Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 26/04/2011
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de MER-beoordeling bij openbare en particuliere projecten
- 1718 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Op 24 maart 2011 sprak het Europees Hof van Justitie een arrest uit in een zaak van de Europese Commissie tegen het Koninkrijk België. De Europese Commissie verzocht het hof vast te stellen dat onder andere het Vlaamse Gewest de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de MER-beoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten niet volledig en/of niet correct had omgezet in eigen regelgeving.
Op 4 juli 2006 werd hiervoor nochtans een eerste aanmaningsbrief gestuurd naar de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk België. Hierop heeft Vlaanderen zijn antwoord geformuleerd. Op 17 oktober 2008 stelde de Europese Commissie een met reden omkleed advies op waarin onder meer aan Vlaanderen gevraagd wordt om zich binnen de twee maanden in regel te stellen met de correcte implementatie van de Europese MER-richtlijn. Het Vlaamse antwoord daarop bleek onvoldoende en de EC leidde de rechtszaak in bij het Europees Hof van Justitie.
Vlaanderen wordt verweten om niet alle criteria, die in bijlage III van de richtlijn staan vermeld, in overweging te hebben genomen bij de vaststelling van drempelwaarden voor de MER-plicht bij projecten. Meer concreet stelt het Hof dat de drempelwaarden enkel rekening houden met de omvang van een bepaald project. Het maakt de analyse dat een project met beperkte omvang ook aanzienlijke milieueffecten met zich mee kan brengen. Om die reden moeten elementen zoals cumulatie-effecten met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, het ontstaan van verontreiniging en hinder, de ligging en het potentiële effect op de omgeving eveneens in rekening gebracht worden.
Minister, hoe en op welke termijn zult u reageren op de inhoud van het arrest? Zult u hiervoor in overleg treden met het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? Wat zijn mogelijke gevolgen van dit arrest voor reeds goedgekeurde projecten waarbij toch een MER-beoordeling nodig is maar die niet gebeurd is? Heeft dat gevolgen? Heeft de Europese Commissie eenzelfde procedure lopen tegen andere lidstaten? Werden daar al uitspraken gedaan?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege: Het Hof van Justitie heeft België in een arrest van 24 maart inderdaad veroordeeld wegens niet-nakoming van de verplichting tot omzetting van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de MER-beoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten in nationale wetgeving. Zowel het Vlaamse, het Waalse als het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden veroordeeld. Vlaanderen wordt concreet verweten niet alle maatregelen te hebben genomen die nodig zijn voor de correcte of volledige uitvoering van de leden 2 en 3 van het artikel 4 van de richtlijn, gelezen in samenhang met de bijlagen II en III bij deze richtlijn.
Volgens het Hof heeft Vlaanderen in zijn wetgeving niet alle criteria opgenomen die zijn vermeld in bijlage III bij de richtlijn. Deze criteria zijn van belang in het kader van de screening van de projecten die zijn opgenomen in bijlage II. Een screening vindt plaats om te beslissen of voor het project een verplichting tot het doorlopen van een procedure tot opmaak van een milieueffectenrapport geldt. Volgens het Hof kan de huidige wettelijke regeling niet waarborgen dat alle projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, aan een procedure voor opmaak van een milieueffectrapport worden onderworpen.
Vlaanderen had de richtlijn omgezet via het decreet van 18 december 2002 tot invoeging van nieuwe titels in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Via het decreet werden de relevante omzettingsbepalingen ingevoegd in het decreet en werd bijlage III bij de richtlijn integraal toegevoegd aan het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM).
Op het niveau van de wetgeving tot uitvoering van de betrokken bepalingen had Vlaanderen, zoals andere lidstaten, gebruikgemaakt van de in artikel 4, lid 2 van de richtlijn vermelde mogelijkheid om de lijst van projecten waarvoor een screening moet plaatsvinden, af te lijnen door middel van drempelwaarden. Daarbij had Vlaanderen voor bepaalde projecten die drempelwaarden uitdrukkelijk geformuleerd als een combinatie van de omvang en ligging van het project. Voor andere projecten werden dergelijke drempelwaarden enkel geformuleerd in termen van de omvang van het project.
Telkens werd de drempelwaarde gelegd op een dermate laag niveau dat volgens Vlaanderen steeds gewaarborgd zou zijn dat geen enkel project dat aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, ontsnapt aan een procedure tot opmaak van een milieueffectrapport. Deze aanpak was gebaseerd op artikel 4 van de richtlijn dat aan de lidstaten die mogelijkheid gaf.
Vlaanderen ging er bijgevolg van uit alles gedaan te hebben wat nodig is om zijn omzettingsplicht na te komen. Het Europees Hof van Justitie ziet het evenwel anders. Daar waar het Hof lijkt toe te geven dat er geen probleem is aangaande de omzettingsmaatregelen die zijn opgenomen in het DABM, acht het de bijlage II bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2004 geen correcte omzetting van de hoger vermelde artikelen en bijlagen. Vlaanderen is dus genoodzaakt de ontbrekende wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen voor een volledige en correcte omzetting van de richtlijn en de bijlage.
De regels die de lidstaat in acht moet nemen inzake maatregelen en termijn, zijn vervat in het Europees recht. Artikel 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie legt de lidstaat de verplichting op om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor de uitvoering van een arrest van het Hof. Dat artikel zegt niets over termijnen waarbinnen de noodzakelijke maatregelen moeten zijn genomen, maar het is vaste rechtspraak van het Hof dat de lidstaat de uitvoering van het arrest onmiddellijk moet aanvatten en zo snel mogelijk afronden. De lidstaat beschikt met andere woorden over een redelijke termijn.
Ik heb mijn administratie, onmiddellijk nadat duidelijk was op welke punten Vlaanderen tekortschiet, op de dag van het bekendmaken van het arrest, belast met het onderzoek naar de pertinente maatregelen om tegemoet te komen aan de opmerkingen van het Hof. Ik heb mijn administratie verzocht deze reactie planmatig aan te pakken zodat zo snel mogelijk de noodzakelijke maatregelen worden genomen en in werking kunnen treden. Daarbij zal de nodige aandacht worden besteed aan het aftoetsen van een en ander bij alle betrokken Vlaamse stakeholders. Ik denk aan de initiatiefnemers van projecten, vergunningverlenende overheden, adviesinstanties enzovoort.
In een gestructureerd overleg met de andere gewesten wordt niet voorzien omdat dergelijk overleg moeilijk in te passen is in een traject. Het moet rap gaan. Bovendien heeft elk van de gewesten naar intern grondwettelijk recht, het recht om autonoom te beslissen welk milieubeleid het voert en welke wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen het neemt om dit uit te voeren.
Zoals reeds gezegd heb ik mijn administratie gevraagd om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het arrest voor ons milieubeleid en onze milieuwetgeving, en in welke mate het arrest doorwerkt naar concrete projectdossiers. De complexiteit van de richtlijn en van het Europees recht dat de verplichtingen van de lidstaten regelt in geval van een arrest, nopen ons tot zorgvuldig onderzoek en op dit ogenblik tot enige voorzichtigheid op het gebied van te trekken conclusies. Eventuele maatregelen ten aanzien van reeds goedgekeurde projecten zullen worden genomen met aftoetsing aan legitieme principes zoals het vermijden van rechtsonzekerheid en het in gepaste mate respecteren van eventueel verworven rechten in hoofde van initiatiefnemers.
Van belang is hier ook de vaststelling dat in Vlaanderen slechts een kleine minderheid van de projecten die momenteel wel worden gescreend het betreft projecten waarvan logischerwijze kan worden aangenomen dat hun milieu-impact groter is dan de projecten die momenteel niet worden gescreend uiteindelijk een procedure tot opmaak van een milieueffectenrapport moeten volgen. Dit toont aan dat het door het Hof afgewezen bestaande Vlaamse systeem wel degelijk feitelijk performant is en dat de bescherming van het leefmilieu tegen de gevolgen van de uitvoering van projecten in Vlaanderen wel degelijk nu al in heel hoge mate gewaarborgd is. Vanzelfsprekend zullen de maatregelen worden genomen die volgens het Europees recht nodig zijn na de uitspraken van het Hof.
De richtlijn bevat nogal dubbelzinnige bepalingen op het gebied van de manoeuvreerruimte van de lidstaten om drempelwaarden te gebruiken in het kader van de screening. Vlaanderen is niet de enige overheid die worstelt met dat probleem. Een aantal andere lidstaten, waaronder Nederland, zijn reeds veroordeeld. Nederland heeft eind februari van dit jaar in zijn Staatsblad de maatregelen gepubliceerd die nodig zijn om te voldoen aan een arrest dat de niet-nakoming van Nederland vaststelt. Mijn administratie is momenteel deze maatregelen aan het bestuderen. Ik hoop dat ik een juridisch correct antwoord heb gegeven.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Ik dank u voor uw omstandig antwoord, minister. Blijkbaar dacht Vlaanderen dat het in orde was, maar dat klopte niet. U gaat daar nu als de wiedeweerga voor zorgen en ons conformeren aan de Europese richtlijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.