Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 26/04/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de normering van trillingen
- 1769 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw Cindy Franssen : Voorzitter, minister, dames en heren, de laatste jaren bestaat er steeds meer aandacht voor voelbare trillingen naast de hoorbare die hinder of schade kunnen veroorzaken. Nederland en Duitsland hebben op dat vlak een goed normerend kader dat internationaal als referentie wordt gebruikt. Ook Vlaanderen maakt gebruik van deze normen om bijvoorbeeld artikel 4.1.3.2 van VLAREM II een invulling te geven.
De Duitse norm bevat instructies voor het beoordelen van trillingen in het frequentiegebied. Dit zijn de frequenties die voelbaar kunnen zijn en dus hinder kunnen opleveren voor personen in gebouwen. De norm laat een beoordeling van zowel periodieke als niet-periodieke trillingen toe. Hoewel de norm vandaag gebruikt wordt bij de Milieu-inspectie of MER-rapportage ontbreekt elk decretaal kader in Vlaanderen. Dat heeft een aantal gevolgen. Veel panden zijn niet ontworpen om trillingen op te nemen. Er bestaat kans op schade, uiteraard afhankelijk van de aard en constructiewijze van het bouwwerk en de aard, sterkte en frequentie van de trillingen. Waar het mij om gaat, is dat de hinder die door trillingen wordt veroorzaakt, ook gezondheidsrisicos kan inhouden. De wetenschappelijke resultaten met betrekking tot geluidshinder tonen aan dat er bepaalde grenswaarden zijn die het best niet worden overschreden om geen gezondheidsrisicos te lopen.
Minister, ondersteunt u momenteel wetenschappelijk onderzoek dat de gezondheidseffecten van trillingen op personen onderzoekt? Zo neen, bent u bereid wetenschappelijk onderzoek hierover te ondersteunen? Op welke manier kunnen geschillen hieromtrent worden behandeld?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege: Mevrouw Franssen, e r is op dit ogenblik geen beleidsonderbouwend wetenschappelijk onderzoek lopende aangaande gezondheidseffecten van trillingen. Het Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen (MIRA) heeft in zijn twee eerste edities van 1994 en 1996 wel melding gemaakt van de problematiek van trillingshinder. Het onderwerp is in de daaropvolgende rapporten niet meer aan bod gekomen. Naar verluidt zijn er in de voorbije jaren ook geen bijkomende vragen naar of voorstellen voor onderzoek dienaangaande geweest.
Op Europees niveau bestaan er geen bindende richtlijnen in verband met trillingshinder. Wel is er een Europese richtlijn van kracht voor de bescherming van werknemers tegen risicos voor hun gezondheid en voor hun veiligheid bij blootstelling aan hand-, arm- en lichaamstrillingen. De omzetting van deze richtlijn is een federale bevoegdheid. Vermeldenswaard is ook dat een Europees onderzoeksproject is opgestart gericht op de demping van trillingen aan de bron en het onderhoud bij spoorinfrastructuur.
De problematiek van trillingshinder in de leefomgeving wordt in Vlaanderen aangepakt op basis van buitenlandse richtlijnen en normen. Deze richtlijnen en normen zijn internationaal aanvaard. Het lijkt mij dan ook niet aangewezen om in Vlaanderen opnieuw onderzoek hierrond uit te voeren.
VLAREM bevat momenteel geen concrete normen voor trillingshinder. Mogelijke continue bronnen van trillingshinder zijn onder andere industrie, wegen en spoorlijnen. Oorzaken van trillingshinder bij wegen zijn meestal oneffenheden in de weg zoals verzakkingen, verkeersdrempels en platenbeton met voegen. Bij spoorwegen is het trillingsniveau afhankelijk van het type trein, de snelheid van de trein, het type en de staat van het spoor en van de wissels en dergelijke. Zowel voor industrie als voor weg- en spoorinfrastructuur voor reizigerstreinen gaat men ervan uit dat indien de afstand tot de infrastructuur meer dan 110 meter bedraagt, zelfs in de meest negatieve gevallen de trillingsniveaus beneden de gevoeligheidsdrempel komen. Voor goederenverkeer ligt de afstand op 200 meter.
Voor ingedeelde inrichtingen industrie dus kan de overheid optreden op basis van artikel 22 van het Milieuvergunningendecreet en artikel 4 van VLAREM II. Bij trillingshinder afkomstig van wegen of spoorwegen of bij een vermoeden van schade aan gebouwen door deze bronnen moeten de klachten worden ingediend bij het Agentschap voor Wegen en Verkeer of de NMBS. In de praktijk treedt de overheid op bij klachten over trillingshinder op basis van de bestaande Nederlandse Stichting Bouwresearch (SBR). Dat zijn meet- en beoordelingsrichtlijnen inzake trillingen. Er is een heel specifiek onderdeel voor.
Voor de beoordeling van nieuwe situaties via plan-MER of project-MER wordt eveneens een Duitse norm als uitgangspunt gekozen. Er bestaan heel specifieke documenten ter zake. We hanteren dus internationale standaarden. Het lijkt mij op dit ogenblik dan ook niet prioritair om waarden in VLAREM in te schrijven aangezien de bestaande en internationaal aanvaarde normen worden gehanteerd om met concrete klachten om te gaan.
De voorzitter : Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw Cindy Franssen: Ik dank u voor de verduidelijking, minister.
De voorzitter : Het incident is gesloten.