Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 26/04/2011
Vraag om uitleg van de heer Veli Yüksel tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de gewettigde afwezigheid op school voor de beleving van feestdagen die verbonden zijn aan de door de Grondwet erkende levensbeschouwelijke overtuiging van leerlingen
- 1729 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Leerlingen in het basisonderwijs en het secundair onderwijs mogen in een aantal gevallen van rechtswege gewettigd afwezig blijven van school. Een van die gevallen is de gewettigde afwezigheid voor het beleven van feestdagen inherent aan de door de Grondwet erkende levensbeschouwelijke overtuiging van leerlingen uit de anglicaanse, islamitische, joodse, katholieke, orthodoxe of protestantse godsdienst.
Concreet komt dat voor de moslimleerlingen neer op twee dagen gewettigde afwezigheid, een voor het Suikerfeest en een voor het Offerfeest. De leerlingen die de orthodoxe godsdienst aanhangen, krijgen drie dagen Paasmaandag, Hemelvaart en Pinksteren voor de jaren waarin het orthodoxe paasfeest niet samenvalt met het katholieke paasfeest.
Met grote verbazing stel ik echter vast dat joodse kinderen volgens datzelfde reglement recht hebben op vijftien feestdagen: twee dagen voor het joodse Nieuwjaar, een dag voor de Grote Verzoendag, twee dagen voor het Loofhuttenfeest, twee dagen voor het Slotfeest, een dag voor de Kleine Verzoendag, een dag voor het feest van Esther, vier dagen voor het Paasfeest en twee dagen voor het Wekenfeest.
Minstens twee argumenten lijken me tegen deze toekenning van vijftien feestdagen te pleiten. Vooreerst vrees ik dat vijftien dagen afwezigheid om religieuze redenen boven op de schoolvakanties, bij zwakkere joodse leerlingen kan bijdragen tot een leerachterstand. Ten tweede is het verschil met de toegekende dagen voor de andere levensbeschouwelijke overtuigingen bovenmatig groot.
Ik ben ervan overtuigd dat leerlingen liefst zo weinig mogelijk school missen, en dat een gezond evenwicht wordt gezocht tussen de vrijheid om een levenschouwing te belijden en de noodzakelijke onderrichting van onze kinderen.
Minister, op welke wettelijke basis is deze regelgeving gestoeld? Deelt u mijn mening dat vijftien dagen afwezigheid om religieuze redenen eenvoudigweg te veel is en kan bijdragen tot een leerachterstand bij zwakkere joodse leerlingen? Bent u voorstander van een gelijkschakeling van het aantal dagen van gewettigde afwezigheid voor het beleven van feestdagen, voor leerlingen van alle levensbeschouwelijke overtuigingen? Welke stappen wilt u nemen om meer eenvormigheid in deze regelgeving te brengen?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik wil beginnen met een kleine anekdote. Ik ben aanhanger van de heilige Garfield: de dikke, rosse kater. Die is in België helaas nog niet erkend, anders zou ik volgens de Grondwet recht hebben op een aantal eisen die in het Garfieldisme worden erkend, namelijk niet werken op maandag en altijd en overal lasagne kunnen eten. Ik zal dus verder ijveren voor de erkenning daarvan en in het kader van onze Grondwet eisen dat ik niet moet werken op maandag en dat ik te allen tijde en overal lasagne kan eten.
Minister Pascal Smet : Mevrouw Brusseel, ik vind dat u moet ijveren om niet te werken op donderdag.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, het is dinsdag vandaag en ik ben actief. Gisteren heb ik niet gewerkt.
Alle gekheid op een stokje, deze discussie hebben we inderdaad al gehad, mijnheer Yüksel, het verbaast me dat u de joodse feestdagen op de korrel neemt. We moeten oog hebben voor het gehele probleem en niet in mindere of meerdere mate voor een van de godsdiensten. De ene vraagt vijftien dagen en de andere minder. Ik pleit voor een grondiger debat over verlofregelingen en de plaats van het religieuze in het onderwijs. Ik hoop dat we daar op een dag zonder taboes, misschien achter gesloten deuren, van gedachten over kunnen wisselen. Ik weet dat het lot niet helemaal in uw handen ligt, minister, en dat het aan de Grondwet ligt. Maar ik wil een lans breken voor een evolutie in de 21e eeuw die alle kinderen ten goede komt.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Dit is geen eenvoudige vraag. Het gaat over vrijheid van godsdienst en onderwijs. De naakte cijfers tonen inderdaad een groot verschil tussen twee en vijftien wettelijke feestdagen. Op welke wettelijke basis is die regelgeving gestoeld? Hoeveel ruimte is er in de Grondwet om nog zaken aan te passen of met het aantal vrije dagen te spelen? Hoe komt dat wettelijk tot stand?
Vijftien dagen is inderdaad veel en er zou een leerachterstand kunnen optreden. Maar als leerlingen aan de eindtermen voldoen, dan is er geen probleem. Het is aan de inspectie om dat na te gaan.
Minister, zijn er hiermee problemen in bepaalde scholen? Als er verschillende feestdagen worden toegekend, treedt er nogal eens wrevel op bij scholen en leerlingen. Waarom krijgen zij twee dagen extra en wij niet? In sommige scholen is het aantal leerlingen te klein om op bepaalde feestdagen les te kunnen geven. Het is dan ook nog verschillend voor gemeenschappen die op andere dagen afwezig zijn. Hebt u weet van problemen daarmee? Hebben veel leerlingen vijftien dagen extra in scholen met een gemengde populatie?
De heer Boudewijn Bouckaert : We hebben godsdienstvrijheid of vrijheid van levensbeschouwing en dat is een heilig principe. De uitoefening van de godsdienst kan een impact hebben op burgerlijke instellingen en verplichtingen. Er moet een evenwicht worden bereikt in hoeverre de godsdienstvrijheid kan worden doorgetrokken op het seculiere vlak. We moeten de afweging maken dat dit niet zomaar kan. Het voorbeeld van mevrouw Brusseel over Garfield illustreert dat heel goed.
Vijftien tegenover twee feestdagen is een enorm verschil. Misschien kunnen de joodse scholen wel verantwoorden dat ze dat in de programmatie laten doorwerken, zodat de eindtermen geen enkel probleem vormen. Maar dat moeten we dan best eens aan hen vragen.
Joodse kinderen in niet-joodse scholen hebben dan wel een probleem omdat ze plots vijftien dagen uit het leerprogramma verdwijnen. Dat zouden we moeten onderzoeken.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Afwezigheden van leerlingen in het basis- en het secundair onderwijs worden geregeld via het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het basisonderwijs, en het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997, betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs en de omzendbrief van de jaren 2002 en 2005. Deze regelgeving bepaalt dat een leerling gewettigd afwezig kan zijn voor het beleven van feestdagen die inherent zijn aan de door de Grondwet erkende levensbeschouwelijke overtuiging van de leerling.
De Leerplichtwet zegt duidelijk dat leerlingen vrijstelling van schoolbezoek kunnen ontvangen vanwege plichten die voortvloeien uit de eigen religie. Het is niet de Grondwet, maar de Leerplichtwet die dit concretiseert. Bij alle religies wordt het aantal feestdagen en het moment waarop ze plaatsvinden, door de religieuze instantie in kwestie bepaald. In het geval van erkende religies zoals de joodse godsdienst de Garfieldgodsdienst is uiteraard niet erkend worden deze feestdagen vervolgens in regelgeving verankerd. Het aantal noch het moment van de viering kan ik als minister van Onderwijs bepalen.
Is er een probleem? Bij mijn weten is er op dit moment geen probleem. Heel wat joodse feestdagen vallen in reguliere vakantieperiodes. Als dan nog zou blijken dat een aantal feestdagen buiten de reguliere vakantieperiodes vallen, korten de scholen de reguliere vakantieperiodes in met het aantal dagen dat ze erbuiten nemen. Dat is een praktijk die de vrije joodse scholen aanhangen. Bij mijn weten is er dus geen probleem bij het aantal dagen voor kinderen in vrije joodse scholen. Er is op dit moment ook geen urgente vraag om daarvoor aan regelgeving te doen.
Uw vraag is wel interessant. We worden geconfronteerd met een samenleving die steeds meer religieus verscheiden wordt. Iedereen weet dat in onze samenleving het ritme van vrije dagen grotendeels gebaseerd is op de christelijke feestdagen, om cultuurhistorische redenen. Deze dagen zitten vervat in de wettelijk vastgelegde vakanties. Door het seculariseringsproces hebben veel mensen geen band meer met de religieuze betekenis van feesten. Door het multireligieuze karakter van onze samenleving kan de vraag rijzen naar andere feest- en vieringsbehoeften. Ik verwijs naar de uitspraken in de federale Commissie voor Interculturele Dialoog. Daarover hebben we het hier al gehad.
Ik vind het belangrijk dat we collectieve rustdagen hebben. Gemeenschappelijke momenten van rust en ontspanning zijn belangrijk in een samenleving. Of er in de toekomst een debat moet zijn over het aantal dagen en het moment waarop ze vallen, lijkt me eerder een vraag die van de samenleving afhangt. In het onderwijs is er op dit moment voor de joodse scholen geen probleem dat mij bekend is.
De heer Veli Yüksel : Minister, dank u wel.
Mevrouw Brusseel, ik heb absoluut geen problemen met de joodse gemeenschap en de feestdagen op zich. Ik heb enkel gewezen op een discrepantie tussen die twee of drie dagen en die vijftien dagen. Ik pleit voor eenduidigheid. Als een aantal van die feestdagen in de reguliere vakantieperiodes vallen, heb ik er absoluut geen probleem mee. Mij gaat het erover dat we alert zijn voor een leerachterstand die daardoor zou kunnen optreden. We moeten gaan naar eenvormigheid en gelijkheid tussen de verschillende levensbeschouwingen. Ik denk dat we die regels overal concreet en duidelijk naar voren moeten brengen. Voor de rest is er geen probleem, wat mij betreft.
Mevrouw Ann Brusseel : Mijnheer Yüksel, ik ben blij dat u het nu met mij eens bent. Dat was vorige keer niet zo duidelijk. Ik heb er toen ook voor gepleit om naar een systeem te zoeken waarbij vooral rekening wordt gehouden met de noden van de leerlingen. Men mag niet blind zijn voor het feit dat extra afwezigheden leiden tot minder kansen om eventuele schoolachterstand weg te werken. Dat was toen blijkbaar een heikel punt.
U hebt het over het Offerfeest en het Suikerfeest. Die data zijn nog altijd niet dezelfde voor de verschillende gemeenschappen. Het zijn dus geen twee dagen, maar drie. Als we de dagen letterlijk willen tellen waarop men afwezig kan zijn, moet je dat ook vermelden.
Ik pleit er nog altijd voor om in die veelheid van overtuigingen in onze samenleving te gaan naar een systeem met aandacht voor collectieve rustdagen, zoals u daarnet zei, minister. Maar in het onderwijs moet die collectieve rust er zijn in het belang van de kinderen en moet die dus pedagogisch onderbouwd zijn. Je doet er dus goed aan om er met respect voor ieders traditie voor te zorgen dat kinderen maximaal op school aanwezig zijn, om hun vaardigheden te ontplooien en bij te schaven, en dat er om de zoveel weken een pedagogisch verantwoorde collectieve rustpauze is. Misschien kun je de religieuze viering voor na de schooluren houden, dan houd je ten minste elkeen op school.
Hier in Brussel zijn er scholen die op bepaalde feestdagen een hele dag toezicht mogen houden op twee of drie leerlingen die niet tot een bepaalde religieuze groep behoren. Daar mogen we ook niet blind voor zijn. Dat boeltje moet maar eens goed worden geregeld. Ik noem het bewust een boeltje, want het is chaos op de scholen.
De kwestie van die vijftien dagen, waarover ik nog maar zelden heb horen klagen, is niet meteen het grootste probleem, maar wel het gebrek aan orde in al die geïntegreerde werkperiodes, lesdagen en vakantiedagen. Ook daar moet aandacht voor zijn.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Minister, ik wil u danken voor uw antwoord. Ik onthoud dat er geen problemen zijn, dat het intern wordt opgelost. Leerachterstand moet inderdaad bekeken worden, maar ik vermoed dat elke school dat al wel doet.
Ik kan ook akkoord gaan met het laatste dat u zei, minister. We leven inderdaad steeds meer in een verscheiden samenleving. Dan is het een vraag van de samenleving. Die lossen we hier niet op. Op termijn wordt dat waarschijnlijk wel eens een discussie, waarop we dan kunnen terugkomen.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik ben ook blij te vernemen dat dat waarschijnlijk geen groot probleem is. Die vijftien lijkt meer dan het is.
Als we naar de toekomst kijken, denk ik, zoals u aanhaalt, mevrouw Brusseel, dat het levensbeschouwelijke en religieuze landschap nog meer zal diversifiëren. Als dan vanuit die verschillende religies en levensbeschouwingen gesteld dat ze erkend worden allemaal andere eisen komen, wordt het organiseren van een school zo goed als onmogelijk.
Er is de school, maar er is toch ook het familieleven, het sociale leven. De religie maakt daarvan deel uit. We moeten er ook voor zorgen dat de school het familieleven en het religieuze leven niet totaal doorkruist. Ik vind dat je daar dus wel een evenwicht in moet zoeken. Er moet een zekere openheid zijn.
Ik deel wel uw mening voor bijvoorbeeld de paasvakantie. Die hangt nu af van de wisselvalligheden van de maanstand die uiteindelijk de datum van het paasfeest bepalen. Daardoor bestaat het gevaar dat men met een zeer lang tweede trimester zit, wat leidt tot leerlingenvermoeidheid. Daarvoor moet misschien eens een regeling worden getroffen, voor meer stabiele en gelijkmatige trimesters. Het belang van de leerlingen primeert hier wel op het ritme van de religieuze feesten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.