Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 03/02/2011
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over de editie 2011 van de stadsmonitor en de plaats van Brussel daarin
- 1052 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, zoals u weet, is de stadsmonitor een belangrijk leerinstrument voor de dertien Vlaamse centrumsteden, voor het Vlaamse stedenbeleid en voor iedereen die bij de uittekening van een toekomstgericht stedenbeleid betrokken is. Op basis van een hele reeks indicatoren worden de ontwikkelingen in de Vlaamse centrumsteden beschreven, wordt de leefbaarheid van de steden in kaart gebracht en wordt aangegeven hoe duurzaam de ontwikkeling in en van die steden is. De stadsmonitor wil daarbij een antwoord geven op allerhande vragen over wat leeft in de stad, de mening van haar inwoners en hoe een stad zich ontwikkelt: zijn de inwoners tevreden over hun stad, hoe zit het met de leerachterstand in de steden, waar neemt het aandeel langdurig werklozen af, hoe verplaatsen inwoners zich in hun vrije tijd, zijn er voldoende sociale woningen enzovoort. Dat zijn allemaal elementen die maken dat de stadsmonitor een onmisbaar instrument geworden is.
Voor alle duidelijkheid, de stadsmonitor peilt zowel naar antwoorden op het vlak van de gemeenschaps- als van de gewestmateries.
De stadsmonitor bevat geen gegevens met betrekking tot Brussel. Die stad is een woon- en werkplek voor vele duizenden Vlamingen en, belangrijker nog, via het Stedenfonds, het Vlaams stedenbeleid, vloeien er ook heel wat middelen naar Brussel. Voor het jaar 2010 wordt aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) een trekkingsrecht van bijna 13 miljoen euro toegekend. Er is natuurlijk een beleidsovereenkomst tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap en er is in voorzien dat de VGC de maatschappelijke effecten van de initiatieven die genomen worden, zal opvolgen aan de hand van een aantal indicatoren, maar dat neemt niet weg dat de gegevens die voor de Vlaamse centrumsteden in de stadsmonitor terug te vinden zijn, zeker nuttig zouden zijn voor de uittekening van het Vlaamse stedenbeleid in Brussel.
Minister, in uw beleidsnota Stedenbeleid stelt u expliciet dat de taskforce Brussel een voorstel zal uitwerken voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke meet- en weetinstrumenten. U gaat verder: Gezien de ervaringen met de Stadsmonitor lijkt het logisch om samen te werken en kennis te delen. Een concreet voorstel wordt uitgewerkt. Om welke specifieke redenen maakte Brussel tot nu toe geen deel uit van de stadsmonitor? Brussel is immers wel opgenomen in het Vlaams stedenbeleid via het Stedenfonds. Er gaan heel wat middelen naar de VGC en dus naar Brussel. In de stadsmonitor, een belangrijk monitoringbeleid van dat Vlaamse stedenbeleid, komt Brussel dan weer niet aan bod. Dat is niet echt logisch. Wat is de reden daarvan?
Werd vanuit Brussel of de VGC ooit de vraag gesteld om de stadsmonitor uit te breiden met gegevens over Brussel? Acht u het niet aangewezen dat de gegevens, of minstens een aantal ervan, over Brussel in de stadsmonitor opgenomen worden? U kunt natuurlijk een onderscheid maken tussen de gegevens inzake de gemeenschapsmateries Onderwijs, Cultuur, Welzijn , waarop Vlaanderen meer vat heeft, en die voor het gewest. Vandaag is er echter geen enkele verwijzing naar wat er in Brussel leeft of bestaat. Dat is toch wel een gemiste kans. Hebt u plannen om voor de volgende editie van de stadsmonitor een plaats te geven aan Brussel, eventueel met een onderscheid tussen de gemeenschapsmateries, waar we direct vat op hebben, en de gewestmateries, waarvoor Brussel zelf aan het stuur zit?
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Voorzitter, collegas, er is nog nooit een vraag gekomen van eender welke Brusselse actor om te worden opgenomen in de stadsmonitor. De vraag bestaat daar helemaal niet.
Er zijn wellicht een aantal belangrijke redenen voor. Eén reden zie ik in het feit dat wij de bevraging organiseren via een grootschalige schriftelijke survey. U weet dat die in het Nederlands is opgesteld en er is een grote vrees dat er een bijzonder grote graad van non-respons zou zijn. Om die reden heeft Brussel een Meet- en weetcel opgericht die zelf een eigen face-to-facebevraging zal doen in het Nederlands, het Frans, het Engels enzovoort. Dat is natuurlijk niet dezelfde techniek die wij gebruiken voor onze dataverzameling. Dus zijn de verkregen data ook helemaal niet vergelijkbaar met de data die wij verzamelen.
Het is overigens zo dat er voor het ontwikkelen van indicatoren voor Brussel moeilijkheden zijn. Indicatoren uit centrale databanken zijn niet zomaar compatibel omdat men andere manieren heeft om hetzelfde te meten. Ik denk aan spijbelgedrag, schoolse achterstand, wachtlijsten voor de sociale huisvesting enzovoort. Men mag het daar meten op eender welke manier, en dat is geen goede vergelijkingsbasis. De andere steden gebruiken exact dezelfde indicatoren en hebben dus exact dezelfde vergelijkingsbasis. Het is dus niet zomaar compatibel.
Het is ook zo dat de stadsmonitor vertrekt van een visie. Die indicatoren zijn niet neutraal. Als wij bijvoorbeeld zeggen dat er voldoende toegankelijk groen moet zijn, dan is dat een keuze omdat wij in Vlaanderen gewestmaterie vinden dat toegankelijk groen zeer belangrijk is. Het is onmogelijk om met de VGC over die gewestmateries uitsluitsel te geven, maar dat is wel het overgrote aandeel in onze indicatoren. Je zou dus een compleet fragmentair beeld krijgen, mocht dat beeld al kunnen kloppen voor gemeenschapsmateries. Om die reden heeft Brussel beslist om wel op een andere manier bevragingen te organiseren, want het is natuurlijk belangrijk om over data voor Brussel te beschikken.
In het kader van de taskforce Brussel werken we heel nauw samen met de Meet- en weetcel van de VGC. Het is ook zo dat de Studiedienst van de Vlaamse Regering samen met hen een omgevingsanalyse heeft voorbereid. Een ander voorbeeld is de samenwerking die we hebben op het vlak van de lokale statistiek, het toevoegen van data over Brussel op de Vlaamse portaalsite. We verlenen ook onze medewerking aan de survey die de VGC plant. Men gebruikt er de vragenlijst die we ontwikkelen voor onze nieuwe stadsmonitor. We proberen wel om op een aantal manieren meer en relevante data over Brussel te verzamelen. Die zijn evenwel niet zomaar inpasbaar in onze stadsmonitor. Mocht er een moment zijn waarop Brussel het wel zinvol vindt om dat in te passen en de nodige inspanningen voor comptabiliteit wil doen, dan wil ik dat natuurlijk onderzoeken. Maar het is mijn aanvoelen dat Brussel graag op de eigen manier die data verzamelt.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ik toch ontgoochelend vind. Ik begrijp natuurlijk wat u zegt. De indicatoren zijn niet compatibel, maar als dat uw uitgangspunt is, dan kun je over het Vlaamse beleid in en rond Brussel niets meer gaan meten of weten. Want natuurlijk zijn de indicatoren verschillend en de uitdaging bestaat erin om er mee om te gaan en afspraken te maken met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Over gewestmateries kan ik u volgen, maar niet over de gemeenschapsmateries. Ik begrijp dat niet. Als u vragen stelt over onderwijs, over cultuur en over welzijn, dan maakt Brussel integraal deel uit van de Vlaamse Gemeenschap en dan zijn die vragen evengoed van toepassing op wat gebeurt in Brussel, in Gent, in Antwerpen, in Brugge of in Oostende. We hebben die indicatoren zelf in handen. We hebben de gemeenschapsindicatoren zelf in handen. De VGC maakt deel uit van de grote Vlaamse Gemeenschap. Het moet helemaal niet gecompliceerd zijn om die op te nemen in de stadsmonitor.
Ik dring er echt op aan om de komende tijd op dat vlak vorderingen te maken en minstens voor de dingen die we zelf aansturen met onze bevoegdheden, een link te leggen tussen de gegevens die bestaan in de Vlaamse steden en de gegevens die bestaan in de hoofdstad.
Minister Freya Van den Bossche : Ik blijf bij mijn antwoord. Het is logisch dat er data worden verzameld in Brussel. Het is logisch dat we daaraan meewerken, maar het is niet zo dat ik in de plaats kan treden. U weet of u weet niet dat de stadsmonitor geen evaluatie is van beleid, maar een toestand van de stad moet weergeven. Het zou een zeer fragmentair beeld opleveren dat veel meer zal leiden tot een soort evaluatierapport van de VGC, dan een werkelijke staat van de stad.
Daarom moeten we, zoals Brussel trouwens wil, samen met Brussel meewerken aan het ontwikkelen van een manier om data te verzamelen. Goede data die een correct beeld geven van de stad, waarvan ook wij gebruik zullen kunnen maken. Maar onze manier van data verzamelen, kunnen we helaas niet zomaar op Brussel toepassen. Dat gaat niet.
De heer Paul Delva : U hebt mijn bijkomende vraag waarschijnlijk niet goed begrepen. Het gaat over de elementen die we zelf aansturen vanuit dit parlement en deze regering. Het gaat niet over de gewestmateries, want daar kan ik u volgen. Er kan geen enkel obstakel zijn om die elementen wel op te nemen in de stadsmonitor. Die indicatoren hebben we zelf in de hand. De VGC maakt indicatoren op. U maakt indicatoren op. Ze zijn allemaal in handen van de grote Vlaamse Gemeenschap, met inbegrip van Brussel.
De voorzitter : Het incident is gesloten.