Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 07/04/2011
Interpellatie van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de evaluatie van het Vlaams Sportinfrastructuurplan
- 125 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Voorzitter, geachte leden, minister, over het Vlaams Sportinfrastructuurplan heb ik de voorbije periode al meermaals vragen gesteld. Dat is u bekend. We volgen ook de verdere evolutie. Er is een decreet dat het wettelijk kader vormt voor het Vlaams Sportinfrastructuurplan, dus het subsidiëringsmechanisme voor sportinfrastructuur, gekoppeld aan de methode van de publiekprivate samenwerking ( pps), zoals we allen weten. De bedoeling was heel nobel, namelijk om op middellange termijn het algemene tekort aan sportinfrastructuur in Vlaanderen wegwerken.
Nu zijn we drie jaar verder, en als ik een lijstje maak van de resultaten, moet ik zeggen dat er van die ambitieuze doelstelling eigenlijk nog niet veel in huis is gekomen. Op 28 november 2008 keurde de Vlaamse Regering de selectie goed van 130 ingediende projecten. Het ging over 73 kunstgrasvelden, 43 eenvoudige sporthallen, 4 eenvoudige zwembaden en 10 multifunctionele sportcentra. Na die goedkeuring begon er echter een hindernissenparcours voor de betrokken gemeenten. Er zijn ook al heel wat gemeenten uit het proces gestapt. Ik vrees dat het hindernissenparcours nog niet voorbij is: vandaar mijn interpellatie.
Bij de kunstgrasvelden verliepen de zaken nog het minst moeilijk. In een eerste cluster werden 30 kandidaten opgenomen: hiervan zijn 29 projecten in aanbesteding en nadien ook in effectieve uitvoering gegaan. Tienen stapte uit. In een tweede cluster werden 17 kandidaten geselecteerd, waarvan er 6 een mandaat verleenden binnen de afgesproken termijn. Deze dossiers zullen wellicht dit voorjaar kunnen worden gegund. Minister, ik weet niet of u daar meer informatie over kunt geven. Van de 73 kandidaat-projecten zullen er dus naar alle waarschijnlijkheid slechts 35 worden gerealiseerd. Het resultaat is dus dat iets minder dan de helft van de oorspronkelijk geplande kunstgrasvelden daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.
Dat is dan nog het beste cijfer. Van de eenvoudige sporthallen werden er oorspronkelijk 43 geselecteerd, waarvan er 9 werden opgenomen in een eerste cluster en vervolgens nog eens 8 in een tweede cluster. Heel wat gemeenten stapten echter uit, zoals mijn eigen gemeente. We hebben dat toch wel heel weloverwogen gedaan, nadat we alle voor- en nadelen eens op een rijtje hadden gezet. Ook Pepingen, Vosselaar, Oud-Heverlee, Brasschaat en Kruishoutem stapten uit. Wingene en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) zijn niet ingegaan op de uitnodiging om tot de eerste cluster toe te treden. Niet minder dan 18 kandidaten stapten uit de selectie voor de tweede cluster. Resultaat: maximaal 17 van de 43 geselecteerde sporthallen zullen hopelijk daadwerkelijk worden gebouwd via het Vlaams Sportinfrastructuurplan.
In eerste instantie waren er vier eenvoudige zwembaden geselecteerd, maar De Pinte en Ravels hebben nadien laten weten niet meer te willen participeren. Er bleven dus nog twee projecten over, Westerlo en Eeklo. Het is net het verhaal van de tien kleine negertjes. Die projecten werden dan maar als individuele projecten geselecteerd, omdat er geen schaalvoordeel meer mogelijk was voor slechts twee zwembaden. Resultaat: er is sprake van maximaal twee zwembaden.
Met betrekking tot de multifunctionele sportinfrastructuur waren er oorspronkelijk twaalf kandidaturen. Beernem en Rotselaar haalden de selectie niet. Peer stapte, hoewel geselecteerd, nadien uit het project. Resultaat: er blijven acht dossiers over, namelijk die van zeven gemeenten en de provincie West-Vlaanderen.
Nu hebben we onder meer van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vernomen dat er groeiende onvrede is bij deze acht. Ik citeer uit VVSG Cadans-Vrijetijdsbeleid: De diversiteit tussen de lokale plannen is zeer groot waardoor dit acht individuele projecten werden. De dossiers zijn ook complex en het gaat om te veel geld om er slordig mee om te springen. De open overleggroep, opgezet in nauwe samenwerking met onze partner ISB vzw, stuurde een knelpuntennota naar minister Muyters en de Sportfacilitator. Onze delegatie, waarin ook de schepenen van Sport uit Aalst en Herent aantreden, wordt op 9 maart 2011 ontvangen door de Sportfacilitator.
Minister, als we dit alles in ogenschouw nemen, kunnen we niet van een succesformule spreken. Het is veeleer een gemiste kans. Daarvoor bestaan ongetwijfeld heel wat redenen. Daar moet toch eens een lijst van worden gemaakt, waarbij er moet worden aangeduid wat de voordelen en de nadelen zijn van pps-projecten, en vooral van de risicos als die projecten te groot worden of men in gemeenten overal hetzelfde wil inplanten. Ik denk dat ter zake maatwerk mogelijk moet zijn.
Nochtans blijft de nood aan sportinfrastructuur zeer groot. Dit Vlaams Sportinfrastructuurplan zal die nood alleszins veel te weinig lenigen. Het wordt dus hoog tijd om ons te bezinnen over een bijsturing van dit plan, en volgens ons ook over een alternatief plan. Tijdens de bespreking van de begroting en de beleidsbrief 2010-2011 werd daarover het volgende gezegd: De minister heeft besloten daar een grondige evaluatie over te houden. Hij heeft in het najaar een bevraging gehouden over de noden aan sportinfrastructuur bij alle lokale besturen. Dat was een groot succes. Meer dan twee derde van de bevraagden heeft (...) geantwoord. Die cijfers worden op dit ogenblik statistisch verwerkt en zullen daarna voor de wetenschappelijke kijk op deze cijfers ook nog voorgelegd worden aan professor Van Hecke, die de oorspronkelijke behoeftestudie in 2008 heeft uitgevoerd. Er zal ook rekening gehouden worden met de blinde vlekken die toen waren gedetecteerd in de sportinfrastructuur. Er zal uiteraard ook rekening worden gehouden met de noden van een bovenlokaal karakter, zowel voor topsport als voor breedtesport. Op basis daarvan moet worden beslist of er een bijsturing nodig is van het sportinfrastructuurbeleid, niet alleen op basis van de evaluatie van de bevraging, maar ook op basis van de resultaten van de werkgroepen over sportinfrastructuur en ruimtelijke ordening in het kader van het Sport Voor Allen-platform.
Minister, w at is het resultaat van het overleg van de VVSG-ISB-delegatie (Vlaams Instituut voor Sport- en Recreatiebeleid) met de Sportfacilitator inzake de multifunctionele sportinfrastructuur? Op welke manier wordt tegemoetgekomen aan de bekommernissen uit hun knelpuntennota? Wat zijn de resultaten van de door u aangekondigde evaluatie van het Sportinfrastructuurplan?
Wat zijn de resultaten van de studie van professor Van Hecke naar de behoeften inzake sportinfrastructuur, de zogenaamde wittevlekkenstudie? Welke aanbevelingen werden er gedaan in de hierboven vermelde evaluatie en studie? Hoe en op welke termijn zult u deze aanbevelingen implementeren?
Deelt u onze conclusie dat het Vlaams Sportinfrastructuurplan onvoldoende resultaten heeft opgeleverd en dringend moet worden bijgestuurd gelet op de grote nood aan sportinfrastructuur in Vlaanderen? Bent u bereid om in een bijgestuurd sportinfrastructuurplan meer de nadruk te leggen op de bovenlokale sportinfrastructuur als opdracht voor de Vlaamse overheid?
De voorzitter : De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn : Minister, het feit alleen al dat deze interpellatie werd ingediend, volgend op vele vragen inzake het tekort aan sportinfrastructuur in het verleden, is op zich alleen al veelzeggend. We doen in dit parlement niets anders dan telkens weer een open deur instampen: een inhaalbeweging inzake sportinfrastructuur is al jaren broodnodig, maar het lijkt alsof we ter plaatse blijven trappelen.
Mevrouw Schryvers spreekt terecht van een gemiste kans. Ze verwijst hierbij naar het feit dat het Vlaams Sportinfrastructuurplan van uw voorganger duidelijk tekortschiet. Ook het Vlaams Belang heeft in het verleden reeds gevraagd om bepaalde zaken te evalueren en bij te sturen. Hoe langer bepaalde inhaalbewegingen worden uitgesteld, hoe meer de bestaande sportinfrastructuur, die nu nog aan de normen voldoet, binnen enkele jaren niet meer aan de normen zal voldoen. Mevrouw Schryvers heeft dus overschot van gelijk door te stellen dat we ons dringend moeten bezinnen over een bijsturing van dit plan of het opzetten van een alternatief plan.
Het initiatief over de bouw van nieuwe sportinfrastructuur is inderdaad afkomstig van de vorige minister van Sport. Het initiatief was vrij eenvoudig van opzet. Het bundelen van een groot pakket gelijkaardige initiatieven zou via pps-initiatieven leiden tot een goedkopere sportinfrastructuur. Ik heb naar aanleiding van gelijkaardige vragen in het verleden reeds gesteld dat er wel een probleem was met de beschikbaarheidsvergoedingen, voor wat de duurtijd daarvan betreft. Maar bij toenmalig minister Anciaux leefde de vaste overtuiging dat massaal zou worden ingetekend op de pps-initiatieven. We weten nu dat dit niet zo is. De vraag is nu hoe dat komt, zeker nu Vlaanderen meer dan ooit nood heeft aan sportinfrastructuur.
Ik zal mezelf herhalen, want ik heb de vraag in het verleden al gesteld. Ik zou graag willen weten welke maatregelen eventueel genomen zullen worden zodat dit initiatief desnoods kan worden bijgestuurd. Dit is de essentie bij deze vraagstelling, in het verleden én uiteraard ook vandaag. Ik kan dan uiteraard ook niet anders dan collega Schryvers te volgen in haar vraagstelling en ben in het bijzonder geïnteresseerd in de resultaten van de door de minister aangekondigde evaluatie van het Sportinfrastructuurplan.
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, ik ben blij dat mevrouw Schryvers deze vraag stelt. Dit onderwerp is hier al meerdere malen besproken. Ik ben benieuwd naar uw antwoord, minister. Ik reken erop dat u duidelijkheid schept over onze doelstellingen. Heel veel actoren zijn daar benieuwd naar.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik sluit me aan bij de vragen. Ik ben eveneens zeer benieuwd naar uw antwoord, minister.
Elke gemeente heeft haar visie en noden, en maakt haar eigen keuzes. Ik spreek uit eigen ervaring. Hoogstraten werkt ook aan die multifunctionele projecten. We zijn overgestapt van eenvoudige zwembaden naar multifunctionele, omdat onder andere de operator er niet bij zat bij eenvoudige. We hebben ook vanaf het begin de boodschap meegekregen dat we met multifunctionele sportcomplexen meer op maat kunnen werken.
Ik heb met verschillende gemeenten contact gehad. De start is dus moeizaam geweest. Was de voorbereiding voldoende? Was men klaar om iedereen te begeleiden? Er zijn in het begin heel veel projecten opgestart. De verschillende projecten, eenvoudige en multifunctionele, vergen ook een heel andere aanpak. Dat is een leerschool geweest.
Wat een grote rol speelt, is de juridisering van de procedures. Voor de samenwerking met de Vlaamse overheid tracht men zich aan alle kanten in te dekken. Dat weegt zwaar.
Het parlement heeft de ESR-neutraliteit opgelegd in het decreet. De kandidaat-partners hebben het moeilijk om de financiering rond te krijgen. Ik wil daar aandacht voor vragen. Misschien kan de Vlaamse overheid een inspanning doen om dat op te lossen. Anders stoppen de projecten daar.
Heel wat projecten zitten in een verder gevorderd stadium. Door de extra tijd die erover gegaan is, door de extra juridische indekkingen omwille van de samenwerking met de Vlaamse overheid, zijn de subsidies niet meer echt een meerwaarde. Ook daar zou ik de nodige aandacht voor willen vragen. Ik wil u vragen, minister, om het subsidiebedrag onder de loep te nemen. Daar rekenen zowel de steden en gemeenten als de provincies op, om het project te kunnen realiseren. Voor heel wat besturen is pps iets nieuws. Er is soms wat te zeer ingeschat dat een pps-formule iets gemakkelijks is, maar dat is het niet. Heel wat gemeenten zouden zonder ondersteuning de eindstreep niet bereiken. Daarnaast zijn er ook een aantal gemeenten die heel sterk staan en die zelf heel creatief kunnen werken, die dat wel zelfstandig en mogelijk ook sneller kunnen. Maar houd zeker ook rekening met de anderen.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Voorzitter, collegas, minister, ik wil eerst een principiële opmerking maken: het is niet meer van deze tijd dat de Vlaamse overheid rechtstreeks interfereert bij de lokale besturen als het gaat over sportinfrastructuur van lokaal belang. Er is hier een formule gelanceerd, misschien met de beste bedoelingen, maar op een manier die niet meer van deze tijd is.
Als je ziet hoe we met een groenboek interne staatshervorming proberen bevoegdheden enzovoort te definiëren, dan klopt dit niet. Er moeten andere methodes zijn om dit op te lossen dan deze. Dat is een princiepskwestie, minister. Bovenlokaal, Vlaams, lokaal: laat ons die taken afbakenen, en dat gaat ook over sportinfrastructuur, over culturele infrastructuur, over fietspaden en zo meer. Er kunnen tijdelijk impulssubsidietjes van de Vlaamse overheid of andere stimuli zijn om een bepaald beleid te stimuleren, maar dat is het dan ook.
Als je het mij vraagt, is dit het failliet van alle onwaarschijnlijke en fantastische pps-verhalen die nu al tien jaar de ronde doen in de Vlaamse overheid. Ze blijken bijna allemaal te mislukken. Je krijgt hier nu een verhaal van de truc met de duif. We gaan nu plots een goedkope sporthal bouwen, en als puntje bij paaltje komt, verliest de gemeente haar autonomie over de invulling. Maar je zit in standaardformules en je kunt daar niet uit. Je weet niet of de beschikbaarheidsvergoeding en de subsidie die er tegenover staat, elkaar nog wel zullen opheffen of ondersteunen. Misschien was het je goedkoper uitgekomen als je zonder het systeem had gebouwd.
Mevrouw Rombouts, er zijn inderdaad gemeenten die daar creatief en slim mee omgaan, maar de vraag is of ze daar de Vlaamse overheid voor nodig zouden hebben gehad. Veel gemeenten hebben de capaciteiten om dat zelf te doen.
De hele juridisering van aanbestedingenproblematiek, overheidsopdrachten en pps zal de snelheid waarmee we de noden aan sportinfrastructuur zullen invullen, ook niet optrekken. Het is een poging geweest tijdens een vorige legislatuur, die volgens mij helemaal niet voor herhaling vatbaar is. Als er een tekort is aan sportinfrastructuur, minister, dan zijn er andere, snellere en efficiëntere stimuli te bedenken om daar een oplossing aan te bieden.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, collegas, ik heb een inhaalbeweging op het vlak van sportinfrastructuur geërfd. Ik heb altijd gezegd dat ik de engagementen die door mijn voorganger zijn aangegaan, zal uitvoeren, en daar blijf ik bij, en dat we daarnaast moesten zien wat en hoe.
Mevrouw Schryvers, de VVSG en het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid ISB ontvingen vanuit verschillende steden signalen van knelpunten over de multifunctionele projecten in het kader van het Vlaamse Sportinfrastructuurplan, dat is opgesteld door mijn voorganger. Zij hebben dan het initiatief genomen om een open overleg te organiseren met de betrokken lokale besturen om ervaringen uit te wisselen en om knelpunten op te lijsten en op te helderen. Dat was een zeer goed initiatief. Ze zijn met die knelpunten naar mijn kabinet getrokken op 17 februari 2011 en naar de Sportfacilitator op 9 maart 2011.
Hoewel de teneur van de initiële knelpuntennota eerder negatief was, zijn heel wat knelpunten intussen al verduidelijkt en uitgeklaard en krijg ik de indruk dat alle partijen al heel wat positiever naar de projecten kijken, waarvan ze hopen dat ze toch nog gerealiseerd worden.
Ik geef kort een overzicht van de aangebrachte knelpunten en van de voorgestelde oplossingen. Het eerste punt gaat over coaching en samenwerking. Het knelpunt dat hier naar voren werd gebracht, is dat de betrokken lokale besturen stellen dat zij veel werk, zoals het uitwerken van de juridische structuren, het herschrijven van aangereikte modellen en het opmaken van lastenboeken, zelf moeten doen.
Ze ervaren daarbij, naar hun aanvoelen, weinig algemene coaching van de Sportfacilitator. Mij lijkt het dat de Sportfacilitator effectief een aantal documenten ter beschikking stelt van de lokale overheden. Ik denk aan een modelbestek en een model van beoordelingsverslag. De lokale besturen moeten op maat van hun project inderdaad een en ander zelf invullen. Ik denk aan de omschrijving van het bouwprogramma in de selectieleidraad, het lokale ambitieniveau met betrekking tot de architectuur, de scores die men wil toekennen aan bepaalde kwalitatieve of kwantitatieve gunningscriteria. Dit komt tegemoet aan de vraag, die, zoals ik daarnet nog heb gehoord, bestaat, om een individuelere benadering en een eigen autonomie van de lokale entiteit.
Na het gesprek kwam de volgende oplossing naar voren. Als ledenverenigingen staan ISB en VVSG dicht bij de lokale besturen en de sportdiensten. De Sportfacilitator zal het ISB en de VVSG nauwer betrekken bij het Sportinfrastructuurplan. Door dat intensievere betrekken zullen de knelpunten en signalen sneller tot bij de Sportfacilitator komen. In de communicatie zal aandacht besteed worden aan eenvoudige en klare taal. De zaken die worden overgeheveld moeten eenvoudig en klaar zijn. De belangrijkste van de drie oplossingen is dat de Sportfacilitator bereid is, indien gewenst door de lokale besturen, de lokale besturen nog intensiever individueel te begeleiden en de documenten waar nodig zelf verder te vervolledigen. De wisselwerking tussen de Sportfacilitator en het lokaal bestuur zal door deze afspraken beter aansluiten.
Mevrouw Rombouts, u had het over de waarborg en de ESR-neutraliteit. Het knelpunt is dat in het door de Sportfacilitator voorgestelde juridische model maximum 49 procent waarborg door de besturen wordt toegelaten. Dat heeft alles te maken met de ESR-neutraliteit. Als wij ESR-neutrale constructies willen opstellen, kan men niet verder gaan dan een waarborg van 49 procent. Lokale besturen stellen nu dat de private partners op die manier zelf borg zullen moeten staan voor een aantal zaken, wat tot hogere financieringskosten leidt of wat, zoals mevrouw Rombouts zegt, de financiering misschien wel onmogelijk zou kunnen maken. Lokale besturen stellen dan voor om zelf 100 procent borg te staan voor de projecten en zo de financieringskosten te drukken en de kostprijs voor de projecten haalbaar te houden.
Mevrouw Rombouts, u haalde zelf al aan dat de memorie van toelichting en de beide notas van de Vlaamse Regering, van juni 2006 en juli 2007, die ten grondslag liggen aan het decreet en het besluit voor het Vlaams Sportinfrastructuurplan, beide het belang vermelden van de ESR-neutraliteit. Vanuit een andere functie die ik heb, ben ik het daar helemaal mee eens. Als een lokaal bestuur een volledige waarborg zou verlenen voor de schuldfinanciering, wordt dit binnen de huidige regelgeving niet als ESR-neutraal beschouwd. De gemeenten werden reeds attent gemaakt op de gevaren die dergelijke waarborgstelling met zich brengen. De mogelijke oplossing is hier dat de Sportfacilitator hoopt om op zeer korte termijn een essentiële stap te zetten in één of meerdere van de lopende individuele gunningprocedures. In verschillende procedures zullen de komende weken onderhandelingen worden opgestart om snel tot voorcontracten te komen die ESR-neutraal zijn. Het is logisch dat een dergelijke eerste concrete stap als signaal om de private markt verder aan het denken te zetten een mogelijkheid is. De Sportfacilitator wenst deze onderhandelingen te gebruiken om, zoals het een pps-project en een onderhandelingsprocedure betaamt, de risicos bij de juiste partij te leggen en zo de private partners te overtuigen dat de risicos die door hen dienen gedragen te worden door hen ook beheersbaar zijn. Heel eenvoudig gezegd gaan we ervan uit dat we met de eerste voorcontracten dit probleem in detail verder kunnen bekijken en dat we het samen met de lokale overheid oplossen, maar een hoger percentage van waarborg dan 49 procent geeft problemen voor de ESR-neutraliteit.
Het derde en daarnet ook al aangehaalde probleem is het subsidiebedrag. Het knelpunt is hier dat de lokale besturen van de multifunctionele sportcentra stellen dat de vooropgestelde subsidie niet meer de beloofde 30 procent dekt. Deze kritiek bestaat uit twee delen. Enerzijds stelt men dat van de 30 procent subsidie slechts een deel werkelijk naar de sportinfrastructuur gaat. Dat heeft deels ook te maken met het voorbereiden en opzetten van een pps-structuur, waarvan zij zeggen dat er heel wat van de subsidie door wordt opgeslorpt. Anderzijds stelt men dat de prijzen van de private sector duurder zijn dan verwacht en dat het plafondbedrag van de subsidie geen 30 procent van de beschikbaarheidsvergoeding dekt. Door het aanleveren van een aantal standaarddocumenten en de daarmee gepaard gaande standaardisatie heeft de Sportfacilitator getracht om de kosten voor de lokale besturen zo beperkt mogelijk te houden. Er werd steeds duidelijk gecommuniceerd dat in een pps met bepaalde kosten rekening moet worden gehouden, maar dat daar natuurlijk wel iets tegenover staat. Deze kosten worden gecompenseerd door een evenwichtiger risicoverdeling, door het voordeel van de bundeling van de verschillende activiteiten binnen dezelfde opdracht, door het vermijden van overschrijdingstermijnen en meerkosten, en door de subsidie van de Vlaamse overheid.
De investeringskost is hoger dan verwacht, onder meer omwille van het ambitieniveau van de lokale overheden voor hun multifunctioneel sportcomplex. Dat speelt zeker mee.
Wat is er voorgesteld als oplossing? Er kan overwogen worden om, binnen de beschikbare middelen van het Vlaams Sportinfrastructuurplan, het plafondbedrag op te trekken zodat ook complexere multifunctionele projecten aan een subsidie van ongeveer 30 procent van de beschikbaarheidsvergoeding kunnen komen. Dat element is daar als oplossing naar voren gebracht.
De zware juridisering en de boeteclausules zijn het vierde knelpunt. De lokale overheden stellen dat de door de Sportfacilitator voorgestelde juridische modellen zeer veel boeteclausules bevatten. De risicos worden door de private indieners op de projecten afgedekt en zodoende doorgerekend in de kostprijs voor de besturen.
De Sportfacilitator stelt aan de lokale overheden bij de kwalitatieve selectiefase van de onderhandelingsprocedure een model van selectieleidraad en bij de besteksfase een model van gunningsleidraad met daarin een model van Design Build Finance Maintain (DBFM)- of Design Build Finance Maintain Operate (DBFMO)-overeenkomst ter beschikking. De lokale overheden zijn vrij om deze modellen te herwerken. De modellen kunnen door de lokale overheid worden ingevuld zoals zij dat zelf wensen. Als ze dat willen, kunnen ze dus effectief eisen schrappen of minder strenge hersteltermijnen of boeteclausules opleggen.
Wat werd er voorgesteld als oplossing? De Sportfacilitator is bereid de betrokken besturen beter te begeleiden in het proces van het bepalen van de eisen en het daaraan gekoppeld boetesysteem, door een soort vereenvoudigde minimumlijst en de huidige maximumlijst ter beschikking te stellen. Zo hoopt men de lokale besturen te helpen.
Het vijfde en laatste knelpunt is de btw-problematiek. De lokale besturen stellen dat er een gebrek is aan duidelijkheid over de btw en de subsidie van de Vlaamse overheid aan de besturen en de beschikbaarheidsvergoeding voor de private partner. Een ruling voor bepaalde projecten zou opgemaakt zijn, doch er is hier niet voldoende openheid, helderheid en dus zekerheid over.
De Sportfacilitator heeft reeds uitvoerig aan alle betrokken lokale besturen gecommuniceerd dat er sinds juli 2010 een algemene btw-ruling is. Er bestaat dus reeds een algemene btw-ruling. Blijkbaar waren VVSG en ISB daar niet van op de hoogte. Dit punt van kritiek is daardoor ook opgelost. VVSG en ISB zijn vandaag ook op de hoogte van die btw-ruling van juli 2010.
U vroeg verder naar de resultaten van mijn aangekondigde evaluatie. Zoals u zelf al aanhaalde in uw vraagstelling, heb ik eind 2010 een bevraging georganiseerd, omdat ook ik die signalen van kritiek had gekregen en die ook hier in deze commissie al aan bod waren gekomen. Ik heb steeds gezegd dat het nodig was aan te vullen en bij te sturen waar mogelijk. Om te kunnen bijsturen, leek het mij verstandig om eerst te kijken naar wat er leeft. Ik heb drie zaken naar voren gebracht in die bevraging. Ik heb bij de lokale besturen gepolst naar hun visie over het Vlaams Sportinfrastructuurbeleid, het Vlaams Sportinfrastructuurplan in het bijzonder en naar de lokale sportinfrastructuurbehoeften en -noden.
Naar aanleiding van het huidig Sportinfrastructuurplan, zijn er vragen gesteld over vier soorten infrastructuur. Komen die nu tegemoet aan de noden die bij de lokale besturen bestaan? Ik tracht een beknopte samenvatting te geven van de eerste resultaten van de bevraging van de lokale sportinfrastructuur in Vlaanderen. Er werd de voorbije vijf jaar door de lokale besturen heel wat gerealiseerd en gerenoveerd en dit voor verschillende types sportinfrastructuur. Lokale besturen realiseerden en renoveerden hun sportinfrastructuur meestal zonder subsidies. Dat ligt in de lijn van het kerntakendebat zoals de heer Caron heeft aangehaald dat stelt dat lokale sportinfrastructuur tot de bevoegdheid van de steden en gemeenten behoort. Dat is de praktijk. Lokale besturen realiseren en renoveren hun sportinfrastructuur meestal via klassieke aanbesteding. Hier en daar wordt samenwerking gezocht met bijvoorbeeld scholen voor overkoepelende infrastructuur en hier en daar wordt sportinfrastructuur, ook lokaal, via pps gerealiseerd.
Wat de renovaties betreft, werden voornamelijk de sporthallen en zwembaden die gebouwd werden in de jaren 70 en 80 gerenoveerd. Meestal ging het over de vernieuwing van de sporttechnische uitrusting, de technieken en om het invoeren van energiebesparende maatregelen, waar er in de jaren 70 en 80 blijkbaar minder nood aan was.
De Vlaamse gemeenten geven aan acute nood te hebben aan renovatie van de resterende sporthallen en zwembaden die in de jaren 70 en 80 werden gebouwd. De Vlaamse steden en gemeenten hebben ook nood aan nieuwe sportinfrastructuur. Uit de bevraging kwamen volgende cijfers naar voren: 99 sporthallen, 80 kunstgrasvelden, 63 Finse pistes en 61 natuurgrasvelden. Dat waren de toppers. Verder was er nog een lange lijst met andere zaken.
Men kan zich de vraag stellen waarom men bij sporthallen en zwembaden ongeveer even vaak opteert voor renovatie als voor nieuwbouw. Het zou kunnen dat er in sommige gevallen gekozen wordt voor renovatie als een oplossing op korte termijn. We moeten vermijden dat renovatie als lapmiddel wordt gebruikt en dus niet duurzaam is.
63 procent van de respondenten die aangeven nood te hebben aan nieuwe infrastructuur, zijn van plan om die ook concreet te gaan realiseren. Ze geven zelf aan dat ze dit voornamelijk zullen doen via de klassieke aanbestedingsprocedure en vragen daarbij ook zeer duidelijk om financiële ondersteuning van de Vlaamse en provinciale overheden. Ondanks hun autonomie, mijnheer Caron, hebben de lokale overheden blijkbaar toch dat verlangen.
Verder valt op dat lokale besturen dat is een nieuw gegeven in vergelijking met het Vlaams Infrastructuurplan van mijn voorganger steeds meer aandacht geven aan anders georganiseerde sport zoals petanque, mountainbike, BMX, de Finse pistes, omnibuitensportterreinen. Die komen toch duidelijk meer naar voren in vergelijking met het verleden. Ik vermoed dat dat met de nieuwe cultuur te maken heeft. Daarom vond ik het ook nodig die bevraging te doen. Het leek mij niet opportuun gewoon een tweede ronde te organiseren in de filosofie van mijn voorganger.
De Vlaamse steden en gemeenten beoordelen het Vlaams Sportinfrastructuurplan middelmatig tot goed. Indien er een nieuwe oproep zou worden gelanceerd, zouden 89 lokale besturen overwegen om een aanvraag in te dienen. De belangrijkste objectieven bij een eventueel nieuw of bijgestuurd Vlaams Sportinfrastructuurplan zijn duidelijk: meer inspraak van lokale besturen zoals al bleek bij de knelpunten , kortere realisatietermijnen en meer duidelijkheid over de kostprijs.
Ik moet opmerken dat deze enquête afgenomen werd alvorens de procedures voor sporthallen, multifunctionele sportcentra en zwembaden waren afgerond. Bepaalde resultaten kunnen hierdoor beïnvloed zijn. De voornaamste knelpunten om een lokaal sportinfrastructuurbeleid optimaal uit te bouwen, zijn onvoldoende financiële middelen en onvoldoende ruimte. De Vlaamse steden en gemeenten verwachten voornamelijk de financiële ondersteuning bij hun sportinfrastructuurbeleid. De klassieke subsidies krijgen de voorkeur van de meerderheid van de respondenten, maar alternatieve financieringsvormen, zoals pps, leningen of andere, kunnen ook op voldoende belangstelling rekenen. De respondenten kijken vooral in de richting van de Vlaamse overheid en veel minder naar de provincies.
Mijn antwoorden op de volgende vragen zijn wat korter. Ik vind het belangrijk dat ik de kans krijg jullie te tonen dat ik niet stilzit en rustig afwacht totdat er een bom barst. Neen, ik heb gewerkt. Ik zal u tonen op welke manier ik verder aan de slag wil gaan.
U verwijst naar de studie van professor Van Hecke over de behoefte qua sportinfrastructuur. Die studie dateert van 2008 en betrof alleen sporthallen, zwembaden en grasvelden. Er is toen een nieuwe Vlaamse behoeftenorm bepaald, op basis van participatiecijfers, gegevens van de sportfederaties en gegevens qua tijd- en ruimtegebruik voor de diverse sporttakken. De vorige behoeftenorm dateerde van 1985 en beperkte zich tot sporthallen en overdekte zwembaden. Die van 2008 was dus iets ruimer. Daarnaast werd er, op basis van de beschikbare gegevens van 2006 uit de SPAKKI-databank van Bloso, een vergelijking gemaakt tussen de bestaande sportinfrastructuur per gemeente en die nieuwe Vlaamse norm. Er is dus sprake van behoeftenormen in Vlaanderen voor een aantal traditionele sportaccommodaties. Zo is bepaald voor overdekte zwembaden wat de wateroppervlakte zou moeten zijn, en ook is de oppervlakte bepaald voor de sporthallen, de overdekte sportaccommodaties, de voetbalvelden in natuurgras en de sportvelden in natuurgras. Ik zal die cijfers laten toevoegen aan het verslag.
De conclusie van die studie uit 2008, onder meer uitgevoerd op basis van gegevens uit 2006, was dat er in Vlaanderen vooral een tekort is aan grasvelden. Dat is eigenlijk toch het belangrijkste. Vlaanderen heeft volgens de norm nood aan 5 miljoen vierkante meter extra grasveldoppervlakte: voor de helft is dat voor voetbal, maar duidelijk ook voor multifunctioneel gebruik. Vlaanderen zou ook 13.200 vierkante meter extra zwemoppervlakte moeten hebben, en 40.000 vierkante meter extra sporthallenoppervlakte. Het is de bedoeling die cijfers te toetsen aan de gedetailleerde informatie die beschikbaar is in de SPAKKI-databank van Bloso.
In de behoeftestudie van de K.U.Leuven werden eigenlijk niet meteen aanbevelingen gedaan. Er werden enkel, op basis van een vergelijking tussen de bestaande situatie en de nieuwe oppervlaktenormen, witte vlekken gedetecteerd, dus plaatsen waar de behoeftenorm voor een of meer types van infrastructuur niet werd gehaald. De studie werd aanvankelijk gebruikt bij de beoordeling van de subsidieaanvragen die werden ingediend in het kader van het Vlaams Sportinfrastructuurplan.
Er werd me gevraagd binnen welke termijn ik aanbevelingen zal implementeren. Op basis van de conclusies van de enquête met betrekking tot de lokale sportinfrastructuur in Vlaanderen, waarvan ik daarnet de eerste resultaten heb gegeven, zal ik, in samenspraak met het ISB, de VVSG, de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) en het Vlaams Kenniscentrum PPS, een aantal aanbevelingen laten voorbereiden. Die aanbevelingen zal ik, samen met de aanbevelingen die momenteel ook worden geformuleerd in de werkgroep sportinfrastructuur van het Sport Voor Allen-platform en die mij eveneens in de komende weken zullen worden overhandigd, gebruiken om een beter zicht te krijgen op de noden en de wensen van de lokale overheden, maar ook op de bovenlokale behoeften die u hebt aangekaart. Op basis van dat alles hoop ik om voor het einde van de zomer een aantal fundamentele beleidsbeslissingen met betrekking tot het Vlaamse sportinfrastructuurbeleid te kunnen nemen.
Mevrouw Schryvers, u hebt me gevraagd of ik ook vind dat er onvoldoende resultaat is. Uw overzicht heeft duidelijk gemaakt dat de beoogde doelstellingen van het Vlaams Sportinfrastructuurplan dat mijn voorganger en de regering en het parlement van toen voor ogen hadden, onvoldoende worden gerealiseerd en dat bijsturing, op zijn zachtst gezegd, wel nodig en verstandig lijkt.
U vraagt dat meer de nadruk zou worden gelegd op de bovenlokale sportinfrastructuur. Ik heb het daarnet al aangehaald, en het staat ook in mijn beleidsbrief: ik zal uitgaan van de informatie die me zal worden aangereikt door de enquête, maar ook door het Sport Voor Allen-platform. Daardoor zal ik een ruimer zicht hebben op de lokale behoeften, maar ook op de bovenlokale noden. Het lijkt me gezond en verstandig om rekening te houden met de beide aspecten.
Geachte leden, ik hoop dat ik, met dit voor mijn doen uitermate lang antwoord, u toch een zeer goed inzicht heb gegeven op datgene waarmee we bezig zijn. Ik hoop dat ik toch minstens de indruk heb kunnen geven dat ik hier niet gewoon zit te wachten.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerige antwoord, waaruit we heel wat hebben geleerd. Een erfenis is niet altijd een cadeau. In het burgerlijk recht bestaat er dan nog zoiets als afstand van een nalatenschap.
In de politiek kennen we dat niet. Enkele jaren geleden is er iets op poten gezet dat nu voort moet worden uitgevoerd, maar waarvoor de weg niet altijd recht en zonder hindernissen is gebleken. U hebt een overzicht gegeven van de knelpunten. U hebt ook verwezen naar de vergaderingen die er zijn geweest op uw kabinet met het ISB en de VVSG, en ook met de Sportfacilitator. Ik wil u vragen er heel goed over te waken of de aangereikte oplossingen ook goed werken. We weten immers allemaal hoe het gaat bij dergelijke vergaderingen: er worden dingen voorgesteld om knelpunten te verhelpen, maar dit moet ook nog werken in de praktijk. Ik kan alleen maar hopen dat die knelpunten voor de dossiers die op tafel liggen, kunnen worden weggewerkt. U begrijpt wel dat het zeer frustrerend is voor gemeenten. Ik spreek ook uit ervaring. Enkele jaren geleden hebben gemeenteraden met volle overtuiging en in een hoerastemming besloten hieraan mee te doen, omdat Vlaanderen mee zou betalen aan hun sportinfrastructuur. Na enkele jaren stellen ze echter vast dat ze niet alleen veel tijd hebben verloren, maar dat ze ook financieel dreigen geen vooruitgang te hebben geboekt. Ze wachten nu nog op die eerstesteenlegging en dergelijke meer.
Ik heb deze vragen hier absoluut niet gesteld om een lopend project af te breken. We weten allemaal dat er veel nood is aan die bijkomende sportinfrastructuur. We moeten met zijn allen proberen die op de best mogelijke manier te realiseren. Als we hier vragen over stellen, dan is dat omdat we allemaal willen dat de knelpunten die er zijn bij de lopende projecten, worden opgelost. U hebt de belangrijkste knelpunten overlopen, maar er zijn er nog.
We willen vooral ook lessen trekken voor de toekomst. We willen bekijken hoe Vlaanderen er in de toekomst zal voor zorgen dat er, verspreid over onze regio, voldoende sportinfrastructuur in haar diverse facetten is. Dan kan ik alleen maar tevreden zijn over het feit dat u die enquête hebt gedaan. Het verbaast me niet dat uit die enquête ook het probleem van de ruimte naar voren is gekomen. Het is misschien niet zon logische combinatie, maar misschien is het in dezen ook wel belangrijk dat u eveneens bevoegd bent voor Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen, en dat u de conclusie kunt trekken dat er voldoende ruimte moet zijn voor recreatie en infrastructuur. U hebt het gehad over 5 miljoen vierkante meter. Dat is niet gering. De vraag rijst hoe al die gemeenten dat zullen moeten doen als ze hun ruimtelijke plannen opmaken, waar ze die ruimte zullen zoeken. Dan durf ik nog niet te denken aan de problemen die ter zake dan zullen rijzen met administraties.
Ik wil u eveneens vragen dat u, na de afhandeling van de lopende dossiers, heel die pps-structuur eens zou evalueren. Dan denk ik ook aan de scholenbouw. Voor lokale besturen werkt dat op heel wat domeinen goed. Ik durf dat te zeggen vanuit mijn gemeente. Als het te groots wordt, worden de juridisering en de risicos zo groot dat de meerwaarde zoek is.
Minister, ik had graag kennis genomen van uw aanbevelingen. Ik zal u daar te gepasten tijde aan herinneren. Dat interesseert ons vanzelfsprekend het meest, dat het project lopende dossiers wordt bijgestuurd, maar ook dat de aanbevelingen op een goede manier worden geïmplementeerd.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik dank u voor uw antwoord, minister. Er zijn enkele mogelijkheden aangegeven om bijsturing of extra ondersteuning te geven. Daar zitten kansen in.
Minister, u haalt aan dat er betreffende de btw een communicatie naar de gemeenten is verschenen, en dat die mogelijks niet overal is aangekomen. De btw-ruling is wel in orde, maar er leeft nog bezorgdheid. Uiteindelijk moet voor elk individueel project nog een overeenkomst worden gesloten met de lokale belastingdiensten. Dat antwoord krijgt de gemeente pas als ze de vraag stelt. Blijkbaar zijn sommigen daar zenuwachtig over. Ik heb er wel vertrouwen in dat de btw-ruling geen drempel kan vormen. Het is een stap die nog gezet moet worden en die enige onzekerheid meebrengt. Dat valt niet uit te sluiten.
U zegt dat we maximaal moeten inzetten op de ESR-neutraliteit. De Sportfacilitator en de Vlaamse Regering moeten met de partners aan de tafel gaan zitten om de eerste voorakkoorden af te sluiten. Dat gaat de gemeenten een beetje boven de pet. Ze hebben daarvoor niet de nodige ondersteuning. Ze zitten daar vast. Ik reken daarvoor op de steun van de Sportfacilitator en de Vlaamse Regering.
U haalde aan dat heel wat gemeenten interesse hebben voor ondersteuning. Hoe gaan we dat aanpakken? Hoe gaan we in de toekomst werken? De bevraging is gebeurd voor de afsluiting van het project Sportinfrastructuurfonds. Ik denk niet dat dat de interesse zal beïnvloeden. De nood aan sportinfrastructuur en financiële ondersteuning is dermate hoog bij de gemeenten dat ze blijvend geïnteresseerd zullen zijn in die ondersteuning van de Vlaamse overheid.
Men wil in eerste instantie inzetten op financiële ondersteuning omdat dan de vrijheid het grootst is. U sluit alternatieve financiering niet uit. Wat we vandaag meemaken met de projecten kan een leerschool zijn voor de toekomst. Misschien kunnen we de ppsen bijsturen en eventueel op een andere manier sneller, vlotter en gerichter de gemeenten ondersteunen. De evaluaties en conclusies zullen ons kunnen helpen.
De voorzitter : Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck: Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik ben heel blij dat u erkent dat de beoogde doelstelling te weinig resultaten heeft teweeggebracht, en dat u aan het bijsturen bent. De Vlaamse Regering moet een stimulerende en geen destructieve rol spelen.
Uit de cijfers blijkt dat heel veel projecten niet doorgaan. We moeten beseffen dat er een achterstand is en dat die moet worden weggewerkt. Ik denk dat u dat goed beseft. Geen loze beloften, resultaten hebben we nodig. Ofwel moet de overheid zorgen voor de nodige infrastructuur; ofwel moet ze een omgeving creëren waarin het investeren in de infrastructuur voor investeerders lucratief is in plaats van belastend. Ik wacht met heel veel spanning op uw visienota die medio 2011 uitkomt. Ik ben benieuwd naar de bijkomende behoeften en naar de nood aan een heroriëntatie. Er is een veelheid aan sporten. Waar zitten de witte vlekken? Wat zijn de mogelijkheden? Minister, daarom vraag ik u: denk eens na over de administratieve lasten. Er zijn heel veel vragen. Ik weet dat het niet gemakkelijk is om het beleid van iemand anders over te nemen. We blijven dit opvolgen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Mevrouw Schryvers, u spreekt van een erfenis. De besluitvorming van toen moet in haar eigen tijdskader gezien worden. Ze had de steun van parlement én regering. Een erfenis is niet gemakkelijk: achteraf het proces maken is soms veel gemakkelijker. U hebt dat niet gedaan, dat is duidelijk. Ik geef maar het kader.
De oplossingen die hier naar voren zijn gekomen, van de Sportfacilitator, de VVSG en het ISB, zal ik zeker nauwgezet voort volgen.
U hebt me ook aangesproken als minister van Ruimtelijke Ordening. Ik kan u alleen maar zeggen dat iedereen elke vierkante meter voor iets anders wil gebruiken. Er zijn verschillende mogelijkheden: ofwel gaan we daar in de toekomst anders mee om, ofwel gaan we zoals in de middeleeuwen weer op veroveringstocht, ofwel gaan we de zee dempen.
De heer Philippe De Coene, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de mevrouw Schryvers en door de heer Deckmyn werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.