Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 03/03/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over problemen voor leerlingen zonder verblijfsvergunning bij buitenlandse schoolactiviteiten
- 1213 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, mijn vraag gaat over extra-murosactiviteiten, waarbij scholen leerlingen meenemen naar het buitenland. Het kan inderdaad gebeuren dat deze activiteiten niet alleen buiten de school, maar ook buiten België plaatsvinden. Een excursie naar Frankrijk of Nederland gebeurt regelmatig bij gemeenten die zich in de grensstreek bevinden.
Zoals de ministeriële omzendbrief van 21 november 2001 betreffende extra-murosactiviteiten het voorschrijft, vergt de deelname van leerlingen aan extra-murosactiviteiten de schriftelijke toestemming van de persoon of personen die de ouderlijke macht uitoefenen of die de kinderen in rechte of in feite onder hun bewaring hebben. Scholen die zich met hun leerlingen buiten de Schengenzone begeven, dienen de richtlijnen te volgen zoals bepaald in de omzendbrief van 5 mei 2004.
Mijn vraag gaat eigenlijk over de niet-EU-onderdanen, want zij moeten steeds hun verblijfsvergunning bij zich hebben, daar dit document de binnenkomst in België verzekert. Minister, daar rijst een probleem. Ik kreeg van schooldirecties de melding dat er op vandaag in hun scholen leerlingen zijn die verschillende verblijfsstatuten hebben dat weten we allemaal. Sommigen hebben niet echt een verblijfsvergunning, van sommigen is ze vervallen en aan sommige ouders is zelfs een bevel betekend het land te verlaten. Dat weten we natuurlijk allemaal.
Het streefdoel is dat alle leerlingen deelnemen aan de extra-murosactiviteiten, aangezien ze deel uitmaken van het leerprogramma. Vanuit dit oogpunt is het duidelijk dat de eventueel niet-deelnemende leerlingen verantwoord moeten worden opgevangen, dat ze met andere woorden moeten kunnen deelnemen aan een voor hen georganiseerde reeks van activiteiten die zo dicht mogelijk aansluiten bij de pedagogisch-didactische aanpak die buiten de school aan de andere leerlingen wordt aangeboden.
Minister, voor de leerlingen zonder verblijfsvergunning is er vandaag een probleem met betrekking tot die schooluitstappen naar het buitenland. Het is namelijk de vraag of ze bij een controle opnieuw toegang tot België zullen krijgen. Ook op het vlak van verzekeringen kunnen zich een aantal problemen voordoen. De directies meldden mij dan ook dat men daar soms met een dilemma kampt. Moeten ze de leerlingen uitsluiten van uitstappen naar het buitenland? Dit voelt men als onrechtvaardig aan. De directies zouden de uitstappen kunnen schrappen voor alle leerlingen, maar ook dat wordt niet als een goede oplossing aanzien.
Hebt u kennis van het probleem? Wat zijn de concrete risicos indien kinderen zonder verblijfsvergunning toch deelnemen aan extra-murosactiviteiten in het buitenland? Hoe kan dit worden opgelost?
Hoeveel leerlingen die vorig schooljaar in onze secundaire scholen en basisscholen waren ingeschreven hadden geen geldige verblijfsvergunning? Hebt u zicht op de evolutie van dit cijfer?
Zijn er nog bijkomende risicos wat betreft de mogelijke betrokkenheid bij een ongeval in het buitenland voor leerlingen die geen geldige verblijfsvergunning hebben?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Vragen van scholen aan mijn administratie naar mogelijkheden en voorwaarden om onderwijsactiviteiten in het buitenland reglementair te organiseren, zijn niet uitzonderlijk. In bepaalde gevallen hebben die vragen betrekking op eventuele reisbeperkingen voor leerlingen zonder geldige verblijfsvergunning in ons land. De beschikkingen die in dat verband van kracht zijn, verschillen naargelang van onder andere het land van bestemming, de leeftijd van de leerling, het tijdstip van de reis, de duur van het verblijf ter plaatse, het verblijfsstatuut van de leerling in België.
Om problemen zowel bij grenscontrole als ter plaatse te vermijden, wordt scholen daarom ten stelligste aangeraden contact op te nemen met de FOD Buitenlandse Zaken (BUZA) of met de ambassade of het consulaat van het betrokken land in België. In de omzendbrief van Onderwijs met betrekking tot extra-murosactiviteiten zullen we, volledigheidshalve, de contactgegevens van de FOD BUZA vermelden.
Indien uit het voorgaande zou blijken dat een leerling zonder geldige verblijfstitel in ons land geen toegang heeft tot een land waar de extra-murosactiviteit plaatsvindt en dat kan dan dient de leerling zoals trouwens alle leerlingen die niet deelnemen op een pedagogisch-didactisch verantwoorde manier door de school te worden opgevangen. Dit betekent dat voor hem of haar een programma moet worden uitgewerkt dat zo dicht mogelijk aanleunt bij de invulling van de extra-murosactiviteit.
U hebt gevraagd hoeveel leerlingen geen geldige verblijfsvergunning hebben. We beschikken momenteel niet over dat cijfer bij het onderwijsministerie. Leerlingen waarvoor geen rijksregisternummer is gekend, krijgen een fictief nummer. Deze groep leerlingen is echter ruimer dan de leerlingen zonder geldige verblijfstitel. Hoe dan ook, voor ons is dat principieel niet belangrijk: onderwijskundig is het niet relevant of iemand legaal of illegaal in ons land verblijft. Ik vind wel dat die gegevens interessant zijn. Ik zal nagaan in welke mate we die kunnen verzamelen.
In beginsel dekt een schoolpolis alle activiteiten die een school voor de leerlingen organiseert, zowel binnen als buiten de school, tijdens of buiten de lessen, in binnen- of buitenland. Daarbij wordt er wel van uitgegaan dat een school te goeder trouw handelt, dat wil zeggen activiteiten inricht die conform zijn met de onderwijs- en eventueel andere regelgevingen. Voor buitenlandse reizen impliceert dit onder andere het beschikken over geldige reisdocumenten. Indien een school verzuimt hieraan te voldoen, dan stelt ze zich bloot aan risicos, wetende dat het schoolbestuur verantwoordelijkheid draagt voor zijn leerlingen. Zeker bij buitenlandse extra-murosactiviteiten is het raadzaam vooraf via een verzekeringspolis of -makelaar de dekkingsgraad van risicos te verifiëren.
Het is heel moeilijk om daar een regeling voor uit te werken omdat men afhankelijk is van de houding van het ontvangende land. Dat beslist uiteindelijk of een kind al dan niet kan meegaan. Dat is niet altijd evident in klassikaal verband. De verblijfsreglementering is echter een soevereine bevoegdheid van elke lidstaat.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, er is inderdaad de vraag of dat kind binnen mag in het land van de uitstap. Maar er is ook de vraag of dat kind hier terug binnen mag. Men komt dan immers binnen met kinderen zonder geldige verblijfsvergunning. Op die vraag hebt u niet geantwoord.
Minister Pascal Smet : Zij mogen in principe terug binnen. Het probleem is echter dat er een risico bestaat dat het kind niet binnen mag in het land waar de uitstap naartoe gaat. Als daar dan iets gebeurt met dat kind, dan is de school daarvoor aansprakelijk. Het probleem is niet dat het kind niet terug binnen mag in ons land.
Mevrouw Katrien Schryvers : Ook als dat kind geen geldige verblijfsvergunning heeft?
Minister Pascal Smet : Er is nog een onderscheid tussen Schengenlanden en niet-Schengenlanden.
Mevrouw Katrien Schryvers : Dat is inderdaad zo. Toch lijkt het me belangrijk dat u in overleg met Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken wat meer duidelijkheid geeft en bijkomende gegevens aanreikt voor scholen die daarnaar op zoek zijn. We hebben daar vragen over gekregen. En ook u bevestigt nu dat er wel degelijk vragen zijn bij de schooldirecties.
Minister Pascal Smet : Ik herinner me dat toevallig uit een vorig leven. U weet dat ik een migratieverleden heb, in de beheersmatige zin van het woord. Ik heb toen nog mee aan de basis gelegen van afspraken over de eerdere regelgeving in onderwijs. Ik ken de problematiek nog van in 1996. Het is heel moeilijk om daar een eensluidend antwoord op te geven omdat we heel sterk afhankelijk zijn van dat land zelf. Sommige ontvangende staten zijn bang dat kinderen daar naartoe gaan en daar dan blijven. Ze gaan naar een voogd, nonkel of tante maar in vele Afrikaanse landen is niet uit te maken wat nu precies een tante, nonkel of voogd is. Ik zal eens laten nagaan wat er in Europees verband is afgesproken.
Mevrouw Katrien Schryvers : De meeste uitstappen gebeuren in Europees verband. Zeker basisscholen gaan niet zo ver weg.
Minister Pascal Smet : Ik dacht dat er een bijzonder laissez-passer werd uitgereikt voor dergelijke kinderen. Ik zal het nagaan.
De voorzitter : Het incident is gesloten.