Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 07/04/2011
Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de status van het Algemeen Nederlands in het onderwijs
- 1628 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken : Voorzitter, minister, collegas, we zouden het uitgebreid kunnen hebben over de standaardtaal Nederlands, over de tussentaal, over dialecten, over uitspraak en over dictie, maar ik zal me beperken tot de vraag die ik heb voorbereid.
Collegas, in de beleidsnota 2009-2014 besteedt de minister veel aandacht aan het versterken van de kennis van het Nederlands bij leerlingen. Meer nog, hij wil dat elk kind, elke jongere uitstekend Nederlands spreekt. Hij wil de eindtermen taalvaardigheid Nederlands voor het basis- en secundair onderwijs herzien en nagaan of het wenselijk is om op cruciale momenten in de schoolloopbaan taaltoetsen te gebruiken om een overzicht van het beheersingsniveau van het Nederlands te krijgen.
Deze initiatieven kunnen we alleen maar toejuichen, want het Nederlands als standaardtaal komt steeds vaker onder druk te staan door een algemene attitude van achteloosheid en gebrek aan zorgvuldigheid in het gesproken taalgebruik. In televisieprogrammas en soaps horen we steeds meer allerlei vormen van tussentaal.
Als tussendoortje wil ik er even aan toevoegen dat het me opvalt dat de tussentaal op de VRT en in Nederland wordt ondertiteld. Programmas in Duitsland in het Zwitsers of het Oostenrijks Duits, worden niet ondertiteld, ook al spreekt men met een ander accent en gebruikt men een tussentaal. Het vergt wellicht enige taalgevoeligheid, maar het moet toch mogelijk zijn ook bij ons niet te ondertitelen. Als men correct Nederlands zou gebruiken en geen tussentaal, dan zou dat zeker niet nodig zijn.
Uit wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke publicaties over de beschrijving van de gesproken taal in Vlaanderen, blijkt dat de Brabants-Antwerpse tussentaal in opmars is en dat wij mogelijk op termijn kunnen verwachten dat die taalvariëteit de standaardtaal in Vlaanderen zou verdringen. Wij menen alleszins de tendens naar functieverlies in het gesproken taalgebruik van het Standaardnederlands te constateren. Dit heeft in Vlaamse onderwijskringen tot onzekerheid geleid over de taalnorm voor het mondeling taalgebruik in het onderwijs. Moeten wij met onze leerlingen nog Algemeen Nederlands spreken? Kunnen wij gerust overschakelen op een tussentaal? Mogen wij tussentaal tolereren? Het blijft alleszins onze overtuiging dat het Standaardnederlands de taalvariëteit is voor het onderwijs. Als we willen dat studenten en leerlingen kennis van en vaardigheid in de standaardtaal verwerven, dan moet de leraar of docent zorgen voor een behoorlijk taalaanbod en oefenmogelijkheden in die taalvariëteit.
De minister erkent in de beleidsnota dat de versterking van het Nederlands in de scholen afhankelijk is van de lerarenopleiding. Dat klopt. Die moet er immers voor zorgen dat het Nederlands van alle afgestudeerde leraren van uitstekende kwaliteit is. Het Standaardnederlands is nu al, terecht, duidelijk verankerd in de basiscompetenties. De minister wil met de lerarenopleidingen verder een kader ontwikkelen om het uitstroomniveau van het Nederlands als instructietaal voor hun afgestudeerden te bepalen. Als je op school geen standaardtaal meer hoort, waar dan wel nog?
Ik heb een aantal studies van hogescholen en universiteiten doorgenomen, onder meer een eindwerk over dit thema. Het is logisch om een paar concrete voorbeeldjes te geven. Op televisie en ook in de klassen wordt in plaats van je of u regelmatig ge of gulle gebruikt. Ook de verbuiging van lidwoorden is vaak verkeerd: ne keer in plaats van een keer. Tussentalen moeten kunnen en taal leeft, dat is een rijkdom. Ook de dialecten vind ik fantastisch, ik ben er absoluut voorstander van.
Minister, los daarvan moet iedereen natuurlijk ook correct Nederlands kunnen spreken en als het enigszins kan, moet men ook een beetje kunnen articuleren, zeker de leerkrachten, maar dat is niet altijd het geval. In een eindwerk las ik: De oudste leerkrachten doen het meest hun best om standaardtaal te spreken. Bij de jongste leerkrachten zijn er bij die bijna dialectisch praten in de klas. Uit interviews blijkt dat vrijwel alle leerkrachten hun taalgebruik standaardtaliger inschatten dan het werkelijk is. Ze zijn teleurgesteld wanneer ze horen dat de onderzoeker hun taalgebruik in de klas als tussentaal of tussentalig gekleurde standaardtaal omschrijft. Er is een grote terughoudendheid bij leerkrachten om elkaar op taalfouten te wijzen uit vrees dat dit door de collegas als teken van beroepsmisvorming zou kunnen worden geïnterpreteerd.
Kinderen die van thuis uit de schooltaal goed beheersen, hebben doorgaans meer succes op school en zien veel deuren in de samenleving voor hen open gaan. Gelijke kansen dus. U bent ook minister van Gelijkekansenbeleid. Gelijke kansen inzake onderwijsinhoud betreffen drie duidelijke prioriteiten: taal, taal en nog eens taal. Met andere woorden, de enige variëteit die leerkrachten geacht worden te beheersen en adequaat in te zetten, is de variatie binnen de standaardtaal, niet de brede waaier aan variëteiten buiten de standaardtaal. Onderwijs moet zich dus kunnen bewegen binnen de afgesproken normen, want taalrelativisme is de vijand van gelijke kansen. De huidige taalcomplexiteit zou niet mogen worden aanvaard als excuus voor een lakser pedagogisch-didactisch optreden.
Collegas, een cruciaal aandachtspunt in de talennota van de minister is dat elke leraar ook een taalleraar is: niet alleen de leraar Nederlands, maar ook de kleuterjuf, de turnleraar, de leraar aardrijkskunde, de leraar boekhouden, de leraar houtbewerking tot de professor Grondwettelijk Recht toe. Het gaat erom dat lesgevers een correcte taal gebruiken.
We kunnen hier natuurlijk nog lang over doorbomen, maar de aanzet van deze vraag was om even een mogelijke discussie op gang te brengen en die al dan niet mee te nemen naar de Taalunie en zelfs naar onze Nederlandse collegas.
Minister, hebt u reeds tekenen ontvangen dat het Nederlands als standaardtaal in Vlaamse onderwijskringen aan het vervagen is en dat het Algemeen Nederlands er aan status- en functieverlies lijdt? Bent u van mening dat als duidelijk signaal, een advies of richtlijn aan leerkrachten over het gebruik van standaardtaal tegenover tussentaal noodzakelijk is? Indien niet, waarom niet? Bent u bereid om hierover overleg te plegen met de Nederlandse Taalunie?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, minister, collegas, ik zal proberen om me in de standaardtaal uit te drukken, want blijkbaar blijft een Kempenaar het accent uit de Kempen meedragen in de spreektaal en in de standaardtaal.
Ik sluit me bijzonder graag aan bij de vragen die de heer Verstreken stelt. Het is heel terecht om even stil te staan bij het gebruik van de standaardtaal, in het bijzonder als het hier in de commissie Onderwijs gaat over de lerarenopleiding. Op 28 jaar tijd heb ik, als mentor van mijn jongere collegas, het gebruik van het Nederlands bij hen sterk zien achteruitgaan. Wij kregen destijds bij elke oefenles die werd gegeven mee dat elke leerkracht, ongeacht het vak dat hij komt geven, een leerkracht Nederlands is. We werden daarop geëvalueerd. Achteraan de lesbespreking stond op welke klinker, medeklinker of dubbele klank wij dienden te letten in onze volgende lessen. Dat is er spijtig genoeg helemaal uitgegaan. Als we nu de lerarenopleiding opnieuw zullen bekijken, wetende dat er een grote instroom is vanuit het tso en het bso, moeten we er bijzonder goed voor opletten dat het gebruik van de standaardtaal niet alleen bekeken en meegenomen, maar ook geëvalueerd wordt, zodat men er met andere woorden niet zomaar onderuit kan.
Dat brengt me bij een tweede punt: een stukje zekerheid krijgen dat de kwaliteit van het Nederlands bewaakt wordt. Het is een taal waarover we niet verlegen hoeven te zijn. In de vraag van de heer Verstreken wordt verwezen naar de Nederlandse Taalunie. Ik ben eventjes op de website gaan kijken en daarop staat een schitterend artikel over één standaardtaal met drie poten, het Nederlands als wereldtaal. 22,5 miljoen mensen spreken onze taal, in Vlaanderen, in Nederland en in Suriname. 22,5 miljoen, dat is toch een aantal waar we niet verlegen over hoeven te zijn.
Minister, het is heel bijzonder dat u misschien een denkgroep, een werkgroep, een aantal mensen bereid vindt die zeker eens aftoetsen wat niet alleen de Nederlandse Taalunie daarover te zeggen heeft, maar ook alle andere organisaties die het gebruik van het Nederlands en het correcte gebruik van de taal hoog in het vaandel voeren. Ik hoop daar in uw antwoord iets van terug te vinden.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Voorzitter, minister, collegas, de commissies waar ik als toegevoegd lid deel van uitmaak, hadden vandaag geen vergadering, maar ik ben toch naar Brussel gekomen, en dat met één bedoeling: ik wil de heer Verstreken feliciteren met zijn vraag.
Ik sluit er mij volledig bij aan. Mijn Nederlands is misschien wat minder zuiver dan dat van de vorige sprekers het is niet aan mij om daarover te oordelen maar mijn ergernis over het verlies van status van de standaardtaal en het gebrek aan zorg ervoor is dezelfde.
Ik wil even in dit debat brengen dat deze discussie eigenlijk al bijna tweehonderd jaar oud is. Toen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden minister Van Maanen trachtte het Nederlands als standaardtaal in Vlaanderen in te voeren, stootte hij niet alleen op verzet van de Franstaligen, maar ook op dat van een aantal provincialistische en heel conservatieve krachten. Toen na de Belgische onafhankelijkheid binnen de Vlaamse Beweging de vraag ontstond wat we nu eigenlijk spraken, Nederlands of Vlaams in drie, vier, vijf, zes varianten, was het een groot voordeel voor ons dat Jan Frans Willems en de andere voorstanders van de standaardtaal, het uiteindelijk hebben gehaald. Geheel terzijde wil ik opmerken dat die mensen ook steun kregen van de Belgische machthebbers, want het bestaan van één Nederlandse standaardtaal betekende dat de teksten maar één keer dienden te worden vertaald en niet in vijf of zes Vlaamse varianten.
Uiteindelijk is de vraag vandaag nog altijd dezelfde. Vinden we het belangrijk om deel uit te maken van een gemeenschap van 22 miljoen Nederlandstaligen in het hart van Europa? Of vinden we het even goed dat we een conglomeraat zijn van aan elkaar verwante dialecten en tussentalen?
Het was Geert Van Istendael die in Knack van 19 mei van vorig jaar het volgende liet optekenen: Eigenlijk snap ik mijn Vlaamse medeburgers niet. Hun hele emancipatie was erop gericht het Nederlands zijn legitieme rechten te bezorgen. Nu die rechten er zijn, laten we de taal waarvoor we hebben gevochten verslonzen. Als wij, Vlamingen, de tussentaal consacreren, consacreren wij onze eigen luiheid, zelfgenoegzaamheid, onze voze verwaandheid en onze onwelriekende vooroordelen tegen Nederland.
Benno Barnard, geen onbekende in deze discussie, stelde drie jaar eerder: Met enige regelmaat vertelt men ons dat we het beste onderwijs ter wereld hebben, maar klaarblijkelijk behoren de vakken moedertaal, geschiedenis, aardrijkskunde en muziek daar niet toe. Na een eeuw van culturele emancipatie drukt 80 percent van de bevolking zich in een of ander boerentaaltje uit dat op televisie ondertiteling behoeft. Dat is een beetje provocatief geformuleerd, zoals we het van die man gewoon zijn, maar de teneur is toch wel duidelijk.
Vanzelfsprekend is het geen of-ofverhaal. Heel wat mensen spreken naast Standaardnederlands ook een tussentaal en een dialect, en wellicht ook nog een aantal vreemde talen. Zij doen dat probleemloos, afhankelijk van de omgeving. Dat is niet het probleem. Het probleem is wel het verlies aan status van het Standaardnederlands, dat voor veel Vlamingen een vreemde taal dreigt te worden. Het wordt een taal die ze nog wel begrijpen en kunnen lezen, maar ze verkrampen als ze die moeten spreken.
Ik ben het dan ook helemaal eens met wat op bladzijde 29 van de beleidsnota staat: Het streefdoel moet zijn dat elk kind, elke jongere uitstekend Nederlands spreekt, met daarnaast een degelijke kennis van twee of meer vreemde talen. De sleutelkwestie is dan dat het Nederlands van alle afgestudeerde leraren uitstekend moet zijn. Minister, ik ben dan ook erg benieuwd naar uw antwoorden.
Afsluitend wil ik nog zeggen dat ook andere groepen in onze samenleving een voorbeeldfunctie hebben. Ik denk dan aan nieuwslezers, maar ook aan schrijvers, acteurs, journalisten en politici. Sta me toe in dat verband iets provocerend te zeggen. Ik vind het erg goed dat in dit huis taalcursussen Frans en Engels worden gegeven. Ik ben zelf voor die cursussen ingeschreven. Maar misschien moeten we ook wat meer aandacht besteden aan ons eigen taalgebruik. Onderzoek zou kunnen uitwijzen dat bij veel collegas, ook bij mezelf, het gebruikte Nederlands eigenlijk een tussentaal is. Ik begrijp natuurlijk dat de minister zich niet in een positie bevindt om daarover uitspraken te doen, laat staan om ter zake initiatieven te nemen.
De voorzitter : Ik heb veel bijgeleerd, zoals het feit dat de Belgische overheid het Algemeen Nederlands heeft gepromoot. Het Uitgebreid Bureau kan eventueel overwegen een cursus Nederlands voor de parlementsleden te organiseren.
Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collega's, het beleidsdomein Onderwijs heeft geen grootscheeps onderzoek over de status en de functie van het Standaardnederlands in het onderwijs uitgevoerd. Evenmin is er een besteld. Op het einde van vorig schooljaar is er een peiling Nederlands in de derde graad aso, tso, kso afgenomen. Daarin werd gepeild naar het gebruik van het Algemeen Nederlands door leerlingen en leerkrachten Nederlands in de lessen Nederlands en in andere vakken. De resultaten van deze peiling worden eind april op een colloquium voorgesteld.
Er is wel heel wat extern onderzoek verricht over de functie en status van het Standaardnederlands, zowel in Vlaanderen als in Nederland, ook over de standaardvariëteit van andere talen overigens. Een belangrijke conclusie uit dergelijk sociolinguïstisch onderzoek is wel dat een standaard geen statisch maar een dynamisch gegeven is. Taalvariëteiten veranderen voortdurend, taalnormen proberen die verandering bij te houden. Het Standaardnederlands blijft uiteraard de taalvorm die, zeker als onderwijs- en bestuurstaal, de norm is. Het is ook de taalvariëteit die ons toelaat met elkaar te communiceren, zowel formeel als informeel.
Het decreet over de lerarenopleiding maakt expliciet melding van de taalvaardigheid van leerkrachten, zowel wat betreft de beheersing van het Standaardnederlands als voor het taalgericht onderwijs. Elke leraar moet veel talige competenties bezitten om goed te kunnen functioneren. Deze bekommernis werd in 2008 zichtbaar gemaakt in de actualisering van de basiscompetenties van leerkrachten. Voor elk type leerkracht werd de beheersing van het Standaardnederlands nadrukkelijker omschreven. Daarnaast werd duidelijk gemaakt dat elke leerkracht vaardiger moet worden in het communiceren met anderstalige leerlingen. Het taliger maken van de basiscompetenties van leraren was een duidelijk signaal van de overheid.
In het kader van de beleidsevaluatie van de lerarenopleiding die is voorzien voor 2012, wil ik grondig laten bekijken hoe in de lerarenopleidingen deze basiscompetenties bij de studenten worden aangeleerd. Uiteraard is het belangrijk dat een leerkracht in staat is met zijn of haar leerlingen in het Standaardnederlands te communiceren. Minstens even belangrijk is zijn of haar vermogen tot taalontwikkelend handelen. Leerkrachten moeten krachtige interactieve leeromgevingen kunnen creëren waar leerlingen op een actieve wijze hun taalvaardigheid ontwikkelen en de leerkracht de taalheterogeniteit van de groep positief weet te benutten. Ook de pedagogische begeleidingsdiensten hebben ter zake een rol te vervullen.
Over dit thema wordt reeds met de Nederlandse Taalunie samengewerkt. In het kader van de voorbereidingen van de talennota is met de Taalunie al overlegd. Uiteraard moet het Standaardnederlands de norm blijven. Het wordt wel moeilijk om die opdracht aan de Taalunie te blijven toevertrouwen, want onze Nederlandse partners willen zwaar besparen op de Taalunie. Extra opdrachten aan de Taalunie geven is dus geen evidente zaak.
Ten slotte wil ik nog zeggen dat dit geen probleem is van het onderwijs alleen, maar wel van de samenleving in haar geheel. Er is al verwezen naar de rol van de media. Men moet vaststellen dat de afgelopen jaren met de dialecten is gekoketteerd. Diegenen die Standaardnederlands spraken waren de sul of de nerd van de groep. Er ontstaat een gevoel in de samenleving waarbij men met een tussentaal cool, wijs of keigoed is. Ik druk het scherper uit dan het is, maar het is toch wel een beetje zo. In het algemeen is dat zo, en dat is niet goed. We moeten een standaardtaal spreken én meertalig zijn. Dialect kan, maar in de communicatie is doorgaans een standaardtaal aangewezen, zonder daarbij in taalpurisme te vervallen. Persoonlijk ben ik van mening dat het evenwicht vandaag een beetje zoek is.
De voorzitter : De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken : Wanneer vindt het colloquium plaats?
Minister Pascal Smet : Eind april. Ik houd u op de hoogte van de precieze datum.
De heer Johan Verstreken : Het is belangrijk te pleiten voor een realistisch taalbeleid, waarbij in bepaalde situaties, zoals in de vrije tijd, een tussentaal mogelijk is. Dialecten zijn erg mooi, ik heb daar geen probleem mee. Maar in de klassen moet het Standaardnederlands de norm zijn. U knikt bevestigend. Collegas met onderwijservaring hebben er evenwel al op gewezen dat de jongeren het moeilijker hebben met het spreken van het Standaardnederlands. Misschien moet daaraan in de lerarenopleiding en aan de universiteiten meer aandacht worden besteed. Ik weet niet in welke mate dat al gebeurt.
Ik denk dat we de pleidooien van de collegas en het antwoord van de minister mogen meenemen naar de Taalunie én naar de Nederlandse collegas. In Nederland is het naar verluidt nog een pak erger dan hier. Het Amsterdams wordt bijvoorbeeld ook in heel veel scholen gesproken. Sommige vrienden die in Nederland wonen, denken eraan om weer naar Vlaanderen te verhuizen, omdat het daar zo abominabel slecht is: de uitspraak, taalfouten, dt-fouten die leerkrachten Nederlands in de rapporten van de kinderen schrijven, je houdt het echt niet voor mogelijk.
In Nederland was er tijdens de vorige legislatuur een groot debat over de vraag of tussentaal mogelijk moest zijn. Men eiste bijna dat het zou veranderen, dat men bijvoorbeeld ge zou mogen gebruiken in plaats van je. Gelukkig heeft de toenmalige minister van Onderwijs Plasterk dat tegengehouden. We moeten zorgen dat wij niet die richting opgaan en dat de standaardtaal behouden blijft.
Het is en blijft een moeilijke discussie, maar ik denk dat we hier al een aanzet hebben gegeven.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb er een paar zeer fijne dingen uit onthouden. U hebt gezegd dat standaardtaal evolueert. Daar hebt u overschot van gelijk in. Ik ben elk jaar zeer benieuwd welke nieuwe woorden zullen worden toegevoegd aan het woordenboek. Dat om maar aan te geven dat taal inderdaad geen stilstaand maar een bewegend gegeven is.
Hoe moeten we die taal nu gebruiken in het onderwijs? U spreekt over de basiscompetenties van de leerkracht. Dat is juist. We moeten de leerkracht bekwamer maken in het taalgebruik. U kunt er zeker van zijn dat de jongere leerkrachten absoluut niet stilstaan bij het gebruik van de standaardtaal, om de eenvoudige reden dat ze daar niet op gewezen worden. Dat zit theoretisch in de basiscompetenties, maar op het veld wordt daar heel weinig mee gedaan. Ik heb in mijn carrière nooit gezien dat een leerkracht een opmerking of een schriftelijk verslag kreeg waarin iets gezegd werd over het taalgebruik. Dat was in onze tijd wel zo. Dat is er grotendeels uit gegaan. Ik vind dat spijtig.
U zegt dat leerkrachten een sterke leeromgeving moeten creëren om de kinderen taalvaardig te maken. Dat is heel juist. Kinderen, zeker in het basisonderwijs, zijn tegenwoordig zeer assertief en verbaal zeer sterk. Maar hoe correct zij hun taal spreken, is weer een ander verhaal. We moeten erop inzetten om daar het niveau te verhogen.
Ik ben nog altijd stomverbaasd en bijzonder aangenaam verrast als ik op tv of waar dan ook iemand aan het woord hoor die het Nederlands zeer goed beheerst. Het is bijzonder mooi om te aanhoren, los van de inhoud van wat die persoon vertelt. Als we dat zouden kunnen vertalen naar het onderwijs, vanuit de basisschool, blijven volhouden in het secundair onderwijs en eisen in de lerarenopleiding, dan denk ik dat we een goed verhaal kunnen brengen.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik stel vast dat de standpunten niet zo ver uit elkaar liggen. Voor mij is het centrale punt de status van de standaardtaal. Tien, twintig, dertig jaar geleden had de standaardtaal nog een hoge status en stond Standaardnederlands spreken nog gelijk aan een zekere voornaamheid, maar nu staat voornaamheid en dat is niet alleen in de taal zo gelijk aan oubolligheid, saaiheid, niet-hip zijn.
De vraag is hoe je vanuit de overheid een status weer kunt opwaarderen. Noch de Vlaamse of de Nederlandse overheid, noch de Taalunie mag mijns inziens schrik hebben om een taalpolitiek te voeren. Als de overheid ingrijpt op het vlak van economie, milieu enzovoort, mag de overheid ook ingrijpen op het taalgebruik en echt een taalpolitiek voeren.
De inzet is natuurlijk heel groot. Wij zijn een taalgebied van 22 miljoen mensen, omgeven door veel grotere taalgebieden: Frans, Engels, Duits. Vlaanderen is een taalgebied dat eigenlijk rond Brussel ligt, dat steeds meer internationaliseert. Als we ook nog eens de Nederlandse taal gaan fragmenteren in tussentalen, gaan we onze positie heel sterk verzwakken.
Ik wil de minister dan ook oproepen al stel ik vast dat hij nu al grotendeels op dezelfde lijn zit om echt voor een taalpolitiek te gaan, zeker wat zijn departement betreft.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Bij mij gaat het minder om de schrik voor de tussentalen. We kunnen wel zeggen dat er een verarming van de taal plaatsgrijpt. Nog niet zo lang geleden hebben we de rapporten gezien in verband met de teloorgang van en de desinteresse voor het lezen bij onze jongeren. Die twee zijn volgens mij zeer sterk gelinkt. Het verloren gaan van de liefde voor het lezen hangt samen met de verarming van onze taal. Dat baart mij zorgen. Het promoten van het lezen kan dus ook een rol spelen in het behoud van de rijkdom van onze taal.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mevrouw Meuleman, ik kan u melden dat de aangekondigde rondetafel over de promotie van het lezen intussen heeft plaatsgevonden. Een van de conclusies van het PISA-onderzoek (Program for International Student Assessment) was dat jongeren niet graag lezen. We hebben daarop een rondetafel aangekondigd, en die heeft intussen dus plaatsgevonden.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Wat is daar dan uitgekomen?
Minister Pascal Smet : Dat was een eerste bijeenkomst. Het is nu de bedoeling om daar een soort actieplan rond op te zetten. Het was een heel vruchtbare bijeenkomst, die ikzelf gedurende tweeënhalf heb bijgewoond, tot grote verrassing van de deelnemers van de rondetafel.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, kunnen wij zo snel mogelijk de datum van dat colloquium krijgen? U sprak over eind april.
De voorzitter : We zullen u dat laten bezorgen via de secretaris.
Het incident is gesloten.