Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 17/02/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de impact van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap op het dossier leerzorg
- 1090 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het tekort aan middelbare scholen voor kinderen met autismespectrumstoornissen
- 1095 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de problematiek inzake de inschrijving van kinderen met autisme
- 1107 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : De ratificering van het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap vereist dat Vlaanderen ernstig werk maakt van inclusief onderwijs. Het wordt vaak als argument gebruikt om de besluitvorming in het dossier leerzorg vooruitgang te laten boeken. Maar we stellen vast dat het dossier, om in overeenstemming te zijn met wat is opgenomen in het verdrag, nog aanpassingen vraagt en dat er nog hiaten in terug te vinden zijn.
Het Steunpunt Recht en Onderwijs bestudeerde de gevolgen van het verdrag voor het Vlaams onderwijs. Het verdrag wijst de huidige en klassieke medische invulling van handicap die gericht is op het zo veel mogelijk herstellen van die beperking af als een vorm van defect denken. Het VN-verdrag kiest voor het sociaal model, waarin een handicap begrepen wordt als een negatieve interactie tussen maatschappelijke drempels en mensen met verschillende functionele mogelijkheden of beperkingen. Beperkingen vormen minder of meer een handicap naargelang de maatschappij waarin ze zich manifesteren. Dat is toch wel een fundamenteel andere benadering dan de benadering die tot nu toe in het dossier leerzorg werd gehanteerd. Vandaar ook dat in de aanbevelingen van de praktijktest in het kader van leerzorg de onderzoekers erop wijzen dat er een spanningsveld is tussen enerzijds de louter psychodiagnostisch en medisch geïnspireerde indicatoren voor de doelgroepen en anderzijds de functioneel geïnspireerde indicatoren voor clusters en de handelingsgerichte leerzorgniveaus.
Eigenlijk wordt in het huidige leerzorgkader te veel gedacht in het medische defect-denken. Er wordt te veel gedacht vanuit de tekorten van de leerling in plaats van een antwoord te formuleren op de vraag welke aanpassingen in de onderwijsomgeving noodzakelijk zijn om een leerproces mogelijk te maken dat noodzakelijk is voor die betrokken leerling.
Die contextuele benadering is onvoldoende terug te vinden in het dossier zoals het tot op vandaag vorm heeft gekregen. In de memorie van toelichting bij de eerste principiële goedkeuring van het voorontwerp van decreet werd wel een andere visie op handicap gehanteerd, maar die werd gedeeltelijk verlaten door meer de nadruk te leggen op de doelgroepen als ordeningsprincipe.
Daarom heb ik u in oktober 2010 de vraag gesteld in welke mate rekening wordt gehouden met de praktijktest en in welke mate het dossier wordt aangepast. Dat is immers nodig, niet alleen om in te gaan op de aanbevelingen van de praktijktest zelf, maar ook om in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het VN-verdrag. U hebt toen in de commissie ik zal dat niet snel vergeten heel verwonderd opgekeken en gezegd dat u dacht dat met het kader alles in orde was en dat we eigenlijk de discussie moesten voeren over een aantal andere, eerder beperkte hiaten.
Dat heeft mij bezighouden, omdat ik denk dat een aantal zaken toch wel fundamenteel gewijzigd moeten worden, willen we in orde zijn met het VN-verdrag. Er is mijns inziens een fundamenteel andere benaderingswijze nodig. Het vraagt een andere denkoefening in het dossier. Als we bijvoorbeeld bekijken hoe we tot nu toe de bepalingen hebben opgenomen met betrekking tot inschaling in leerzorgniveau IV, is dat duidelijk niet in overeenstemming met het VN-verdrag. Ook daar kunnen we niet a priori bepalen dat een aantal rechten niet kunnen worden afgedwongen.
Er moeten bepaalde ondersteunende maatregelen genomen worden ten behoeve van personen met een handicap, maar als we kijken naar de manier waarop we dat vandaag vormgeven binnen Onderwijs, strookt dat niet met wat het verdrag van ons vraagt. Het verdrag vraagt een oefening ten gronde, op maat van de persoon zelf, rekening houdend met de context waarin de leerling zich bevindt. Dat wil zeggen dat we ernstig zullen moeten sleutelen aan de toegang tot bepaalde ondersteunende maatregelen, willen wij ons aan het VN-verdrag houden.
Dit vraagt vooral ook een zeer sterke inzet voor wat de competenties bij leerkrachten betreft. Niet alleen bij leerkrachten, maar ook bij iedereen die aan de slag moet met kinderen in het onderwijs, en dus ook binnen de centra voor leerlingenbegeleiding, zullen mensen op een andere manier moeten leren kijken naar kinderen, zullen zij op een andere manier een analyse moeten maken van wat er precies aan de hand is en op welke manier ermee moet worden omgegaan. Dat vraagt dat er andere materialen ontwikkeld en andere technieken gehanteerd worden. We kunnen alleen maar vaststellen dat de mensen daar vandaag onvoldoende op voorbereid zijn.
Dat speelt al van in het begin, ook bij de diagnose. Dat vraagt een enorme inzet met betrekking tot de competenties die moeten worden verworven bij leerkrachten die vandaag actief zijn, maar ook in de lerarenopleiding en in de centra voor leerlingenbegeleiding, om volledig mee te zijn in het kader dat het VN-verdrag ons oplegt. Ook met betrekking tot de consequenties die dat op bepaalde vlakken zou kunnen hebben voor schoolinfrastructuur, moeten we een juiste inschatting maken van wat nodig is.
Het verdrag omschrijft heel duidelijk wat een redelijke aanpassing precies betekent en geeft heel duidelijk weer hoe scholen zullen moeten omgaan met disproportionaliteit. Als we dan kijken naar hoe we de huidige reglementering vormgegeven hebben, is het duidelijk dat we bijvoorbeeld het GOK-decreet zullen moeten aanpassen om in overeenstemming te zijn met het VN-verdrag.
Wij hebben de keuze gemaakt voor de ratificering van het VN-verdrag. Dat betekent heel wat. Het betekent ook dat we als overheid zullen moeten verantwoorden dat we dat ernstig nemen en dat we het dossier, waar we in de vorige legislatuur mee aan de slag zijn gegaan, zullen moeten bijsturen.
Minister, in welke mate zult u het kader aanpassen aan de vereisten van het VN-verdrag? Kunt u een overzicht geven van de aanpassingen die u zult doen naar aanleiding van het verdrag?
Ik heb aangegeven dat we ook geïntegreerd onderwijs (gon) en inclusief onderwijs (ION) zullen moeten wijzigen, omdat de manier waarop we dat vandaag vormgeven, niet in overeenstemming is met het verdrag. Op welke manier wilt u die oefening maken? Op welke manier zult u waarborgen dat de leerkrachten, zorgcoördinatoren, directies, en CLB-medewerkers in het gewoon onderwijs de vereiste competenties zullen ontwikkelen? Als we daar niet ernstig op inzetten, zal de oefening immers niet ten gronde kunnen worden gemaakt.
Welke impact heeft de ratificering van het VN-verdrag op het curriculum in de lerarenopleiding? Als we kijken naar wat vandaag is opgenomen in de lerarenopleiding en wat verwacht wordt van leerkrachten, is het heel duidelijk dat er een bijsturing nodig zal zijn van het curriculum in de lerarenopleiding.
In het GOK-decreet is nu een draagkrachtafweging geformuleerd. Ook dat zullen we moeten herformuleren om in overeenstemming te zijn met het VN-verdrag. Welke pistes worden daar in overweging genomen?
Wat betreft de inschaling van kinderen op leerzorgniveau IV, zijn in het dossier een aantal bepalingen opgenomen. Op welke manier zal daar een bijsturing gebeuren? Ook daar wordt immers vastgesteld dat dit niet in overeenstemming is met het VN-verdrag.
De overheid wordt geacht te voorzien in de nodige middelen om die redelijke aanpassingen te kunnen doorvoeren. Het gaat hier dan zowel om het voorzien in aangepast materiaal als om de toegankelijkheid van de schoolinfrastructuur. Het zal ook gaan over ondersteuning en omkadering. In de huidige begroting is daar niet meteen een groot bedrag voor ingeschreven. In de vorige legislatuur is er een eerste rekenoefening gemaakt van wat nodig is om het leerzorgkader in te voeren, met de daaraan verbonden consequenties. Dit is nu een andere oefening die moet worden gemaakt. Het zal zeker en vast niet minder middelen vragen. Op welke manier denkt u daar de volgende jaren mee om te gaan?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, mevrouw Helsen heeft de situatie al globaal geschetst. We hebben recent de gelegenheid gehad om de studiedag bij te wonen. De mensen van Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP) zijn toen komen spreken over de problematiek.
Gelukkig benader ik de problematiek in mijn vraag om uitleg vanuit een andere invalshoek, zodat ik niet hoef te herhalen wat mevrouw Helsen al heeft gezegd. Ik sluit me wel aan bij haar vraagstelling.
Ik benader de problematiek eerder vanuit de praktijk. Mijn vragen zijn gebaseerd op een recent bericht in de media, waarin enkele ouders wantoestanden aanklaagden in verband met het vinden van een plaats op school voor hun autistische kind. Blijkbaar is er plaats te kort in de middelbare scholen voor kinderen met autismespectrumstoornissen die normaal begaafd zijn. Dit leidt ertoe dat deze kinderen en hun ouders moeten uitwijken naar scholen ver van hun woonplaats. Dat vormt uiteraard een extra belasting. Zelfstandig met het openbaar vervoer naar school gaan zit er voor autistische kinderen vaak niet in. Sommige kinderen vinden geen geschikte school, en krijgen niet de kansen om, ondanks hun capaciteiten, een diploma te behalen in het algemeen secundair onderwijs.
Een kind dat de diagnose autismespectrumstoornissen krijgt, heeft recht op twee uur begeleiding per week en dat voor de eerste twee jaar. Wie een zware vorm van autisme heeft, krijgt vier uur begeleiding per week en dat voor zijn of haar hele schoolcarrière. Toch wordt er in die artikels ook gemeld dat die begeleiding, zeker wat de zwaar autistische kinderen betreft, vaak niet aanwezig is. Enkele ouders stellen dat deze laatste classificatie niet vaak wordt toegekend, omdat dit te belastend zou zijn voor de scholen.
Minister, ik haal hier specifiek het geval aan van autistische kinderen, maar ook andere kinderen met een handicap vallen vaak uit de boot in het gewone secundair onderwijs. Zoals daarnet al aangehaald, is dat niet in overeenstemming met het VN-verdrag en het protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat door België werd ondertekend en met instemming van Vlaanderen werd geratificeerd. Artikel 24 van het VN-verdrag bevestigt het recht op onderwijs van gehandicapte personen en stelt dat dit principieel inclusief van aard is. Verder in dat artikel wordt bepaald dat, om dit recht op onderwijs zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, de verdragssluitende staten een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus moeten waarborgen. Kinderen met een handicap moeten toegang hebben tot hoogwaardig, inclusief onderwijs in de gemeenschap waarin zij leven. Ze hebben dus in beginsel het recht om naar de school te gaan waar ze naartoe zouden gaan indien ze deze handicap niet zouden hebben gehad.
Minister, ik weet dat u inzet op inclusief onderwijs en dat u werkt aan het zeer belangrijke ontwerp inzake leerzorg. In welke mate erkent u het plaatstekort voor autistische kinderen in het middelbaar onderwijs? Wat is de actuele situatie? Welke oplossingen ziet u om kinderen met onder andere autismespectrumstoornissen het recht te geven op onderwijs waar ze dat wensen? In welke mate kan de inschrijvingsmethode voor autistische kinderen aangepast worden, zodat er zoveel mogelijk kinderen in een school terechtkomen met de gepaste omkadering en kampeertoestanden vermeden kunnen worden? Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot het ontwerp van decreet inzake leerzorg?
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik sluit me graag aan bij de vraag van mevrouw Helsen, die veel ruimer is dan het onderwerp dat ik had aangehaald, dat specifiek over autisme gaat.
Het is genoegzaam bekend dat er vandaag nog heel wat onopgeloste zorgproblemen bestaan rond de opvang van kinderen met autisme en autismespectrumstoornissen, zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. Alle hoop is dan ook gesteld op het toekomstig decreet Leerzorg. Het uitblijven van dit decreet mag echter niet leiden tot een standstill. Voor de meest schrijnende zorgnoden kan niet gewacht worden op het totaalplaatje. Er zijn te weinig plaatsen voor deze groep kinderen, te weinig ondersteuning voor scholen om deze kinderen op te vangen.
Zoals mevrouw Deckx heeft aangehaald, verscheen in de pers onlangs een artikel over ouders die kampeerden aan een volgens hen buitengewoon goede school voor buitengewoon onderwijs voor de opvang van hun kind en kleinkind. Ze wachtten op de start van de inschrijvingsperiode. Op deze manier wilden de ouders de aandacht trekken op het probleem rond een inschrijving van een kind met een autismespectrumstoornis in het buitengewoon onderwijs.
Ik verneem dat er in die school een structureel probleem is in verband met inschrijvingen. Die problemen doen zich ook voor in andere scholen voor buitengewoon basis- en buitengewoon secundair onderwijs. Minister, bevestigt u het structurele karakter van het inschrijvingsprobleem voor de kinderen met autisme en autismespectrumstoornissen in het buitengewoon basis- en secundair onderwijs? Is de oorzaak van de problematiek infrastructureel, is de problematiek gelinkt aan de capaciteit van het internaat verbonden aan de school of ligt de oorzaak bij de draagkracht van de school? In welke maatregelen wilt u op korte en lange termijn voorzien om deze onhoudbare en onverantwoorde situatie van verwezen te worden en geen school naar keuze te vinden, in de toekomst te vermijden?
Uiteraard vraag ik ook naar de timing van het ontwerp van decreet. Ik heb een deel van de beleidsbrief herlezen. Daarin kondigt u een eerste, principiële beslissing van de regering daarover aan voor eind januari. Ik weet niet of dat gebeurd is.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Voorzitter, collegas, ik heb enkele opmerkingen. De vraag van de vorige spreker was vrij omvattend. Ik kan daar weinig aan toevoegen. Ook de probleemstelling werd erg duidelijk naar voren gebracht.
Ik wil toch nog enkele punten aanbrengen. Iedereen weet dat het huidige kader voor kinderen met een handicap veel te beperkt en veel te rigide is. Er wordt veel opgedeeld in hokjes. Het huidige kader houdt geen rekening met de vooruitgang en de evolutie binnen het onderwijs zelf. Vroeger was de idee om kinderen met een handicap zo veel mogelijk in een apart onderwijs te stoppen. Nu zijn de geesten wel gerijpt om kinderen met een handicap in het gewone onderwijs te laten integreren, met natuurlijk de nodige ondersteuning voor zowel de leerkrachten als de kinderen met een handicap.
Er zijn acht types in het buitengewoon onderwijs. Er wordt geen rekening gehouden met het fenomeen van autismespectrumstoornissen, omdat die groep kinderen met een handicap strikt genomen geen plaats vinden binnen dat systeem van acht verschillende types. Wat gebeurt er dan? Een school van type 7 is bereid om kinderen met een autismespectrumstoornis op te nemen. Ze kan die nog onderbrengen in de categorie van taal-, spraak-, communicatiegestoorde kinderen. Meestal is er een oplossing ad hoc, een pragmatische regeling. Maar de bedoeling op lange termijn lijkt me niet meer houdbaar. Men moet evolueren naar een nieuw kader. Of dat nu leerzorg wordt genoemd of iets anders, dat maakt me niet uit. Sowieso is er een soepeler, inclusiever kader nodig.
Mevrouw Helsen heeft ook al aangehaald dat het draagkrachtprincipe onder ogen moet worden genomen. Dat is een zeer belangrijk woord. Ik heb het altijd al onrechtvaardig gevonden dat kinderen van allochtone afkomst recht hebben om ingeschreven te worden in de school van de keuze van de ouders, maar kinderen met een handicap niet. Sorry, maar ik zie het verschil niet tussen beide kinderen. Kinderen zijn kinderen. Of ze nu van allochtone of autochtone afkomst zijn, dat maakt niet uit. Waarom wordt die categorie van kinderen anders behandeld dan andere kinderen? Dat kunt u me niet uitleggen. Het is nodig om dat draagkrachtprincipe opnieuw onder de aandacht te brengen. Ik stel immers vast dat het te veel wordt gebruikt of misbruikt om kinderen met een handicap af te wijzen. Op welke basis? Welke criteria zijn daarvoor? Dat is me niet duidelijk.
Het is ook niet transparant. Ouders hebben daarin niets te zeggen. Dat is fundamenteel onrechtvaardig en oneerlijk. Het is echt nodig om die discussie over dat principe opnieuw te openen. Eventueel moeten we dan naar een nieuw principe evolueren.
Heel wat ouders van kinderen met een handicap zijn te veel afhankelijk van de goodwill van de directie, leerkrachten. Op zich is er niets mis mee dat men op die goodwill rekent. Maar dan zijn we fout bezig. De deur naar willekeur staat dan open. Dat mag niet. Men moet dat structureel aanpakken. Men moet heel duidelijke criteria opleggen.
Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld de GON- en ION-systemen het meest worden gebruikt door ouders uit een sociaal-economisch sterk milieu. Zo wordt de kloof met de sociaal zwakkeren opnieuw breder. Dat is ook niet eerlijk. Het wordt tijd voor een nieuw kader. Minister, wanneer krijgen wij eindelijk dat nieuwe kader? Wanneer zal het overleg daarover beginnen? Wanneer zien wij daarin concrete stappen?
Voor het overige kan ik mij volledig aansluiten bij de vragen van mevrouw Helsen.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik heb in deze commissie al verscheidene keren uitgelegd hoe we het dossier Leerzorg aanpakken. Het was de bedoeling om er in januari een zicht op te krijgen. Op unaniem verzoek van de sociale partners die in dit dossier betrokken zijn en meer tijd hebben gevraagd om hun achterban te raadplegen en overleg te hebben, ben ik er echter op ingegaan om meer tijd te geven. Een paar weken extra valt, als dat het draagvlak tegemoetkomt, te verkiezen boven het plotseling beslissingen willen forceren. Mevrouw Stevens, het overleg loopt heel intensief. Dat gebeurde de afgelopen maanden via resonantiegroepen, die nu net de bedoeling hebben om te achterhalen hoever we kunnen gaan, wat het draagvlak is voor het dossier.
Een van de themas in deze resonantiegroepen was de bespreking van de impact van het VN-verdrag op basis van het Steunpunt Recht en Onderwijs. Mevrouw Helsen en nog anderen hebben hier in deze commissie gevraagd om de nodige tijd te nemen om dat draagvlak te maken. We hebben dat goed gehoord en we zijn dat dan ook aan het doen op dit moment. De resonantiegroepen bespreken die hoofdstukken en artikelen. Verscheidene onderwijsgeledingen en het Vlaams Ouderplatform hebben hun voorlopige standpunten gegeven. Die zullen nog verder afgetoetst worden bij de achterban. Het overleg is nog bezig. Ik kan dus helaas niet dieper ingaan op uw vragen naar de richting die het uitgaat omdat die mensen vragen om dat niet te doen. Ik wil het overleg kansen geven. Daarom moet het ook serieus gebeuren. Wij moeten ons aan de afspraken houden.
Een kortlopend onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) over GON en ION moet ons een duidelijker beeld geven van de organisatie van beide ondersteuningsvormen. We verwachten de resultaten eind 2011. Ondertussen loopt het debat in de resonantiegroepen.
Mevrouw Helsen, het inderdaad zeer belangrijke thema van de competentieontwikkeling werd recent op een resonantiegroep besproken. Ook daarover hebben de onderwijsgeledingen standpunten ingebracht die op dit moment worden afgetoetst. Ook daar wachten we op de definitieve voorstellen om te zien waar we kunnen landen.
Er worden al in het gewoon onderwijs speciale onderwijsleermiddelen toegekend aan leerlingen en studenten met een beperking. Het beschikbare budget daarvoor hebben we de voorbije jaren regelmatig verhoogd. Wat de toegankelijkheid betreft, hebben we in het kader van het doelstellingenkader inzake gender, seksuele identiteit en toegankelijkheid van infrastructuur, als gevolg van de beslissing van de Vlaamse Regering op 9 juli 2010, twee doelstellingen opgenomen: het verhogen van de integrale toegankelijkheid van schoolinfrastructuur, met als prioritaire focus de integrale toegankelijkheid van nieuwe infrastructuur; en via de ontwerpopleidingen krijgen studenten inzicht in de principes met betrekking tot Universal Design.
Nu kom ik bij de vragen die meer te maken hebben met de aanleiding van de vraag over de kinderen met autismespectrumstoornissen (ASS) en hun plaats in het middelbaar onderwijs.
Het probleem situeert zich in het verleden eerder in het ontbreken van een plaats van ASS an sich in de structuur van het onderwijs, en in het buitengewoon onderwijs in het bijzonder. Uit de praktijktest is gebleken dat leerlingen met ASS momenteel in zowat alle types van buitengewoon onderwijs terechtkomen. Die vaststelling is recent bevestigd door informatie van de onderwijskoepels en het GO!, aangeleverd in het kader van de resonantiegroep Leerzorg over dit thema.
De problematiek in de school in kwestie, het Koninklijk Instituut in Sint-Lambrechts-Woluwe, heeft inderdaad te maken met het beperkt aantal plaatsen dat beschikbaar is in de leerlingengroep van leerlingen met ASS. De school heeft binnen opleidingsvorm 4, een opleidingsvorm waar het curriculum van het gewoon secundair onderwijs wordt aangeboden, een werking uitgebouwd voor leerlingen met een diagnose ASS. De leerplannen van het gewoon secundair onderwijs worden gevolgd en de leerlingen worden op dezelfde manier gecertificeerd als in het gewoon onderwijs. De omkadering binnen opleidingsvorm 4 is wel veel gunstiger dan in het gewoon onderwijs waardoor zij in veel kleinere groepen kunnen werken. Die manier van financieren werkt bovendien bevorderend om in te schrijven in het buitengewoon onderwijs. Slechts een beperkt aantal scholen in Vlaanderen biedt opleidingsvorm 4 aan. Ze doen dat telkens slechts voor een beperkte groep van leerlingen.
Hierbij moet een fundamentele vraag worden beantwoord: is dit de richting die we moeten stimuleren of verder uitbouwen in het licht van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap? De groep van gon-leerlingen met ASS groeit jaarlijks aan. Deze leerlingen volgen in principe in het gewoon onderwijs het gemeenschappelijke curriculum. Potentieel is uiteraard een opleiding in opleidingsvorm 4 voor al deze leerlingen een gunstigere keuze, zeker als in een bijkomend aanbod wordt voorzien. Maar het VN-verdrag vraagt in principe inclusief onderwijs. Dus moeten we vragen in welke mate ASS-kinderen in het gewoon onderwijs kunnen worden opgevangen. Ook die vraag wordt in de resonantiegroep besproken.
We investeren momenteel al sterk in deze doelgroep met onder andere een ondersteuning in het kader van gon. We hebben daar in een extra budget van 3,6 miljoen euro voorzien om leerlingen nog tijdelijk te blijven ondersteunen na de periode van 2 jaar gon en om een contingent ASS-begeleiders (58,5 voltijdse equivalenten) in scholen voor buitengewoon onderwijs te ondersteunen in de uitbouw van een beleid en praktijk voor ASS. Ook daar moet ik verwijzen naar de werkgroep die oplossingen aan het zoeken is. Moeten we die in Leerzorg zoeken of niet? Moet dat voor de kinderen met ASS in een breed kader worden gedaan? Indien niet, dan moeten we rekening houden met de conclusies van de resonantiewerkgroep. Die moeten er normaal gezien binnen een paar weken zijn. Ik hoop dat er niet opnieuw een vraag om verlenging komt.
Er is een kwaliteitsverbetering nodig met betrekking tot de diagnostiek van kinderen en jongeren met ASS. In meerdere beleidsdomeinen, en dus niet alleen in Onderwijs, wordt vastgesteld dat dit sterk toeneemt. Deze trend heeft geleid tot de vraag om de diagnostiek te protocolleren. De classificerende diagnostische protocollen, opgesteld door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, moeten leiden tot wetenschappelijk onderbouwde diagnoses inzake ASS. De classificerende diagnose zal gesteld worden door gespecialiseerde diagnostische teams. De handelingsgerichte diagnostische protocollen van CLB en Onderwijs moeten zorgen voor het objectief en genuanceerd in beeld brengen van mogelijkheden, beperkingen en onderwijsnoden van leerlingen met ASS. De protocollering moet een wezenlijke bijdrage leveren tot een meer gestandaardiseerde, kwalitatieve diagnostiek, indicatiestelling en toewijzing binnen de onderwijscontext. De problematiek beperkt zich dus niet tot een probleem van omkadering en programmatie, het gaat ook over wetenschappelijk onderbouwd labelen om correct te beoordelen wie in de doelgroep ASS zou moeten terechtkomen.
De problemen met de inschrijving wegens onvoldoende capaciteit zijn, in het geval van ASS, niet atypisch ten opzichte van de algemene problematiek van weigeringen wegens ontoereikende capaciteit. De directie van het Koninklijk Instituut in Sint-Lambrechts-Woluwe en het Vlaamse Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs hebben laten weten dat ze in principe vanaf volgend jaar een beroep zouden doen op een callcenter om de wachtrijen te vermijden.
Samenvattend: we hebben iets meer tijd gegeven op vraag van alle betrokkenen bij het dossier Leerzorg. Het was overigens ook de wens van deze commissie om daar voldoende tijd voor uit te trekken, zodat we tot een draagvlak zouden kunnen komen. In de resonantiegroepen zitten niet alleen de onderwijskoepels, ook de vakbonden en het Vlaams Ouderplatform zijn daarbij betrokken. Alle betrokken actoren zijn erbij betrokken. De bedoeling is om over een paar weken af te ronden. Dan kan de regering, op basis van alle standpunten die zijn ingenomen, bekijken wat ze kan doen en wat het budgettair kader kan zijn.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ik blijf me ernstig zorgen maken over de manier waarop er wordt gewerkt. U ging ermee akkoord de tijd te nemen om dat ten gronde te doen. Die oefening moet ten gronde gebeuren. Waar ik me nog meer zorgen over maak, is dat de oefening fundamenteel ten gronde wordt gemaakt en dat we na het antwoord dat u geeft over de aanpak van leerlingen met autismespectrumstoornis, blijven zitten in het medisch-defectdenken. Ik vrees dat de omslag van het medisch-defectdenken naar het sociale model niet wordt gemaakt.
In het leerzorgkader zoals het vandaag vorm heeft gekregen, werd de context niet meegenomen. Dat is net wat het VN-verdrag vraagt en wat we ook altijd hebben gezegd: de contextuele benadering is van cruciaal belang. Dat is altijd de reden geweest waarom leerkrachten in scholen met veel vraagtekens naar dit dossier hebben gekeken, niet omdat ze het kind niet wilden begeleiden, maar omdat ze zich afvroegen of het contextuele voldoende werd meegenomen in heel het kader. Dat was niet zo.
Minister Pascal Smet : Wat verstaat u onder context?
Mevrouw Kathleen Helsen : Dat je niet alleen een classificerende diagnostiek hebt, maar een handelingsgerichte, en dat je ook de context onder ogen neemt, om na te gaan welke elementen in de omgeving van een school
Minister Pascal Smet : Het VN-verdrag is heel duidelijk, mevrouw Helsen. Het zegt: in principe gewone scholen.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ja, maar niet elke gewone school is dezelfde.
Minister Pascal Smet : Als er redelijke aanpassingen nodig zijn, dan moet je die uitvoeren. Alleen als er geen redelijke aanpassingen mogelijk zijn en als het niet in het belang van het kind is, mag je naar een ander systeem gaan. Dat is de essentie van het VN-verdrag, los van alle diplomatieke en andere juridische terminologie. Ik ben bereid om die oefening te doen. Vandaag doen we dat ook. Wat is dat juist? Hoever kun je gaan?
Uiteraard moeten we in het leven altijd rekening houden met context. Dat is vanzelfsprekend. De context varieert ook, die moeten we ook aftoetsen. We moeten inderdaad af van de houding van het medisch defect. Dat heb ik al vaak gezegd in de commissie. We moeten ervan uitgaan dat er beperkingen zijn, en dat we met die beperkingen moeten omgaan en aanpassingen doen.
Ik stel vast dat er met de protocollering ook een probleem is, dat er misschien mensen te snel of te zware labels krijgen die ze misschien niet hebben. Daar moeten we ook heel aandachtig voor zijn. Het is daarom niet alleen een verhaal van omkadering, maar ook van protocollering.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ook nu is het voor mij duidelijk dat u zich baseert op classificerende diagnostiek en dat is onvoldoende. U moet het ruimer benaderen, en ook het contextuele meenemen. Dat is meer dan de vraag of het om een gewone of een buitengewone school gaat. Dat is mijn grote zorg.
Minister Pascal Smet : De classificerende diagnose zal worden gesteld door gespecialiseerde diagnostische teams. De handelingsgerichte diagnostische protocollen moeten zorgen. Zo heb ik het gezegd. We spreken dus over handelingsgerichte protocollen. Ik denk niet dat het ene het andere uitsluit.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ja, maar u vertrekt van de classificering.
Minister Pascal Smet : Ik denk dat dit een semantische discussie is.
Mevrouw Kathleen Helsen : Neen, neen, het is veel fundamenteler dan een semantische discussie. Dat is net het probleem. Het is ook mijn zorg voor de bijscholing, voor het leerkrachtenkorps en het CLB.
Minister Pascal Smet : In Gent was dat ook zo, niet bij jullie maar op een ander moment. Ik heb het duidelijk gehad over handelingsgericht. Ik zal u eventueel de kopij bezorgen van mijn betoog. Dan zult u meteen gerustgesteld zijn.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, u onderneemt alle mogelijke pogingen om mij gerust te stellen, maar u bereikt dat effect alleszins niet. Ik geef dat mee omdat het niet gaat lukken als we er niet in slagen om de oefening fundamenteel te maken. In de vorige legislatuur was dat ook telkens opnieuw een discussie. Als we ons niet herpakken, zal dat een discussie blijven.
Dat geldt ook voor de aanpak van de problematiek. De collegas schetsen een probleem dat zich voordoet bij leerlingen met autismespectrumstoornis. Hier zijn ook al andere problemen aan bod gekomen. Ook de ziekenhuisscholen hebben al gewezen op problemen die ze ervaren, revalidatiecentra hebben al gewezen op knelpunten waar ze al verschillende jaren mee te maken hebben. Ze kregen telkens het antwoord dat het niet wenselijk is om vandaag in te gaan op problemen en om een oplossing te bieden in een verouderd kader als we op zoek gaan naar een nieuw aangepast kader dat nu nodig is, gezien de ratificering van het VN-verdrag.
Minister, zal er dan toch een aanpassing gebeuren binnen het verouderde kader voor één groep? Wat is dan het antwoord aan de ziekenhuisscholen en de revalidatiecentra? Ook bij de scholing van het onderwijzend personeel zal het moeten gaan over een fundamentele scholing. Dat zal niet opgelost zijn met twee studiedagen. Het gaat over een fundamenteel anders denken, dat ook in de lerarenopleiding zal moeten worden geïntegreerd, en bij iedereen die aan de slag gaat in het onderwijs.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ik bespeur bij mevrouw Helsen een grote bekommernis, vandaar al deze tussenkomsten vandaag.
Minister, als u zegt dat we correct moeten labelen, dan neem ik aan dat u bedoelt dat het noodzakelijk is dat de jongeren juist worden gekwalificeerd, en dat we niet in verkeerde omstandigheden mogen terechtkomen. Daarin hebt u gelijk. U zegt dat we de integrale toegankelijkheid hier al hebben besproken. Dat schept in de praktijk heel veel problemen. Dit is al een stap in de goede richting. Als u zegt dat u aan het werk bent in die resonantiegroepen, dan wil ik dat wel verder afwachten, want deze oefening moet heel grondig gebeuren.
Ik vraag me soms af wat wordt bedoeld met de draagkracht van de scholen en hoe ouders en jongeren over wie het gaat, een inschatting kunnen maken van die terminologie. Dat wordt school per school bepaald. Hoe worden ouders betrokken bij het inschatten van draagkracht? Gaan al die scholen op een goede manier te werk als ze nagaan welke zorg ze moeten verlenen, als ze een kind met een bepaalde handicap opnemen? Wordt daar genoeg aandacht aan gegeven? Wordt er gewerkt in samenwerking met de ouders of is het veeleer een theoretische benadering? Voor ouders is dat ook een knelpunt. Het is goed om de resultaten hier binnenkort te bespreken.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik wil het niet zozeer hebben over de inhoud, maar de bezorgdheid van mevrouw Helsen is terecht.
Ik zou wel willen weten wat er nu gaat gebeuren. Ik heb de indruk dat we in dit dossier eerder achteruitgaan dan vooruit. Ik begrijp wel dat er veel tijd voor nodig is, want het is een heel moeilijk dossier en een heel gevoelig onderwerp. Het is heel boeiend, maar ook moeilijk. In het onderwijsveld is men daar wat bang voor. In het gewoon onderwijs denkt men dat de draagkracht in veel gevallen zal worden overschreden. In het buitengewoon onderwijs voelt men zich niet altijd ernstig genomen. Ik weet dat het bij ouders ook een zeer gevoelig onderwerp is.
Uiteraard heeft men daar veel tijd voor nodig, maar er is al veel tijd gegaan naar de voorbereiding van dit decreet. Begrijp ik u goed als ik denk dat er geen decreet komt? Ik heb de indruk dat u twijfelt en dat dit afhangt van de resonantiegroepen.
Minister Pascal Smet : Ja, je moet eerst het kader zien. Dat heb ik altijd heel duidelijk gezegd. Die oefening loopt op dit moment.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Dat betekent wel dat we wachten op iets dat er misschien niet komt.
Minister Pascal Smet : Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Er zijn allerlei problemen. Mevrouw Helsen heeft ze ook al genoemd: ziekenhuisscholen, autisme enzovoort. Als we blijven wachten, dan moeten die zaken ook wachten en blijft alles wachten.
Minister Pascal Smet : Binnen een paar weken zullen we duidelijk weten wat we kunnen doen en wat niet. En dan zal de regering haar verantwoordelijkheid moeten nemen en een beslissing nemen.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Als u zegt dat de regering moet beslissen, dan gaat dat niet over de principiële goedkeuring van een decreet?
Minister Pascal Smet : Nee, over de principes.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : De regering zal dus principieel beslissen.
Minister Pascal Smet : En dan zal het snel gaan.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Collega Vanderpoorten neemt mij eigenlijk de woorden uit de mond. Het dossier sleept al jaren aan en het wordt al jaren hier in deze commissie besproken, ook met uw voorganger. We krijgen dan steeds het antwoord dat jullie zullen beslissen, maar eerst moeten aftoetsen met de sociale partners, met de vakbonden.
Die procedure is al jaren bezig. Ik denk dat het inderdaad nodig is om voldoende tijd te nemen voor zon belangrijk dossier. We hebben dat ook nodig om voldoende draagvlak te kunnen creëren binnen de sector van onderwijs. Aan de andere kant moeten we op een bepaald moment ook de knoop durven door te hakken. Vanuit de politiek moeten wij durven te zeggen hoe we de zaken zien en hoe we ze moeten aanpakken. Ik denk dat het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap duidelijk is. De memorie vormt de krijtlijnen. We mogen daar niet te veel van afwijken. Anders kunnen we beter alles bij het oude laten. Ik denk dat dat niet de bedoeling is.
Ik wil er opnieuw bij u op aandringen zo snel mogelijk iets te ondernemen zodat de sector onderwijs, de ouders van kinderen met een handicap niet te lang in onzekerheid moeten blijven.
De voorzitter : Het incident is gesloten.