Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 15/03/2011
Vraag om uitleg van de heer Dirk Peeters tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over het statuut van natuurwerkers in de groenjobs
- 1544 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Voorzitter, minister, geachte leden, het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2003 regelt het statuut van de groenjobs. In artikel 1 van dit besluit worden alleen invoegwerknemers en werknemers van een sociale werkplaats vermeld in de definitie van wat toen de doelgroepwerknemers heette.
Later heeft het decreet van 22 oktober 2006 houdende de lokale diensteneconomie feitelijk een nieuwe categorie groenarbeiders gecreëerd. De invoegjobs, die werden geregeld bij het decreet van 2003, vallen hier niet automatisch onder. Het gevolg is een patsituatie op het terrein. Het statuut van de collectieve invoeg bestaat in feite niet meer en de doelgroeparbeiders die daaronder vielen, zijn nu opgenomen in de erkenningen van de lokale diensteneconomie. De groenjobs kunnen de facto echter niet worden overgezet naar dit nieuwe statuut, omdat er in het besluit van de groenjobs niet staat dat de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd via doelgroepwerknemers uit de lokale diensteneconomie.
Nu zijn er toch wel enkele honderden doelgroeparbeiders in het stelsel van de groenjobs ondergebracht. Zij kunnen echter niet worden overgeheveld naar het nieuwe decreet. Hun banen zijn dus bedreigd. Als ik goed werd geïnformeerd door de mensen van de vzw Natuurwerk, werd er zelfs een studie over dit probleem en de harmonisatie van de statuten opgestart, maar werd die studie blijkbaar niet voltooid. In de sector leeft de vraag dat er een oplossing zou komen voor dit probleem, om diverse redenen. Zo kunnen de Minawerkers, die we kennen van de samenwerkingsovereenkomst, wel worden overgeheveld, omdat het begrip lokale diensteneconomie wél is opgenomen in die samenwerkingsovereenkomst. Dat heeft tot gevolg dat in één ploeg vaak arbeiders met verschillende statuten naast elkaar werken, waarbij de ene is overgeheveld naar het nieuwe statuut en de andere nog niet.
Een ander probleem is dat alle erkenningen van de organisaties eind 2002 zijn gestart en tien jaar duren, wat betekent dat alle erkenningen in 2012 aflopen. Verlenging kan echter niet meer, aangezien het statuut van de collectieve invoeg is ondergebracht in het decreet Lokale Diensteneconomie. Het statuut van de lokale diensteneconomie is voor de erkende organisaties financieel interessanter, door een betere betoelaging. Om commerciële redenen rekenen de organisaties de loonrestfinanciering aan, volgens het subsidieniveau van de lokale diensteneconomie. Daardoor lijden ze eigenlijk verlies, want in werkelijkheid ligt hun subsidie dus lager.
Bij de aanvraag voor een groenjob moeten zowel de Administratie Werkgelegenheid als het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) het dossier goedkeuren. Voor Werkgelegenheid is er op zich geen probleem, want die administratie kan erkennen op basis van het decreet Lokale Diensteneconomie. Als een terreinbeheerder in zijn dossier echter aangeeft te willen werken met een erkende organisatie, in het kader van de lokale diensteneconomie, kan met het huidige besluit het ANB het dossier niet goedkeuren, net omwille van het ontbreken van de lokale diensteneconomie als mogelijkheid in het besluit van 2003.
Minister, dit is een technische aangelegenheid. Bent u op de hoogte van dit probleem? Ik ga ervan uit dat dit wellicht wel zo is. Hoeveel groenjobs staan er op de tocht als er voor 2012 geen wettelijke bijsturing komt? Wat is de stand van zaken van de studie over de harmonisatie die werd opgestart? Hoe evalueert u het probleem en hoe wilt u dat probleem en de onzekere toestand verhelpen? Met wie pleegt u hierover overleg en wie zijn de betrokken partners? Gezien de complexiteit van dit toch wel technische statuut, lijkt het me dat er sowieso overleg moet komen.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, mijnheer Peeters, ik ken dit probleem. Het is inderdaad een probleem. Indien er geen wettelijke bijsturing of oplossing zou komen, gaat het in totaal over 80,92 gesubsidieerde voltijdsequivalenten, of 71 procent van het huidige contingent aan groenjobs. De studie naar de harmonisatie bevindt zich in een finale fase. Het eindrapport wordt kortelings verwacht. Het zal aan ons worden voorgelegd en er komt een breed overleg met alle betrokken stakeholders.
Ik heb de administratie al opdracht gegeven om op basis van die studie, als ze er is, een voorstel te formuleren om de bovenstaande problematiek op te lossen.
U vraagt met wie ik overleg pleeg. De problematiek heeft ook betrekking op het kabinet van minister Van den Bossche. Er werd al overleg gepleegd en er zal in samenspraak met haar worden gezocht naar een passende oplossing.
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, ik dank u voor dit korte maar duidelijke antwoord. Ik vat het even samen. Ik begrijp toch goed dat u dit niet laat liggen en dat er een oplossing komt voor 2012, nadat de studie gekend is en na het overleg? Mag ik dat zo onthouden?
Minister Joke Schauvliege : Ja.
De voorzitter : Het incident is gesloten.