Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 31/03/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de taaltest en de aanbevelingen daaromtrent in het jaarverslag van AgODi
- 1382 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Het Vlaams Parlement keurde op 11 maart 2009 het decreet betreffende de toelatingsvoorwaarden voor het gewoon lager onderwijs en de engagementsverklaring tussen school en ouders in het basis- en secundair onderwijs goed. Zo worden vanaf dit schooljaar 6-jarige kinderen toegelaten tot het gewoon lager onderwijs indien ze het vorige schooljaar in een Nederlandstalige kleuterschool waren ingeschreven en ook minstens 220 halve dagen aanwezig waren. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, kan de leerling toch worden ingeschreven indien het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) of de school op basis van een proef vaststelt dat het kind de Nederlandse taal voldoende beheerst om het lager onderwijs te kunnen aanvatten.
De inhoud van de taaltest krijgt een vrij zwaar gewicht in de beslissing of een kleuter voldoende de taal kent om al dan niet naar een eerste leerjaar te gaan. De taalproef werd einde schooljaar 2009-2010 voor het eerst afgenomen.
In antwoord op een vraag van mevrouw Brusseel eind vorig jaar hebt u cijfergegevens ter beschikking gesteld over het aantal kleuters dat de taalproef heeft afgelegd. Het waren er 591. Daarvan zijn er 482 geslaagd, dat is toch heel wat. U stelde toen ook heel duidelijk dat indien bij controle van de toelatingsvoorwaarden wordt vastgesteld dat een leerling van 5 of 6 jaar in het gewoon lager onderwijs ingeschreven is zonder dat aan de toelatingsvoorwaarden is voldaan, deze leerling wel in het lager onderwijs kan blijven, maar dat de school de financier- of subsidieerbaarheid voor die leerling kan verliezen.
Uit het jaarverslag 2009 van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) blijkt dat oudere en recentere informatiseringsprojecten in het onderwijs blijvend onderhoud vergen. Audits en het Rekenhof hebben al aangetoond dat IT-investeringen noodzakelijk zullen blijven.
In het jaarverslag van AgODi wordt ook aandacht gevraagd voor data en gegevens bij de uitvoering en voorbereiding van het beleid. Zo staat in het jaarverslag dat de laatste jaren een beleid ontwikkeld is waarbij ook de rechten van individuen, van ouders en leerlingen, gebaseerd worden op gegevens die in het kader van de financiering en subsidiëring van scholen worden verzameld. De kwaliteit van deze gegevens, zo meldt het jaarverslag, is afhankelijk van de input door de scholen. Een foutieve data-entry resulteert in een kleine afwijking op de middelen waarop een school wettelijk recht heeft.
Het menselijk effect van een foutieve data-invoer is aanzienlijk groter als het gaat over individuele rechten. We hebben kunnen lezen in het rapport dat AgODi begin 2010 waarschuwingsbrieven naar ouders van kleuters heeft gestuurd om hen te wijzen op de nieuwe toelatingsvoorwaarden voor het lager onderwijs vanaf 2010-2011, die ook een voldoende mate van aanwezigheid in het kleuteronderwijs vereisen. Heel opmerkelijk is dat het merendeel van de reacties, namelijk 80 procent, kwam van ouders wier kinderen onvoldoende aanwezig waren geweest wegens ziekte en revalidatie. Deze ouders kregen te horen dat hun kind niet naar de lagere school mag gaan zonder een taaltoets af te leggen en dat zij een eventueel recht op een schooltoelage mislopen.
Ik ben geschrokken van wat ik te lezen kreeg in het rapport van AgODi omdat de manier waarop wij het hebben geregeld, wijst op een mankement. Minister, daarover wil ik u een aantal vragen stellen.
Welke conclusies trekt u uit het jaarverslag 2009 dat AgODi heeft opgemaakt? Wat zult u precies doen met de aanbevelingen die worden gedaan in verband met IT-investeringen die nodig zijn en de aandacht die wordt gevraagd voor data en gegevens bij de uitvoering en voorbereiding van het beleid? Het concrete voorbeeld in verband met datgene wat gebeurd is omtrent de taaltest toont aan hoe belangrijk dat het is om over goede data en gegevens te beschikken.
Hoe staat u tegenover de vaststelling dat kinderen die onvoldoende aanwezig waren wegens ziekte en revalidatie, ook de taaltest moeten afleggen en zelfs het recht op een schooltoelage kunnen mislopen? Als we kijken naar de kinderen die revalidatie volgen of andere vormen van begeleiding die nodig is om de ontwikkeling te stimuleren, is het niet vanzelfsprekend dat er dergelijke zware consequenties voor de kinderen en de ouders aan worden gekoppeld. Ik vind het interessant om een zicht te krijgen op het aantal kinderen dat onvoldoende aanwezig was specifiek wegens ziekte en revalidatie. Beschikken we over die cijfers?
Minister, u hebt van in het begin aangekondigd dat u de evaluatie van de taaltest ten gronde wilt doen. U hebt heel duidelijk gesteld dat u dat zou doen nadat het voor het eerst werd toegepast. We zijn nu verschillende maanden later. Ik denk dat het gepast is om nu te vragen hoever het staat met die evaluatie. Hoe gebeurt dit? Hoe zal de ene maatregel geëvalueerd worden in het totale pakket maatregelen om kleuterparticipatie te verhogen?
Wat is er gebeurd met de kinderen die in 2009-2010 geen 220 halve dagen in een Nederlandstalige kleuterschool aanwezig waren en de taaltest niet hebben afgelegd? Als ik kijk naar de cijfers die u vorig jaar zelf ter beschikking hebt gesteld, moesten 1400 leerlingen de taaltest ondergaan, dit op basis van de gegevens die AgODi ter beschikking kon stellen. Als we dan kijken naar het aantal dat de test effectief heeft afgelegd, gaat het over 591. Dat is een beduidend verschil. Volgens de data die wij hebben, hebben heel wat kleuters de toets niet afgelegd. Wat is er met hen dan gebeurd?
Hebben we een zicht op het aantal zesjarigen dat niet aan de toelatingsvoorwaarden voor het gewoon lager onderwijs voldoet en toch is ingeschreven in het lager onderwijs, wat mogelijk is, maar met mogelijke consequenties ten aanzien van de financiële middelen voor de school?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ik sluit me bijzonder graag aan bij de vragen van mevrouw Helsen. Ze zijn allemaal zeer pertinent. Ik ben in het bijzonder verbaasd over het feit dat kinderen die wegens ziekte en revalidatie een deel van het schooljaar moeten missen, ook die taaltest moeten ondergaan. Anderzijds moet er natuurlijk ook wat hen betreft duidelijkheid zijn over de taal.
Ik heb een bijkomende vraag. Als kinderen ziek zijn, dan hebben ze recht op lessen aan huis, in ziekenhuizen of wat dan ook. In dezen gaat het over kinderen die niet leerplichtig zijn. Kan er worden nagedacht over enige begeleiding van die kinderen om ervoor te zorgen dat ze zelfs op die jonge leeftijd geen achterstand oplopen? Als je op die leeftijd reeds wordt geconfronteerd met ziekte en revalidatie, en je schooljaar wordt gehypothekeerd, is het niet opportuun om ook nog schoolse achterstand op te lopen. Is het mogelijk om in een bijkomende begeleiding voor die kinderen te voorzien?
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Minister, gisteren hadden we een debat over zittenblijvers. U beloofde een bijkomend onderzoek naar zittenblijvers in de derde kleuterklas en het eerste leerjaar. Misschien moeten we het niet alleen bij die twee jaren houden, maar tot het zesde leerjaar gaan. Het kleuter- en lager onderwijs vormen toch een basis voor het voortzetten van studies in het secundair onderwijs.
591 kinderen zijn geslaagd voor de taaltoets om naar het eerste leerjaar over te gaan, maar is dat voldoende om verder school te kunnen volgen? Is die groep kinderen terug te vinden bij de groep van de zittenblijvers?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Ik denk dat AgODi gelijk heeft dat het veel gewicht geeft aan die taaltest. Ik volg systeemtherapeut Marc Litière, die zegt dat de kennis van de taal absoluut nodig is om een schoolcarrière met succes te kunnen aanvangen. Als we de taalachterstand tijdig kunnen detecteren of het sanctionerend moet zijn is een andere kwestie , dan kunnen we remediëren en, eventueel met een extreme begeleiding, een hele carrière vergemakkelijken, en dan is dat een goed instrument.
Minister, de taaltest moet natuurlijk nog worden geëvalueerd, en dat zal bepalend zijn. Wat me bijzonder frappeerde, is dat kinderen die door ziekte en revalidatie hun aantal dagen niet halen, een categorie apart zijn. Misschien moeten we mensen die met zieke kinderen worden geconfronteerd, een afwijking gunnen. Het lijkt me straf om hen daarvoor een schooltoelage te laten mislopen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Wij vinden de taaltest een goed instrument. Het is prima dat het werd ingevoerd. Op de evaluatie zal ik niet vooruitlopen. Rond Pasen zullen we alle taalaspecten van het onderwijsbeleid voor het voetlicht brengen. Dan zullen we dat in detail bespreken.
Tot nader order gaat het over een kleine groep, zowel degenen die de taalproef afleggen als de geslaagden. Degenen die in de mist verdwijnen, zouden met zon 800 zijn. Minister, waar komen die kinderen dan terecht? Een vorm van sanctionering moet wel blijven bestaan, anders heeft het weinig zin dat de taaltoets wordt afgelegd.
Het lijkt me onlogisch dat kinderen door afwezigheid wegens ziekte en revalidatie aan zon taalproef moeten worden onderworpen. Een medische attestering zou daar kunnen volstaan. Het belangrijkste is dat de kleuterparticipatie ondertussen substantieel is verhoogd, en wellicht is dat te danken aan die taalproef.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : In oktober heb ik geprobeerd antwoorden te krijgen over de werking van de taalproef. Minister, u antwoordde dat we moesten wachten op de evaluatie, die toch enkele weken in beslag zou nemen. Ik heb aangedrongen op een timing, en u zei dat u hoopte dat die rond de kerstvakantie klaar zou zijn. Het is nu bijna paasvakantie en ik hoop dat u een duidelijk antwoord kunt formuleren op de derde vraag van mevrouw Helsen, want het is heel moeilijk om standpunten in te nemen zonder dat we de evaluatie kennen.
Onze fractie heeft zich in het verleden nogal kritisch uitgelaten over de taalproef, niet omdat we het niet belangrijk zouden vinden dat kinderen goed Nederlands spreken als ze naar het eerste leerjaar gaan, maar omdat de taalproef te beperkt is. Het is verontrustend dat zieke kinderen niet zouden mogen overgaan. Misschien moeten we onderzoeken om die taalproef uit te breiden naar een soort ontwikkelingstest om na te gaan of die kinderen al dan niet schoolrijp zijn. Hebben ze alle nodige competenties in hun rugzakje om op een goede manier naar het eerste leerjaar te kunnen overgaan? De taal is daar maar één aspect van. Zeker voor zieke kinderen kan het nuttig zijn om na te gaan of ze schoolrijp zijn. De leerkrachten hebben die kinderen niet in hun klas gehad en kunnen daar dan ook moeilijker over oordelen.
Minister, de eerste stap zal de evaluatie zijn, zeker?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collegas, uiteraard lezen wij alle jaarverslagen en proberen wij daar in de mate van het mogelijke de nodige beleidsconclusies uit te trekken. Uiteraard dienen die beleidsconclusies te sporen met de uitgezette beleidsprioriteiten van deze legislatuur en moeten ze passen binnen de budgettaire mogelijkheden die er zijn.
Het is inderdaad belangrijk dat de agentschappen van het beleidsdomein Onderwijs informatie verzamelen en rapporten en aanbevelingen maken die het departement en mijzelf in staat stellen een grondige evaluatie van het bestaande beleid te maken en constructieve en sterke beleidsvoorstellen te doen. We zullen in de toekomst nog meer dan vandaag moeten investeren in het verzamelen van accurate data.
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten is voor zijn gegevens in grote mate afhankelijk van de input door de scholen. AgODi, maar ook de scholen, zijn al jaren vertrouwd met de financiering/subsidiëring en omkadering op basis van leerlingengegevens die scholen aan het agentschap bezorgen. De laatste jaren is er een beleid ontwikkeld waarbij ook de rechten van individuen, ouders en leerlingen gebaseerd worden op de gegevens die in het kader van de financiering/subsidiëring en omkadering van scholen worden verzameld. Het foutief doorgeven van data door de school resulteerde totnogtoe in een kleine afwijking op de middelen waar de school wettelijk recht op heeft. Maar als het gaat om een individueel recht recht op een schooltoelage, voldoen aan een toelatingsvoorwaarde heeft een eventuele fout natuurlijk een grotere menselijke impact.
Het is daarom belangrijk dat de overheid zicht heeft op het betrouwbaarheidsgehalte van gegevens, zodat zij in de fase van de voorbereiding van nieuw beleid, maar ook tijdens de uitvoering van een besliste maatregel, dergelijke risicos voldoende kan inschatten. Ook de scholen zelf moeten vooraf duidelijk weten waarvoor de data die zij aanleveren, gebruikt zullen worden en welke verstrekkende gevolgen foutieve of laattijdige data kunnen hebben. Daarom onderneemt AgODi ook diverse acties om de scholen hierover te informeren en wordt scholen gevraagd om de gegevens bijkomend te verifiëren. Op de volgende ronde van Vlaanderen zal daar ook extra aandacht aan worden besteed.
Belangrijke projecten in verband met gegevensverzameling zijn de uitbouw van een kenniscentrum en van een centraal register inschrijvingen. Het kenniscentrum heeft juist als doel de kennisbasis te verstevigen voor een verbetering van de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsbeleid, en om het beleidsvoerend vermogen en de werkzaamheden van onderwijsactoren en belanghebbenden te ondersteunen. Het investeren in deze en andere projecten rond kennisverzameling zal sowieso ook gepaard moeten gaan met fundamentele IT-investeringen.
Ik wil vooraf nog even stellen dat zowel de schooltoelage voor kleuters als de maatregel met betrekking tot de taalproef te zien zijn in een geheel van maatregelen die tot doel hebben de kleuterparticipatie te verhogen. Het belang van kleuterparticipatie wordt hopelijk door niemand in twijfel getrokken.
Als kleuters twee schooljaren op rij onvoldoende naar school gaan, moeten de ouders de schooltoelage van het tweede schooljaar terugbetalen. Bij het uitwerken van de regelgeving over de schooltoelagen voor het kleuteronderwijs werd rekening gehouden met het feit dat kleuters niet elke dag naar school moeten of kunnen gaan. Het aantal dagen dat kleuters aanwezig moeten zijn, loopt op met de leeftijd van het kind, tussen 100 en 220 halve dagen. Met die aanwezigheidsvoorwaarden wordt in voldoende ruimte voorzien voor de gebruikelijke afwezigheden, zoals die veroorzaakt door kinderkwaaltjes, rekening houdend met de ontwikkeling van het kind.
De praktijk wijst echter uit dat in enkele uitzonderlijke gevallen, als gevolg van een precaire gezondheid, de voorziene marges van afwezigheid niet volstaan. Het betreft dan kinderen die gedurende meer dan één schooljaar ernstig ziek zijn of revalideren. Ik besef dat het voor ouders gevoelig ligt dat zelfs een door een dokter gewettigde afwezigheid niet meetelt. Om het mogelijk te maken dat die kleuters, die in de mate van het mogelijke toch nog naar school blijven gaan, hun schooltoelage niet mislopen, zal ik in Onderwijsdecreet XXI een uitzonderingsregeling opnemen voor deze kleuters. Die regeling is nog niet aan u voorgelegd, collegas, maar zit wel al in de procedure.
Voor wat betreft de maatregel rond de taalproef is er op dit ogenblik geen uitzondering voor zieke of revaliderende kinderen. De taalproef is het sluitstuk van een geheel aan maatregelen die de kleuterparticipatie moeten bevorderen. Ofwel gaat men voldoende naar de kleuterklas, ofwel legt men een taalproef af. Bij de totstandkoming van de regelgeving waren er twee mogelijkheden: op een exhaustieve manier alle groepen van kinderen opsommen die ontheven waren van de verplichting tot 220 halve dagen aanwezigheid én van het afleggen van de taalproef, ofwel iedereen die geen voldoende aanwezigheid kon aantonen, de taalproef laten afleggen. Het Vlaams Parlement heeft tijdens de vorige legislatuur, mevrouw De Knop voor het laatste gekozen. Uitzonderingen opsommen kinderen wier ouders in het buitenland werken, ambassadekinderen, zieke kinderen houdt het risico in dat men steeds opnieuw nog andere groepen detecteert die misschien ook nog moeten worden toegevoegd aan de uitzonderingslijst.
Bij zieke kinderen, waartoe ook anderstalige kinderen kunnen behoren, is het bovendien niet zeker of ze voldoende vorderingen in het Nederlands hebben gemaakt om het gewone lager onderwijs te kunnen aanvatten, vandaar dat de taalproef wordt gebruikt.
Er zijn op dit ogenblik geen volledige cijfers beschikbaar van het aantal kleuters dat wegens ziekte of revalidatie niet aan voldoende aanwezigheid in het kleuteronderwijs komt. Dat komt omdat in het kleuteronderwijs aanwezigheden worden geregistreerd, en geen redenen van afwezigheid. Wat ik wel kan meegeven, is dat in het kader van de schooltoelage op 9 februari 2011 6478 ouders werden aangeschreven die een kleuter hadden met onvoldoende halve dagen aanwezigheid in het schooljaar 2009-2010. Op 8 maart 2011 hadden 248 ouders daarop gereageerd. Van die 248 ouders waren er 80 ouders die verklaarden dat hun kind onvoldoende naar school ging wegens ziekte of revalidatie. Twee andere ouders hebben helaas moeten verklaren dat hun kind overleden was.
Als we enkel naar de vijfjarige kleuters kijken, dan zijn er 1618 ouders aangeschreven die een kleuter hadden met onvoldoende aanwezigheid in schooljaar 2009-2010. Op 8 maart hadden 123 ouders daarop gereageerd. Van die 123 ouders waren er 41 ouders die verklaarden dat kun kind onvoldoende naar school ging wegens ziekte of revalidatie.
Op dit ogenblik wordt de laatste hand gelegd aan de evaluatie van de taaltest. Dat komt omdat er stabiele cijfers nodig zijn over de aanwezigheden in de derde kleuterklas en over de afgelegde taalproeven. De gegevens met betrekking tot de taalproeven, afgenomen door de scholen en de CLBs, worden als stabiel beschouwd en zijn eind 2010 via antwoord op een aantal parlementaire vragen meegedeeld aan het Vlaams Parlement.
Wat betreft de gegevens met betrekking tot de aanwezigheden in de derde kleuterklas die de scholen op 30 juni 2010 aan AgODi dienden door te geven, kan ik u melden dat ook die gegevens eind 2010 reeds aan het parlement zijn doorgegeven. Het ging toen om beschikbare, voorlopige gegevens. Doordat scholen en ouders ook sinds eind 2010 nog correcties zijn blijven doorgeven, zal dit overzicht pas eerstdaags volledig afgesloten worden.
Het definitieve bestand van de aanwezigheden kan dan gekoppeld worden aan het bestand van de taalproeven. Vanuit die koppeling kunnen dan analyses gemaakt worden en conclusies getrokken worden.
De taalproef is het sluitstuk van een totaalpakket aan maatregelen om de kleuterparticipatie te verhogen. Daarom is het ook onmogelijk om het effect van één geïsoleerde maatregel te bekijken. Op basis van de cijfers die eind vorig jaar beschikbaar waren, konden we wel al vaststellen dat het aantal 5-jarigen dat aan 220 halve dagen aanwezigheid voldoet, nu 97,4 procent bedraagt.
De kinderen die in 2009-2010 geen 220 halve dagen in een Nederlandstalige kleuterschool aanwezig waren en de taaltest niet hebben afgelegd, voldoen op basis van de regelgeving niet aan de toelatingsvoorwaarden voor het gewoon lager onderwijs en kunnen daar dus niet ingeschreven worden. Zij moeten dit schooljaar nog in het kleuteronderwijs doorbrengen. Kinderen die toch in het gewoon lager onderwijs ingeschreven zijn, kunnen niet beschouwd worden als regelmatige leerlingen. Niet het kind wordt gesanctioneerd het kind wordt niet teruggeplaatst naar het kleuteronderwijs wel de school die verantwoordelijk is voor het controleren van de toelatingsvoorwaarden. Voor de school zijn deze leerlingen niet financierbaar of subsidieerbaar en kunnen er geen omkadering en werkingsmiddelen voor toegekend worden.
Zodra het bestand over de aanwezigheden in de derde kleuterklas afgesloten wordt, zal dit gekoppeld worden aan het bestand over de taalproef. Dan zal er zicht zijn op het aantal leerlingen dat niet aan de toelatingsvoorwaarden voor het gewoon lager onderwijs voldoet en er toch ingeschreven is.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ik dank u voor het antwoord. U erkent dat het belangrijk is om te investeren in IT en om betere afspraken te maken en een beter systeem te ontwikkelen, om gegevens van de scholen aan te leveren aan het departement.
U hebt niet concreet geantwoord hoe u daar in de toekomst aan zult werken. Ik hoop in elk geval dat u dat ernstig neemt en dat de financiële middelen daartoe ter beschikking kunnen worden gesteld. De gegevens die u aanlevert, wijzen erop dat er een probleem is en dat er heel wat ruis zit op de beschikbare cijfers.
U hebt opnieuw cijfermateriaal ter beschikking gesteld. Dat wijst erop dat een goede opvolging nodig is en dat het systeem op punt moet worden gesteld. Ik vind het positief dat u bereid bent om een aanpassing door te voeren aan de regelgeving voor de kinderen die worden geconfronteerd met ziekte of revalidatie. Het is belangrijk om dat niet enkel voor de afwezigheden en de schooltoelages te bekijken, maar ook voor de taaltoets. Het gaat om kinderen die worden opgevolgd in de totale ontwikkeling. Het dossier zelf levert voldoende materiaal aan om uit te wijzen of het kind al dan niet de overstap kan maken naar een eerste leerjaar. Een sanctionerende taaltoets lijkt me dan echt niet het gepaste instrument. We kunnen in de regelgeving het best nadenken over een oplossing voor de afwezigheden van kinderen in de kleuterschool. Op die manier kunnen de pijnlijke situaties die zich vandaag op het terrein voordoen, in de toekomst worden voorkomen.
Ik wacht de resultaten af die we zullen terugvinden in het concrete rapport. Ik vraag me af waar het grote verschil zit in de cijfers waarover we beschikken. Tijdens de maanden in voorbereiding van het decreet en van de afname van de taaltoets kregen we allerlei cijfers. Dat wijst erop dat het zeer moeilijk is om over de juiste cijfers te beschikken. Ook vandaag kom ik opnieuw tot die vaststelling. Ik ben heel benieuwd waar in het rapport we de kinderen die de test niet hebben afgelegd en niet voldoen aan de voorwaarden, zullen terugvinden. Ik heb begrepen dat ik die gegevens zal terugvinden in het rapport zelf.
Minister, op termijn is het belangrijk dat er een opvolging komt van die kinderen die wel zijn geslaagd in de taaltoets. We hebben gisteren het debat gevoerd over het zittenblijven. Iedereen in deze commissie is het erover eens dat dit niet de juiste oplossing is. Het parlement heeft er heel duidelijk voor gekozen om binnen het kleuteronderwijs met ontwikkelingsdoelen te werken. Aan het eind van de lagere school worden de eindtermen geformuleerd. Op die manier kan het instrument van de ontwikkelingsdoelen worden gehanteerd in de lagere school. Op 12-jarige leeftijd moet worden nagegaan of de eindtermen zijn bereikt. Dat is een juiste manier van werken.
Dit staat echter haaks op de sanctionerende maatregelen die wij toepassen met betrekking tot de taaltoets. Ik ben het er volledig mee eens dat taal heel belangrijk is om de overgang te maken. Wij moeten echter vooral inzetten op remediëring en begeleiding. We hebben de afgelopen dagen gezien wat het effect is van een testcultuur en van de daarmee verbonden sanctionering. Het is echt niet wenselijk dat we daar in Vlaanderen verder voor kiezen. Ik blijf pleiten om daar voldoende aandacht voor te hebben bij de evaluatie van de toepassing van de taaltoets. Zonder remediëring en begeleiding brengen we die kinderen geen stap vooruit. Dat blijft mijn bezorgdheid. Ik zal sowieso de evaluatie van de toepassing van dit instrument met veel belangstelling lezen en dit hier opnieuw op de agenda plaatsen.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ook ik vind het heel positief dat Onderwijsdecreet XXI al een oplossing zal brengen met betrekking tot de studietoelage.
Wat de taaltoets betreft, wil ik duidelijk stellen dat het toch wel belangrijk is om een zicht te krijgen op de taal van de kinderen. Van mevrouw Helsen krijg ik de indruk dat de klemtoon nu toch wel heel sterk wordt gelegd op het sanctioneren. Ik weet niet of dat de bedoeling was. Van in het begin hebben we gezegd dat er meer moet zijn dan dat alleen: die begeleiding voor iedereen is belangrijk. Met betrekking tot een mogelijke oplossing voor zieke en revaliderende kinderen voor het afleggen van die taaltoets moeten we erover nadenken of die kinderen eventueel vooraf kunnen worden begeleid en op een bepaald niveau worden gebracht, zodat ze die toets niet meer hoeven af te leggen. Dat kan immers inderdaad zeer confronterend zijn voor ouders, en we moeten dat absoluut vermijden.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, minister, de uitzondering voor zieke en revaliderende kinderen die wordt opgenomen in Onderwijsdecreet XXI en waarover mevrouw Deckx het al had, is zeer positief. Dat is prima. Dat is in orde.
Ik heb genoteerd dat 97,4 procent van de kinderen eigenlijk geen enkel probleem heeft als het gaat over het overgaan naar het eerste leerjaar. Dat is gelukkig een bijzonder hoog percentage.
Voor het overige wacht ik op de evaluatie van de taaltest om tot definitieve besluiten ten gronde te kunnen komen over dit onderwerp.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Voorzitter, op basis van de uitgebreide toelichting van mevrouw Helsen stel ik vast dat zij toch ook wel het sanctionerende aspect van de taalproef in vraag stelt. Wij hebben dat eigenlijk vanaf het begin gedaan en daarover ook een voorstel ingediend.
Minister Pascal Smet : Mevrouw De Knop, uw partij heeft dat wel goedgekeurd.
Mevrouw Irina De Knop : Ja, dat is waar, maar we moeten kijken naar de evaluatie ervan. Dat was niet onze minister, denk ik.
Minister Pascal Smet : Dat was tijdens de vorige legislatuur.
Mevrouw Irina De Knop : Minister, dat weet ik wel, maar of u dat nu wilt of niet, we hebben ons daar toch kritisch over uitgelaten. We zijn immers vooral bevreesd voor dat sanctionerende aspect. Er moet inderdaad een goed opvangnet worden gevonden. Ik denk dat iedereen daarvan doordrongen is. Die evaluatie was er misschien al geweest als daar een pasklaar antwoord op zou zijn. We hopen echt dat u dat aspect mee in overweging kunt nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.