek is het belangrijk dat zij transparant toegang hebben tot één meldpunt. Momenteel ga ik na hoe afstemming en een duidelijke positionering tussen de verschillende meldpunten mogelijk is. Ook het meldpunt van Child Focus zal ik hierbij in rekening nemen.
Ook binnen het onderwijs kan ik een aantal gelijkaardige initiatieven aanhalen. Zo opende GO!, het onderwijsnet van de Vlaamse Gemeenschap, op 27 september 2010 een meldpunt voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarbij een arts, samen met een psycholoog, eventuele slachtoffers kan begeleiden naar al bestaande kanalen. Voor de voorzieningen zie ik een meldingsplicht werkbaar ten opzichte van het agentschap als zij worden geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag. Men moet het dus melden indien men geconfronteerd wordt met zulk gedrag.
In samenspraak met het agentschap zal de situatie op maat worden opgevolgd. Vanuit de verschillende agentschappen verwacht ik dan ook op elkaar afgestemde voorstellen om dit in regelgeving te kunnen verankeren. Kind en Gezin en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) maakten, zoals gezegd, reeds werk van een dergelijke procedure en kunnen als voorbeeld gelden. Daarnaast moeten voorzieningen in het kader van het kwaliteitsbeleid vormgeven aan een intern beleid inzake de preventie, detectie en opvolging van geweld en misbruik. Zij moeten concrete procedures ter zake ontwikkelen, die omschrijven in het kwaliteitshandboek en effectief kunnen aantonen dat ze die ook hanteren. Indien zich een ernstige situatie voordoet, zal dit vanuit het beleid de inspectie en het bevoegde agentschap worden opgevolgd. Een verdere versnippering lijkt me echt niet aangewezen.
De voorzitter : Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck : Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, maar ik wilde het toch even specifiek naar de sportwereld vertalen. Er zitten heel veel jonge mensen in de sportsector die in contact komen met hun trainer. U hebt niet gesproken over een onderzoek naar het misbruik in de sportsector. Volgens de Vlaamse sportsector zijn er zogezegd geen klachten van seksueel misbruik bij minderjarigen in de sportsector. De laatste tijd zijn er echter drie zaken aan het licht gekomen. Ik zou graag hebben dat er specifiek voor de sportsector een grootschalig onderzoek wordt gevoerd naar het seksueel misbruik. We zouden dan ook een plan van aanpak en sensibilisatie kunnen uitwerken.
Ik ben blij dat er een centraal meldpunt komt. Het lijkt mij nuttig dat de link naar dat meldpunt op de grootste sites, zoals www.sporten.be, wordt geplaatst.
U zei ook dat er attesten zouden worden opgevraagd vooraleer een trainer aan de slag zou kunnen gaan. Ik ben daar geen voorstander van, omdat er dan een vorm van vervalsing mogelijk is en dat opnieuw een administratieve last is. Ik ben eerder voorstander van een screening in de vorm van een gesprek met gespecialiseerde mensen, zonder daarbij de privacy te schenden. Ik denk dat zij daar beter voor geplaatst zijn.
Minister, ik blijf met een paar vragen zitten, maar zal die specifiek aan minister Muyters stellen.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Men heeft duidelijk niet gewacht op het werk van de Kamercommissie om hierover al een beleid uit te zetten. Dat is terecht, u verwees zelf al naar de urgentie. Iedereen moet op zijn domein een beleid ontwikkelen om intrafamiliaal geweld, algemeen geweld op kinderen en seksueel misbruik tegen te gaan en krachtdadig te ageren.
Minister, ik dank u omdat u zo snel overleg hebt gepleegd met de collegas die betrokken zijn en naar wier beleid er ook aanbevelingen worden geformuleerd. Het is goed dat u daarin de lead hebt genomen, hoewel iedereen ook op zijn eigen specifieke domein acties moet ondernemen. Het stemt mij alleszins positief dat u er enerzijds op focust dat we die aanbevelingen binnen Vlaanderen, de verschillende ministers en agentschappen, moeten waarmaken en dat er anderzijds op federaal niveau, onder meer via de interministeriële conferentie, overleg wordt gepleegd en afspraken worden gemaakt, onder andere binnen Justitie, Binnenlandse Zaken enzovoort.
Minister, ik onderschrijf uw idee van een centraal meldpunt en voldoende aandacht voor preventie en sensibilisering. U hebt een aantal concrete acties opgesomd, ook van uw collegas. U hebt ook gezegd dat de screening nog bezig is. Op welke termijn mogen we daar verdere actie over verwachten? Wordt dat teruggekoppeld naar de commissie?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het, net als mevrouw Schryvers, goed dat Vlaanderen niet gewacht heeft op de aanbevelingen van de federale Kamercommissie Seksueel Misbruik om hier al een aantal stappen te zetten op de domeinen waarvoor u bevoegd bent. Minister, dat sluit echter niet uit dat ik heel veel respect heb u bent daarmee begonnen voor de werkzaamheden die door deze commissie gebeurd zijn.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik ben het er uiteraard mee eens om nog eens een globaal overzicht te brengen. Ik begrijp uw frustratie. Mijn suggestie is dat u met uw specifieke vragen misschien kunt aansluiten bij het debat dat hoe dan ook in de commissie Sport zal plaatsvinden. Het is misschien goed dat we een globale reactie geven op een moment dat het allemaal grondig gescreend werd en dat het overleg met Child Focus heeft plaatsgevonden. Dan kunnen we dat proberen te doen vanuit alle beleidsdomeinen samen. Want het is mijn wens en volgens mij ook de uwe om te proberen een gemeenschappelijke aanpak en systeem te ontwikkelen en niet drie of vier verschillende. We moeten kijken wat gemeenschappelijk is en proberen vanuit die gemeenschappelijkheid te werken.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik denk dat het inderdaad van belang is een globaal beleid te ontwikkelen. Ik denk overigens dat u daar heel sterk mee bezig bent. Ik begrijp vanzelfsprekend ook dat u geen antwoord kunt geven op heel specifieke vragen vanuit een bepaalde sector. Als we een globaal kader hebben, kan dat nadien ook worden teruggekoppeld naar de verschillende vakministers.
De voorzitter : Het incident is gesloten.