Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 03/03/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het professorentekort in het hoger onderwijs
- 685 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het docententekort in het hoger onderwijs
- 674 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het vermeende proffentekort
- 702 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de werkdruk van de lectoren in de Vlaamse hogescholen en de resultaten van de WERC-studie
- 1006 (2010-2011)
Bijlage
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, vorige week hebt u de voorzitter om een vrijstelling gevraagd om naar de commissie te komen en u hebt die ook gekregen. Wij hebben hier wel een interessante zitting gehad. Het is spijtig dat u hier toen niet was, omdat toen de mensen van het veld aanwezig waren zodat u nog kon reageren op antwoorden die u zelf zou hebben gegeven.
We pikken het dan vandaag opnieuw op. Ik heb twee vragen gesteld, maar ik zal ze samen behandelen. We hebben vorige week heel wat informatie gekregen, zowel vanuit de universitaire wereld als vanuit de hogescholen. We beschikken intussen ook over de rapporten. We hebben dus meer informatie over cijfermateriaal, wat in de vraagstelling van een aantal weken geleden nog mee werd opgenomen. Ik denk dat een aantal zaken voor ons ondertussen duidelijker geworden zijn.
Gisteren is in een kennismakingsgesprek ter voorbereiding van onze reis naar China door Jonathan Holslag ter sprake gebracht hoe interessant het voor professoren is in ons land of in Vlaanderen te blijven om zich in te zetten binnen de universiteiten. Hij heeft zelf nog aangehaald dat het voor een aantal mensen toch wel een aardige denkoefening is om een gunstig antwoord te formuleren op de vraag waarom ze hier blijven indien de kansen elders in het buitenland een enorme uitdaging zijn voor mensen die erg getalenteerd zijn.
Hij heeft ons ook gewezen op een aantal zaken die hier vorige week aan bod gekomen zijn door rector Verschoren. De laatste jaren is er heel wat gewijzigd voor de professoren: de studenten, hun werkomgeving, de automatisering, de communicatie tussen studenten en professoren, de verwachtingen ten aanzien van hen voor wat het onderwijsgedeelte betreft, enzovoort. Zij staan voor de uitdaging om voldoende publicaties te hebben om onderzoek te doen. De ruimte die zij daartoe krijgen, verhoogt de druk enorm.
We zien een gelijkaardig verhaal bij de hogescholen. Zij zeggen dat de wijzigingen in de reglementering, in de decretale regelgeving, gevolgen hebben op de manier waarop zij functioneren. Het Flexibiliseringsdecreet heeft consequenties voor de instellingen en de professoren. De studentenpopulatie is gewijzigd. Studenten vragen meer begeleiding. De manier waarop er vroeger gedoceerd werd, was totaal anders dan vandaag.
Die wijzigende omstandigheden maken het niet gemakkelijk. We moeten nadenken over de manier waarop we als overheid omgaan met het dreigend professorentekort, maar ook met de stijgende werkdruk binnen het hoger onderwijs. Er is een rapport opgemaakt dat een aantal conclusies weergeeft die interessant zijn voor hogescholen om na te denken over de acties die zij kunnen nemen om aan de problematiek tegemoet te komen. Daar zijn ook een aantal punten in opgenomen voor de overheid. Interessant is om van u te vernemen wat u als minister zult ondernemen nu we weten hoe de problematiek zich situeert. De vraag is natuurlijk of we alle elementen kennen of een aantal zaken verder onder de loep moeten nemen. We hebben die vraag vorige week bijvoorbeeld ook gesteld aan de universitaire wereld omdat wij niet beschikken over een onderzoeksrapport zoals we dat wel hebben voor de hogescholen. Rector Verschoren heeft heel duidelijk gezegd dat de conclusies gelijkaardig kunnen zijn. De gelijkenissen zijn duidelijk. Een bijkomend onderzoek is niet echt nodig. We kunnen conclusies trekken op basis van de onderzoeken die er zijn.
De punten die in het rapport staan om door de overheid in overweging te worden genomen, gaan over het Flexibiliseringsdecreet, administratieve verplichtingen, een gemeenschappelijk beheersysteem, toegangsbeleid, de financieringsformule, het systeem inzake de onderwijsbelastingseenheden (OBEs), rationalisatie, extra middelen, enzovoort. De Vlaamse Regering heeft naar aanleiding van een resolutie van het Vlaams Parlement vorig werkjaar reeds een aantal beslissingen genomen. Hier staan echter ook nog een aantal nieuwe elementen in die niet meer opgenomen zijn in de resolutie en de beslissing van de Vlaamse Regering. Welke acties zult u vanuit de Vlaamse overheid ondernemen?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : De vraag die vandaag op de agenda staat, was eigenlijk al in december ingediend. Een deel daarvan is intussen dan ook al beantwoord.
Mevrouw Helsen heeft de problematiek zeer goed geschetst. Ik heb daar niet veel aan toe te voegen. Wel nog een positieve noot: vorige week is duidelijk gezegd dat men hier geen klaagzang wilde ontwikkelen en dat de lectoren en professoren nog heel gemotiveerd zijn en nog veel genoegen beleven aan hun werk. Dat heeft rector Verschoren gezegd.
Minister, in het rapport over de werkdruk van de lectoren in de Vlaamse hogescholen staat een aantal punten ter overweging voor de overheid. Hoe kan de overheid daarmee omgaan?
Er is ook voorzien in een luik voor de hogescholen zelf. Ik weet niet of de overheid daar ergens kan aansturen. Het lijkt me interessant na te gaan wat er op dat vlak nog kan gebeuren.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ook ik heb op 8 december 2010 mijn vraag ingediend. Intussen hebben we de rapporten ontvangen van de VLIR en de studie over de werkgroep van de lectoren aan de Vlaamse hogescholen. De lectoren geven vooral les in de professionele bacheloropleidingen. Docenten geven meestal les in academische opleidingen.
De cijfers van de VLIR zijn duidelijk. Wanneer men in 2000 index 100 neemt voor het aantal studenten en academisch personeel, dan was er tot 2010 een evolutie van 100 naar 130 voor wat de studentenaantallen betreft en een evolutie van 100 naar 104 voor wat het personeel betreft. Ik denk dan ook dat de ratio studenten/professoren verslechterd is. Hoe meer studenten per prof, hoe moeilijker het wordt om mensen goed te bedienen. Dat is een waarheid als een koe. Ik heb een halfjaar lesgegeven in Harvard. Daar was de ratio studenten/professoren 1 op 2. Dit is een heel extreem voorbeeld. Bij ons is er een evolutie van 1 op 23 naar 1 op 26.
Dit laat natuurlijk sporen na. Daar kan men niet onderuit. Toch moeten die cijfers sterk gerelativeerd worden aangezien de groei van de studentenaantallen zich voornamelijk voordoen in de piek, meer bepaald in de eerste bachelorjaren, die daar voor een groot deel wordt weggeselecteerd. Maar dan nog zit men met een stijgende werkdruk of een dalende onderwijskwaliteit. Het werkt in de twee richtingen.
Bij de universiteiten heeft geen gelijkaardig onderzoek plaatsgevonden als dat van de lectoren in het hoger onderwijs. Mevrouw Seghers van de VLIR vond dat niet echt nodig. Ik persoonlijk zou dat niet slecht vinden. Met cijfers staat men altijd sterker.
Mevrouw Deckx heeft ook al gezegd dat het opvallend is dat de werkdruk bij de lectoren stijgt, maar dat de genoegdoening die ze beleven aan hun werk niet daalt. Ze vinden hun werk dus nog altijd prettig. Dat is misschien niet zo slim, maar wel heel eerlijk van hun kant.
Men kan de mensen niet blijven volstouwen met taken en werk. Bij de lectoren is dat misschien minder het geval. Maar bij de universiteiten en zeker in een aantal geïnternationaliseerde vakgebieden is er een heel groot risico op uitstroom. Ik zie dat ook in mijn faculteit en bij de jonge docenten waar de werkdruk dikwijls hoog ligt, de verloning laag en de carrièrekansen heel onzeker. De verleiding is dan heel groot om uit te stromen naar het buitenland. Ik heb daar niets op tegen, maar dan moet men hier ook goede buitenlandse krachten kunnen aantrekken. Dat lukt niet als het hier niet aantrekkelijk is.
Minister, u hebt daar destijds op gereageerd door te zeggen dat de proffen harder moeten werken. Misschien hebt u niet helemaal ongelijk en moeten zij hun werk beter organiseren. Dit antwoord moet echter beter worden onderbouwd door aan te tonen dat professoren ofwel niet efficiënt werken, ofwel niet genoeg werken. Ik heb alvast niet die indruk. Sommige professoren werken te weinig, andere werken bijna voltijds en zijn bijna monniken. Ik vind dat die uitspraak beter moet worden onderbouwd.
Er is vorige week gewezen op de oorzaak van de stijgende werkdruk. Dit heeft niet alleen te maken met het stijgend aantal studenten, maar ook met de bureaucratisering van het hoger onderwijs. Op zich neemt die niet zoveel tijd in beslag, maar de periode dat men aan onderzoek kan doen, fragmenteert wel. Dat is niet goed voor het wetenschappelijk onderzoek. Als men voortdurend naar vergaderingen moet gaan, rapporten moet invullen enzovoort, dan wordt men bestendig onderbroken in zijn onderzoek. Als men vijf opeenvolgende dagen kan werken, dan doet men veel meer dan in tien dagen gefragmenteerd. Het is belangrijk dat professoren en onderzoekspersoneel daarvan worden gespaard. Professor De Grauwe heeft in de ad-hoccommissie Hoger Onderwijs een beetje provocatief gezegd dat hij onze universiteiten gebaseerd achtte op een Sovjetmodel. Het hield in dat de verloning veel meer op anciënniteit is gebaseerd en veel minder op prestaties. Dan krijg je een opdeling van insiders die de postjes bezetten aan de universiteit, en de outsiders of de jonge docenten bij wie de motivering soms ontbreekt.
Minister, je kunt het proffentekort op twee manieren oplossen. Waarschijnlijk zal het een mix zijn. De toegangspoort zal efficiënter moeten worden bewaakt in het eerste jaar bachelor. U hebt tijdens de twee vorige vergaderingen gezegd dat u daarover in onderhandeling zou treden met de actoren in het hoger onderwijs. Ik heb dat vorige week vermeld, maar ze hadden nog geen uitnodiging ontvangen. Het gaat onder andere over de Antwerpse rector Verschoren.
Minister Pascal Smet : Dan had hij waarschijnlijk een dipje op het moment dat hij schuin tegenover mij zat, en ik zei dat we dat gaan bekijken in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs. Dat staat er letterlijk in.
De heer Boudewijn Bouckaert : De toegangspoort beter bewaken is één methode om dat probleem op te lossen, maar wellicht moeten we ook werken aan een eventuele uitbreiding van het professorenkorps. In Gent gaat het over 20 procent extra. Dat moeten we wel met een korreltje zout nemen, maar men zal het toch niet over 20 procent hebben als het maar 0 procent is. Leuven spreekt over 10 procent. Daar zullen we ook een tandje bij moeten steken. We zijn zware engagementen aangegaan in verband met de inkanteling van de hogescholen. Dat kost ons honderden miljoenen euros.
Minister, is dat allemaal nog combineerbaar? Deelt u de stelling dat de productiviteit van de professoren enkel kan worden opgedreven door een grotere responsabilisering, wat staat voor het inbouwen van nieuwe, meer positieve en negatieve stimulansen in hun carrière?
De voorzitter : De leden die zich bij deze vragen willen aansluiten, kunnen er ook elementen die hier vorige week aan bod zijn gekomen, bij betrekken.
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, minister, collegas, vorige week is er veel gezegd over verschillende aspecten, en zeker niet alleen over werkdruk. Aanvankelijk was ik bang ontgoocheld te zijn omdat ik de indruk had dat de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) en de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) vooral meer geld kwamen vragen. Nadien is het debat verbreed. Er is een meerjarenplanning opgesteld, er zijn engagementen aangegaan naar aanleiding van het debat van vorig jaar. Ik dacht dat het niet de bedoeling was om meer geld te komen vragen zonder meer.
Ik vroeg me af wat de universiteiten en hogescholen zelf doen om de werkdruk onder controle te houden. Ik heb begrepen dat ze daar zelf kunnen aan werken, bijvoorbeeld in alles wat met planlast heeft te maken. Het is niet altijd duidelijk van wie die planlast komt. Voor docenten en lectoren komt die dikwijls van de instelling zelf. Dan is het aan de instelling zelf om daar iets aan te doen. Ergens in het rapport staat wel dat er initiatieven zijn genomen om die werkdruk te verlagen, maar dat de betrokkenen dat niet weten omdat er een slechte communicatie over is. Daarvoor is niet de overheid verantwoordelijk, maar de instellingen zelf.
Als ik de vraag hoor naar studieduurverlenging, dan denk ik dat dat meer geld gaat kosten en voor verhoogde werkdruk zorgen. Het discours dat de instellingen zelf voeren, is niet altijd consequent. Als ik het rapport lees, stel ik vast dat het welbevinden nog altijd vrij hoog is, dat de gemiddelde werkuren per week tussen 30 en 60 liggen, en gemiddeld 40 is. Dat geldt voor typische werkweken. Vakanties en examenperiodes vallen daar niet onder.
Tussen 30 en 60 lijkt me een breed spectrum. Hoe komt het dat voor een bepaalde vergelijkbare opdracht, sommige mensen 30 en andere 60 uren werken? In alle niveaus van onderwijs is dat zo. Waarschijnlijk heeft dat met efficiëntie en capaciteit te maken. Wil dat zeggen dat 30 goed is, of 60? De instelling draagt zelf een grote verantwoordelijkheid om te screenen wat het juiste gemiddelde van een werkweek is, en waar mensen zelf in de fout gaan omdat ze bijvoorbeeld te weinig efficiënt werken.
Gisteren in de voormiddag zei professor Holslag op een bepaald moment dat democratiseren goed is, maar niet mag nivelleren. Dat is juist. Ook om dat te voorkomen heeft professor Verschoren vorige week een aantal tips gegeven. Dat gaat breder dan de werkdruk. Die moeten we bespreken in deze commissie. Wellicht is het beleid daar al mee bezig. Dat ging onder andere over schoolloopbaanbegeleiding, zodat studenten op de juiste plaats zitten en er minder verloren gaan. Professor Verschoren sprak niet over een oriënterende proef, maar over een indicatieve studieproef, die er dringend zou moeten komen. Ik heb de indruk dat de voorstanders daarvan talrijker worden. De heer Hoogewijs had het ook over het hoger beroepsonderwijs, dat heel belangrijk is bij een juiste oriëntering. Dat zijn zaken waarin de overheid dan weer wel een verantwoordelijkheid kan opnemen.
Een ander element, dat ik ook wel kan volgen, was volgens professor Verschoren dat er te veel controle is. Hij noemde de Inspectie Financiën, de regeringscommissarissen, de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie ( NVAO) en nog enkele instellingen, die naast elkaar aan controle doen. Bij de instellingen komt dat over als een gebrek aan vertrouwen bij de overheid. Misschien is dat wel een element van werkdruk waarvoor de overheid verantwoordelijk is.
Deze week stond er een artikel in De Standaard over de mogelijke komst van Nederlandse studenten, als er in Nederland bepaalde beslissingen worden genomen in verband met studiestop. Het is zover nog niet. We moeten daar op voorhand niet bang van zijn, maar ons wel een beetje wapenen, voor de kwaliteit van het onderwijs en voor het brengen van de student naar de juiste plaats. Dat is essentieel. Wij zijn altijd voorstander geweest van een zeer open toegang naar het hoger onderwijs, maar er zijn grenzen. Niemand is ermee geholpen als iedereen zomaar overal eens iets kan proberen. Ik pleit niet voor een selectie, maar wel voor begeleiding.
De werkdruk op zich bestaat uiteraard als probleem. Anders zouden er geen rapporten over worden gemaakt. Maar we moeten daar heel genuanceerd over discussiëren.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, collegas, er is vorige week heel veel gezegd over het thema dat vandaag centaal staat. Ik sluit me graag aan bij de vraagstellers en bij de opmerkingen van mevrouw Vanderpoorten. We zullen een evenwicht moeten zoeken met de democratisering van het hoger onderwijs, die niemand in vraag stelt.
Het slaagpercentage in de eerste bachelor rechten in Antwerpen is 40 procent. Dat wil zeggen dat 60 procent niet slaagt. Een deel van die 60 procent zit daar waarschijnlijk niet op zijn plaats. We moeten durven nadenken over een degelijke studiekeuzebegeleiding, eventueel met een indicatieve proef, daarin volg ik ook professor Verschoren. Die mag zeker niet sanctionerend zijn, maar wel indicatief, om bepaalde zaken gemakkelijker recht te trekken. We zitten in een tijdperk van digitalisering. Een document doorsturen om in te vullen wordt gemakkelijker. Maar als het niet efficiënt is, moeten we het wel in vraag stellen.
De financiering moet de instroom volgen. Vorige week is ook gezegd dat er duidelijkheid moet zijn over die financiering. De mensen moeten tijdig worden verwittigd. Dat is een bekommernis die ik deel.
De werkdruk speelt niet enkel in het hoger onderwijs. Spreek met leerkrachten uit het basisonderwijs of het secundair onderwijs. De werkdruk of de planlast is algemeen sterk verhoogd. We moeten overal kijken waar we efficiënter kunnen werken. De opdracht van het onderwijs, op welk niveau ook, mag niet zijn: documenten invullen. Mensen hebben het over 30 tot 60 uren per week. Dat is een grote kloof. Waar zit het verschil?
Minister, hoe kunnen we een evenwicht zoeken, zodat we de democratisering niet in gevaar brengen, maar toch garanties geven voor de kwaliteit van het hoger onderwijs?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Er wordt verwezen naar de uitspraak dat professoren harder moeten werken. Ik raad u toch echt aan om eens te luisteren wat ik gezegd heb in twee zinnen. In deze samenleving is het blijkbaar heel moeilijk om twee zinnen te begrijpen. Als er een maar tussen zit, die slaat op de eerste zin, moet je dat niet los van elkaar zien. Ik heb gezegd dat in vergelijking met vroeger iedereen harder moet werken: kuisvrouw, parlementair, kassierster, bediende, arbeider en dus ook professoren. Maar dat wil niet zeggen dat de rekker kan blijven worden uitgerekt. Je moet een evenwicht hebben tussen onderzoek en onderwijs. Dat kan niemand verkeerd begrijpen, tenzij je het samenvat als: professoren moeten harder werken. Dan schrap je veel context. Dat is niet gelogen, maar wel anders voorgesteld.
Ik wil verwijzen naar de reactie van onder andere rector Verschoren en rector Van Cauwenberge. Zij hebben mij toen gelijk gegeven door in een communiqué te stellen dat de werkkracht van de professoren bijna is bereikt. Dat hebben zij letterlijk geschreven in hun communiqué. Ik wil dat debat niet heropenen. Ik heb enkel geprobeerd daar een genuanceerd antwoord op te geven. Dat kon niet in een quote van 30 seconden, maar men heeft dat nadien wel samengevat in een quote van 30 seconden.
De voorzitter : Maar doet u dan niet hetzelfde met de uitspraken van Van Cauwenberge en Verschoren?
Minister Pascal Smet : Nee, u moet hun communiqué maar eens lezen. Als je hen trouwens informeel spreekt, ook met anderen, erkennen ze dat ook. Natuurlijk zijn er professoren die heel hard en te veel werken. Heb ik iets anders gezegd? Bovendien is het zo dat de jongere generatie harder werkt dan de oudere. Ook daar zijn er uitzonderingen, maar het is een algemene tendens. Dit verhaal is een genuanceerd verhaal. Je moet oppassen dat je er geen karikaturen van maakt.
Ik vind het af en toe jammer dat het heel moeilijk is om genuanceerd te debatteren en dat we in een samenleving leven waar we elke dag een winnaar en verliezer moeten hebben. Naast de waan van de dag, heeft men ook het conflict van de dag nodig, liefst met een winnaar en verliezer. Dat maakt het debat niet gemakkelijk. En soms moet je juist een debat hebben. Maar dat is eerder een algemene opmerking die ik wou maken.
De sterke groei van het aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs heeft aanleiding gegeven tot enige polemiek of enig debat over het tekort aan docenten en professoren. Er werd gesteld dat het aantal docenten de sterke klim van het aantal studenten niet volgt. Het tekort aan proffen is moeilijk in kaart te brengen, want dat veronderstelt dat er afgesproken omkaderingsnormen zijn, en die zijn er niet. Wat ik wel kan geven, is de evolutie van het aantal studenten aan de hogescholen en universiteiten, de evolutie van het aantal personeelsleden aan de hogescholen en aan de universiteiten, deze laatste opgesplitst per personeelscategorie.
Grosso modo kan worden gesteld dat de evolutie van het aantal personeelsleden wat achterloopt op de evolutie van het aantal studenten, vooral omdat vóór 2008 zowel de universiteiten als de hogescholen in een systeem zaten van gesloten enveloppen. Ik wil hier wel bij opmerken dat de WERC-studie aangeeft dat er geen direct verband is tussen de stijging van de student en stafratio en de werkdruk van de lectoren.
Door het nieuwe financieringssysteem van 2008, waar heel uitvoerig over is gedebatteerd met de instellingen, is er evenwel opnieuw een verband ontstaan tussen de evolutie van het aantal studenten en de hoogte van de toegekende middelen via het zogenaamde kliksysteem. Dit systeem werkt met een tijdsvenster van vijf jaar waardoor er altijd een vertragingsmechanisme is. Dit model is het resultaat van lange voorbereidende gesprekken met de instellingen in de aanloop van het nieuwe financieringsmodel. Alle actoren die toen rond de tafel zaten, hebben geopteerd voor dit systeem om sterke jaarlijkse schommelingen in de hoogte van de werkingsuitkering te vermijden. Door het werken met zon tijdsvenster worden jaarlijkse stijgingen en dalingen over de tijd uitgesmeerd.
Wat specifiek de universiteiten betreft, tonen de gegevens aan dat het aantal leden van het zelfstandig academisch personeel (ZAP-leden) de voorbije 10 jaar licht gestegen is met 10 procent. Het aantal onderzoekers, wetenschappelijk personeel en bijzonder academisch personeel zowel doctorandi als postdocs , gefinancierd met andere middelen dan de werkingsmiddelen zoals het bijzonder onderzoeksfonds en de middelen van wetenschapsbeleid, is in de voorbije 10 jaar meer dan verdubbeld. Hoewel onderzoek de hoofdtaak vormt van deze categorie van personeelsleden, wens ik toch op te merken dat het universiteitendecreet bepaalt dat ook gepromoveerde onderzoekers onder dezelfde voorwaarden als doctor-assistenten kunnen worden belast met het verstrekken van onderwijs.
Zoals reeds opgemerkt bij de vorige vragen volgt het huidige financieringssysteem tot op zekere hoogte de evolutie van het aantal studenten. Het systeem houdt rekening met de evolutie van het aantal studenten via het aantal opgenomen studiepunten en met de output: verworven credits en diplomas. Als het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten en op de output, in een variabel onderwijsdeel met meer dan 2 procent stijgt, dan stijgt ook het bedrag van dit variabel onderwijsdeel met 2 procent. Dat is het zogenaamde kliksysteem.
In 2011 krijgt men een klik in het variabel onderwijsdeel voor de professionele bachelors aan de hogescholen en voor de universitaire opleidingen. Concreet betekent dit dat er voor de universitaire opleidingen meer dan 6 miljoen euro bij komt en voor de professionele opleidingen meer dan 7 miljoen euro. Ook het variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten stijgt met 3,2 miljoen euro. Ook de volgende jaren, 2012, 2013 en 2014, zal er geklikt worden. Deze extra middelen kunnen worden ingezet om de stijging van het aantal studenten op te vangen: aantrekken van personeel en bijkomende werkingsmiddelen.
Volledigheidshalve moet ik zeggen dat het kliksysteem ook in negatieve zin werkt. Voor de academische opleidingen, inclusief de kunstopleidingen, was er in 2011 een vermindering van het variabel onderwijsdeel van ongeveer 3,1 miljoen euro.
Ik wil nogmaals zeggen want men vergeet dat nogal gemakkelijk dat we in de besparingen die we hebben moeten doen met de Vlaamse Regering, uitdrukkelijk hebben besloten om niet aan dit kliksysteem te raken. Er wordt niet bespaard op het kliksysteem, terwijl dat toch gemakkelijk zou zijn geweest. We hebben dat niet gedaan en we hebben er uitdrukkelijk voor gekozen om die groei mee te blijven nemen in de toekomst. Het is belangrijk dat te onderstrepen.
Ik zou hier toch nog willen opmerken dat de opeenvolgende Vlaamse regeringen heel wat inspanningen hebben gedaan voor het hoger onderwijs. De kredieten voor hoger onderwijs zijn tussen 2000 en 2010 maar liefst met 46 procent gestegen. We komen van 1,1 miljard euro en we zitten nu aan iets meer dan 1,6 miljard euro. Ik begrijp dat er vraag is naar meer geld, maar als je de bedragen ziet, moet je op zijn minst zeggen dat het een genuanceerd verhaal is. Je kunt niet ontkennen dat de opeenvolgende Vlaamse regeringen de afgelopen jaren heel wat geld hebben vrijgemaakt.
Ik begrijp alle vragen. Er is hier gezegd en de professoren hebben dat ook bevestigd dat men de reacties wel begreep en dat men de manier waarop het in het nieuws is gekomen, betreurde. Ik onthoud dat we allemaal, zij en wij hier ook, het handhaven en het versterken van de kwaliteit van het hoger onderwijs en het verband tussen de student en stafratio en de kwaliteit van het onderwijs voorop willen stellen. Daar zijn we het allemaal over eens.
U weet dat, in het kader van het integratiedebat, de Vlaamse Regering een financieel plan heeft uitgewerkt van bijna 226 miljoen euro voor de periode 2012-2025. Daarvan zal 42 miljoen euro al tijdens deze legislatuur op tafel liggen. In dat plan wordt een bedrag uitgetrokken voor het verhogen van de financiering van de bestaande academische opleidingen. Afgerond is dat 42 miljoen euro. Dat bedrag is bestemd om het aantal ZAP-leden te verhogen. Als we uitgaan van een gemiddelde kostprijs van 95.000 euro per ZAP-lid, dan betekent dat dat er 442 voltijds equivalenten in het ZAP-kader bij kunnen komen. Ter vergelijking: de grootste universiteit van Vlaanderen telt ongeveer 1000 ZAP-leden en het totaal aantal ZAP-leden bedroeg in 2010 in Vlaanderen 2601 voltijds equivalenten. Dat is één van de geldstromen die vermeld wordt in de aanbeveling van de commissie ad hoc.
Een ander belangrijk deel van dit globale bedrag, ongeveer 73 miljoen euro, is bestemd voor de verdere academisering van de huidige academische hogeschoolopleidingen. Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat dit bedrag ook grotendeels zal worden aangewend voor de versterking van het academisch personeelsbestand voor deze opleidingen. De huidige discussie doorkruist deze plannen niet. Integendeel, ze toont aan dat we met de genomen beslissingen de juiste richting uitgaan.
De geplande hervormingsoperatie, ondersteund door de financiële injectie, moet de nodige garanties bieden voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van het Vlaams hoger onderwijs in een internationale context. Ook voor professionele opleidingen zal de Vlaamse Regering in het kader van de hervorming van het hoger onderwijs extra middelen inzetten, tegen 2023 structureel plus 10 procent. Het is belangrijk erop te wijzen dat ook deze Vlaamse Regering inspanningen levert.
Tijdens onderhandelingen of overleg in het Vlaams onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs met de besturen van het hoger onderwijs en de representatieve vakorganisaties komt de problematiek van de werkdruk en het personeelstekort regelmatig aan bod. In iedere cao voor het hoger onderwijs die sinds 2005 afgesloten is, en dat zijn er intussen drie, is het element van de werkdruk opgenomen. Een van die engagementen heeft tot de WERC-studie geleid.
In het protocol bij de onderhandelingen over het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 heeft de overheid zich op vraag van de sociale partners geëngageerd om de implementatielasten van het Flexibiliseringsdecreet te evalueren.
Samen met minister Lieten heb ik op 20 januari de rectoren van de universiteiten uitgenodigd om de problematiek te bespreken en een concreet actieplan af te spreken. We hebben daar een aantal afspraken gemaakt. We zullen naar een objectivering van de werkdruk en de werklast gaan. We waren van plan een onderzoek te starten, maar ik heb begrepen dat rector Verschoren heeft gezegd dat hij dat minder nodig achtte. Bij ons is alvast de wil aanwezig om wetenschappelijk onderzoek ter zake te doen.
We hebben ook gevraagd dat de rectoren zelf tegen 9 april uitgewerkte voorstellen op tafel leggen om de planlastvermindering mogelijk te maken. Zo kan het personeel zich beter focussen op zijn kerntaken, namelijk onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Ik ben bereid om met uw steun zelfs decreten te wijzigen met het oog op een planlastvermindering. De controle van het Rekenhof en van de Inspectie van Financiën en andere zaken moeten worden gestroomlijnd. Er zijn echter ook mogelijkheden in de instellingen zelf. Ik ben blij dat hier wordt gevraagd of dat alleen voor het hoger onderwijs of ook voor het leerplichtonderwijs geldt. Ik wil erop wijzen dat heel wat planlast niet door de overheid in Brussel wordt gevraagd, maar opgelegd wordt door de instellingen en koepels. Iedereen denkt bij Brussel onmiddellijk aan de overheid die de bron is van alle kwaad.
Tegen de paasvakantie krijgen we de voorstellen van de rectoren. We zullen die analyseren en bekijken of er aanpassingen nodig zijn.
We hebben ook afgesproken dat we de administratieve statuten voor wetenschappelijk onderzoek zullen vereenvoudigen en het onderzoeksmanagement zullen optimaliseren. We zullen binnen het kader van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO) en het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) nagaan hoe we de verschillende statuten beter op elkaar kunnen afstemmen, zodat de versnippering en onzekerheid verminderd worden. Voor de paasvakantie zullen er ook voorstellen worden bezorgd om het onderzoeksmanagement te optimaliseren. De VLIR heeft daarover aanbevelingen gedaan.
Ik heb met minister Lieten afgesproken om een aantal kredieten uit te wisselen. Zo zal ik de BOF-middelen die ook voor een deel bij mij zitten, volledig overdragen aan Wetenschapsbeleid. Omgekeerd zal minister Lieten het Wetenschapsbeleid dat ook ZAP-personeel heeft, overdragen aan Onderwijs. We moeten de bevoegdheden beter op elkaar afstemmen. Dat zal leiden tot een vereenvoudiging.
Er is ook afgesproken dat we het rationalisatiedebat zullen hernemen. Na de zomer zullen de instellingen concrete rationalisatieplannen voorleggen waardoor we met dezelfde middelen een beter onderwijs kunnen aanbieden. Ik weet niet of Jonathan Holslag dat ook heeft gezegd, maar als op verschillende plaatsen opleidingen worden gegeven met vijf studenten ik maak er nu een karikatuur van dan is dat niet efficiënt. Als men dan elders opleidingen heeft met meer dan duizend studenten, dan moeten die instellingen daar afspraken over maken. Wat die rationalisatie betreft, moeten we nagaan wat we op een creatieve manier kunnen doen.
Ik heb intussen het verslag van de vergadering met de rectoren opgezocht. Daaruit blijkt dat we wel degelijk hebben gesproken over een oriëntatieproef. Een toelatingsproef, zelfs als die indicatief of vrijwillig is, is de facto toch verplicht. Voor arbeiderskinderen, migrantenkinderen, kinderen die het financieel niet breed hebben, wordt zon proef determinerend. Dat betekent niet dat we niets moeten doen. Als men een echte proef wil organiseren, dan moet men een assessment doen. Dat betekent dat niet alleen de kennis maar ook de vaardigheden, de attitudes, de groeikansen en de potentiële leerkans worden bekeken. Een assessment van elke student kost echter wel geld. Wat is dan het goedkoopst: iedereen laten proberen, een assessment of nog een andere piste, met name het fameuze propedeusejaar? Dat vergt natuurlijk een andere benadering.
Ik heb de universiteiten gezegd dat ik bereid ben om over alles te praten. Ook op dat vlak moeten zij dus voorstellen doen. We moeten op een dubbel spoor werken. De schoolloopbaanbegeleiding is een van de belangrijkste uitgangspunten tijdens de vorming in het secundair onderwijs. De rectoren hebben duidelijk aangegeven dat ze vinden dat het debat over de toegang tot het hoger onderwijs moet worden gekoppeld aan het debat over de hervorming van het secundair onderwijs. In 2014 willen we klaarheid over de hervorming van het secundair onderwijs. Het zou dan ook niet slecht zijn om ook daar ook duidelijkheid over te hebben. Dat staat niet in het regeerakkoord of in de beleidsnota.
We hebben ook afgesproken dat we regelmatig en op een structurele manier samen zullen zitten met de rectoren. We zullen ook de gemaakte afspraken opvolgen.
Wat de vraag naar responsabilisering betreft, moet elke instelling nagaan hoe de arbeidsorganisatie een impact kan hebben. Ik ben commissaris-generaal voor de Vluchtelingen geweest. Dat was een heel nuttige periode, los van de resultaten die we hebben bereikt, maar vooral inzake leerervaring. We hebben daar het volledige behandelingsproces van een asielaanvraag herbekeken samen met de mensen, niet vanuit een theoretisch concept. Door dat te doen met dezelfde middelen en met dezelfde mensen konden we asielaanvragen maanden sneller behandelen.
We hebben wel een kleine investering in informatica moeten doen, maar door het hele behandelingsproces te herzien een oefening die alle organisaties, ook hogescholen, zouden moeten doen , ligt daar nog wat werk. Hoe ze het moeten doen, is hun verantwoordelijkheid. We moeten dat koppelen aan planlastvermindering. Dan kunnen we een belangrijke sprong voorwaarts maken.
De WERC-studie is een nuttig instrument bij het aanpakken van de werkdruk. De studie geeft een genuanceerd beeld van de oorzaken en legt de verantwoordelijkheid niet alleen bij de overheid of bij een onderfinanciering. Ik wil de verantwoordelijkheid van de overheid niet minimaliseren, maar ook de instellingen hebben een impact op de werkdruk van de personeelsleden. Ik heb begrepen van heel wat professoren die ik heb gesproken, dat veel werkdruk en stress ontstaat over e-mail. Studenten vinden dat ze om middernacht moeten e-mailen naar de prof en dat die om 7 uur s ochtends al moet hebben geantwoord.
Het gaat ook over omgaan met een organisatie. Hoe behandel je dat? Sommigen zeggen dat we niet meer professoren nodig hebben, maar meer mensen die moeten omgaan met studenten, een soort tussenkader dat die werklast wegneemt. Dat is ook een piste die misschien relevant is. Dat moeten we later uitzoeken.
We hebben een werkgroep opgericht die bestaat uit afgevaardigden van de overheid en van de besturen van de universiteiten en hogescholen. Deze werkgroep werkt rond verschillende themas in verband met de invoering van de flexibilisering in het hoger onderwijs. Per thema wordt er naast een inventarisatie en beschrijving van de ervaren problemen en moeilijkheden, de impact op administratie en personeel, ook meteen gewerkt aan mogelijke oplossingen en zo nodig voorstellen voor aanpassing of vereenvoudiging van de regelgeving. De eerste themas zijn afgebakend en er is een tijdspad vastgelegd.
Het thema informatisering en databanken is gepland tegen januari 2011, het thema contractsoorten tegen mei 2011, het thema leerkrediet en studievoortgangsbewaking tegen oktober 2011 en het thema transparantie van opleidingen tegen januari 2012. De bedoeling is dat we de regelgeving aanpassen. Er is al een eerste deelrapport. In Onderwijsdecreet XXI zullen we een aanpassing van de regelgeving voorstellen aan het parlement over het Hogeronderwijsregister. Dit voorstel zal leiden tot een daling van het aantal aan te leveren informatie-items omdat al deze informatie-elementen bij de instellingen beschikbaar zijn. Gaandeweg zullen we de regelgeving daarop aanpassen. Het is de bedoeling dat we alles verzamelen. Wat we kunnen aanpassen, zullen we aanpassen.
Ik wil twee grafieken tonen die aan het verslag zullen worden toegevoegd (zie bijlage). Die heeft de wenkbrauwen doen fronsen. De eerste grafiek toont het aantal fulltime-equivalenten aan de universiteiten tussen 2000 en 2010, en gaat in stijgende lijn. De tweede grafiek toont dat de stijging niet in de ZAPers zit, maar in het wetenschappelijk personeel.
Het is een genuanceerd verhaal. Ik heb de boodschap gehoord die hier werd verkondigd. Die had ik trouwens al eerder gehoord. We moeten dat positief aanpakken, er zijn werkafspraken gemaakt met de universiteiten en hogescholen, die we nu uitvoeren. Uiteraard zullen we u op de hoogte houden van de vorderingen die we maken.
Onderwijs heeft een hele drukke agenda. In vergelijking met andere departementen hebben we een zware werklast, niet alleen voor mezelf en mijn medewerkers, maar ook voor de administratie, met de integratie, de automatisering van de studietoelagen, deze vereenvoudiging en de opvolging ervan en andere parallelle hervormingen. We werken heel hard, in het algemeen maar ook op het domein van het hoger onderwijs. Ik vraag daar een beetje begrip voor.
De voorzitter : Minister, dit was een heel omstandig antwoord waarin veel zaken van financiering en hervorming aan bod zijn gekomen. Dat moet wat bezinken bij de commissieleden. Het kan later terugkomen in een uitgebreid debat. Nu kunnen we daarover geen exhaustief debat voeren.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, naar het einde van uw antwoord is me een en ander duidelijk geworden. In het begin sprak u over een overleg dat u had met de rectoren van de universiteiten, en dat u heel gericht hebt gevraagd om tegen 9 april een oefening te maken over administratie en planlast. Is die oefening ook gevraagd aan de hogescholen? Ik denk dat dit zinvol is, want ook daar is dat een knelpunt. Op het einde van uw antwoord had u het over een werkgroep waarin zowel de universiteiten als de hogescholen zijn opgenomen, die werkt aan verschillende knelpunten.
Het is positief dat u de knelpunten opneemt in een werkgroep en dat u een tijdspad hebt uitgestippeld om die onder de loep te nemen. Het is ook positief dat het debat over de rationalisatie na de zomer opnieuw wordt opgenomen. Betreft dat een rationalisatie binnen de universiteiten en de hogescholen? Dat is me niet duidelijk. U zei dat u met de rectoren hebt afgesproken om het debat hierover opnieuw op te nemen.
De flexibilisering naar aanleiding van het decreet heeft voor de instellingen toch wel consequenties. Ze zijn vragende partij om de effecten daarvan te bekijken. Is dat een onderdeel van de oefening over administratieve planlast? Ze zeggen dat het positieve effecten heeft, maar ook andere effecten voor de instellingen. Ze willen weten of ze dat verder moeten aanhouden, of moet dat eens worden bekeken? Het Flexibiliseringsdecreet heeft voor de instellingen serieuze effecten op de administratieve last, om alles geregeld te krijgen. Is dat daar onderdeel van? Als u bereid bent om alle decreten onder de loep te nemen, neemt u dat dan ook mee of staat het er los van?
Ik ben heel tevreden met de evolutie van het toegangsbeleid dat u aangeeft. Het is positief dat u alle pistes onder de loep neemt om de effecten van een aantal instrumenten goed te overdenken. Ik ben blij te zien dat de instellingen ook daar bereid zijn een oefening ten gronde te maken. Ik zal dat zeker verder opvolgen.
Ik ben ervan overtuigd dat het gekoppeld moet worden aan de begeleiding die wordt uitgewerkt binnen het secundair onderwijs. Ik wil vragen om de organisaties die de studentenbegeleiding doen aan de hogescholen en universiteiten en de CLBs te betrekken bij dit debat. Inhoudelijk kunnen zij een zeer relevante inbreng doen.
Met betrekking tot de onderwijsbelastingsystemen passen we momenteel een heel systeem toe. De hogescholen zijn vragende partij om dat te herbekijken. Zij vinden dat door de evolutie van bepaalde opleidingen, het huidige systeem niet meer overeenstemt met de realiteit. Bent u bereid om dat te bekijken en eventueel aan te passen?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ik vind de lijst die u hebt opgesomd, onwezenlijk, van wat er allemaal al gebeurd is en wat er nog gaat gebeuren. Ik heb de indruk dat het al heel goed zit. Ik hoop dat nadien de resultaten volgen.
U stelt terecht dat er een studie naar de objectivering moet gebeuren van heel de situatie. Dat wil ik ten volle steunen. We kunnen nog heel wat vraagtekens plaatsen bij het rapport over de werkdruk aan de hogescholen, en voor de universiteiten beschikken we daar niet eens over.
De lijst van dingen die te gebeuren staan, is indrukwekkend. Voor de oriëntatieproef of de begeleiding van studenten naar het hoger onderwijs, slaan we de goede weg in als niet enkel kennis wordt gemeten.
Als ik denk aan mijn tijd aan de universiteit, stond de professor op een heel hoog niveau ten opzichte van de student. Ik kan mij niet voorstellen dat ik destijds naar de professor zou hebben ge-smst of gemaild en dat die dan meteen zou hebben geantwoord, niet om middernacht en eigenlijk op geen enkel tijdstip. Door de toename van multimedia zijn de tijden veranderd. Zijn de professoren daarin mee geëvolueerd? Vinden ze het een normale zaak dat studenten op die manier toegang hebben? Wat is de taak van die professor? Wat verwacht de samenleving?
In het rapport stelt men onbehouwen dat er een dalende instroomkwaliteit is van de studenten. Die omschrijving heeft ons verontrust. Ik heb vorige week naar nuancering gevraagd. Is dat een algemeen gegeven? Of stromen studenten misschien uit andere studierichtingen in, waardoor ze minder goed aansluiting vinden? Zijn de professoren wel voorbereid en opgeleid om daarmee om te gaan? Ik kan me voorstellen dat een professor verwacht dat de studenten gewoon komen om op te nemen wat hij of zij ze wil meegeven. De instroom uit tso, bso en aso-richtingen die niet zo goed voorbereiden op universitair onderwijs, leidt tot een knelpunt. Professoren zijn niet opgeleid om daarmee om te gaan. Hoe moeten we dat oplossen? Ik weet het niet, maar ik wil het wel even aankaarten.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mevrouw Deckx, daarover heb ik ook wel het een en ander te zeggen. Misschien eens bij een koffie.
Minister, u zegt dat het aantal ZAPers met 10 procent gestegen is de laatste 10 jaar. Dat zal wel kloppen. Ik heb geen redenen om daaraan te twijfelen. Het academisch personeel is maar toegenomen met 3 procent, terwijl het aantal studenten gestegen is met 30 procent. Dat zijn toch cijfers waar je niet omheen kunt. Geen trucjes.
Minister Pascal Smet : Dat heb ik niet ontkend. Ik heb enkel gezegd waar de stijging zit.
De heer Boudewijn Bouckaert : De service naar de studenten gebeurt door een equipe. Als die niet groeit, zit je met een hogere ratio. De financiering gebeurt correct. Maar als je zit met een heel snelle stijging van studenten, stijgt de werkdruk wel.
Over de oriënteringsproef hebben we nog al gediscussieerd. Ik vind het argument dat die anders zal aanslaan bij allochtone studenten en arbeidersjongens fake. Dat zijn geen sukkelaars. Ik werk met heel veel allochtone studenten. Die gasten weten zelf heel goed wat ze doen en wat ze kunnen en wat niet. Het effect van een oriënteringsproef lijkt me voor iedereen min of meer gelijk.
Maar kun je een betrouwbaar assessment maken, om te komen tot een goede instroom naar de universiteit? Als je dat niet kunt, moet je het niet doen. Ik geef zelf les in de rechten. Het is niet evident wat je moet vragen aan een toekomstige rechtenstudent om erover te oordelen of hij de rechtenstudie mag aanvatten. Dat kun je voor een burgerlijk ingenieur veel beter. Daar is trouwens de ingangsproef afgeschaft. Dat is voor mij het enige belangrijke: kun je een betrouwbare ingangstest maken? Daar moet het van afhangen.
Ik ben het eens met mevrouw Helsen dat de toeleiding geoptimaliseerd moet worden in het middelbaar. Maar het middelbaar kan niet overgaan tot een clausulering naar de universiteit. Dat kan enkel in het leerplan van het secundair onderwijs zelf. Ik vind dat er wel een moment moet zijn waarop je kunt zeggen dat iemand beter niet gaat, omdat alles erop wijst dat die persoon het niet aankan. We hebben dat ook ingebouwd met de taaltest in het kleuteronderwijs. Het is een momentopname, maar op een bepaald moment moet het wel gezegd worden. Daarom is die oriëntatieproef wel het overwegen waard.
U hebt het over het wijzigen van decreten om de planlast te verminderen. Ik stel dezelfde vraag als mevrouw Helsen: hoe ver gaat dat? Zo geeft het creditsysteem dat werd ingevoerd aan de universiteiten veel meer werkdruk door de individualisering van de studieprogrammas. Zou dat ook in de mand van mogelijke hervormingen worden gelegd? Is het bespreekbaar om dat eventueel terug te draaien, misschien voor de eerste jaren? We moeten daar toch ook de kosten en baten afwegen.
Mijn laatste punt betreft de e-mail. Ten eerste mag men de studenten aan de universiteit niet als een homogene groep beschouwen. Jongens en meisjes evolueren heel sterk tussen 18 en 24 jaar. Sommigen die op 18-jarige leeftijd aan de universiteit beginnen, zijn nog kinderen. Op 24-jarige leeftijd zijn dat jonge volwassenen. Ze evolueren heel sterk. Het is zo dat je ten aanzien van de bachelorstudenten een andere houding moet aannemen dan ten aanzien van de masterstudenten. Je kunt met die masterstudenten heel goed tot geïndividualiseerde contacten overgaan, ook omdat zij papers en jaarwerken moeten schrijven. De afstand tussen docent en student is daar klein. Van bachelorstudenten moet je wel afstand houden omdat je daar met zeer grote groepen zit. Als je dan toegeeft aan individuele contacten, geeft dat snel een indruk van favoritisme. Dat is mijn ervaring.
In het algemeen kun je zeggen dat universiteiten in concurrentie staan met elkaar om meer studenten aan te trekken. Zij leggen heel sterk de nadruk op de rechten van studenten en geven de studenten wat te veel de indruk dat ze geen plichten hebben. Het verhaal van rechten en plichten zou wat meer mogen worden benadrukt aan de studenten. Dat houdt in: Val de prof niet lastig op momenten die niet geschikt zijn met futiliteiten. Daarvoor zijn er andere aanspreekpunten, zoals de administratie.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Er is een paar keer verwezen naar het Flexibiliseringsdecreet. Ik vind flexibilisering van een andere orde dan planlast. Er werd daarnet gezegd dat dat planlast met zich zal meebrengen. Dat is veel principiëler dan het invullen van documenten enzovoort.
Sommige hogescholen en mevrouw Helsen heeft er ook naar verwezen zijn altijd koele minnaars geweest van het Flexibiliseringsdecreet. Dat was vanaf de invoering al zo en ik merk dat een aantal van hen nog steeds niet enthousiast zijn. Wat mij daar wel in interesseert, is hoe de studenten dat ervaren. Als het geëvalueerd wordt, moeten we ons volgens mij vooral daarop richten. Is het voor de studenten een duidelijke meerwaarde gebleken of niet? Daar gaat het om. Toen het Flexibiliseringsdecreet werd ingevoerd, was dat vooral in het belang van de studenten en niet van de hogescholen. Het draait in eerste instantie om de studenten.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord.
Ik heb enkele lovenswaardige ideeën gehoord. De uitvoering zal zeker grondig gebeuren, daar twijfel ik niet aan. Wat mij getroffen heeft, is dat u hebt aangehaald dat er contact is met minister Lieten naar aanleiding van het wetenschappelijk onderzoek. Ik denk dat het belangrijk is dat het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek gecombineerd worden.
Ik wil even stilstaan bij de positie van de professionele bachelors in de hogescholen. Wanneer wij bij de hervorming van het onderwijs goed kunnen afbakenen wat de taak van elk van die opleidingen is en de evenwaardigheid van die opleidingen kunnen benadrukken, kan dat misschien de instroom in een aantal opleidingen garanderen waar die te klein is, zo denk ik aan ingenieursopleidingen, en kan die misschien naar beneden gehaald worden waar die te groot is, bijvoorbeeld in de rechtenstudies. Er kan dus misschien beter worden georiënteerd vanuit een evenwaardigheid van die opleidingen in hogescholen en universiteiten.
Vroeger bestond de maturiteitsproef vanuit het secundair onderwijs. Ik zeg niet dat we opnieuw naar thema en titel moeten gaan, maar misschien kunnen we eens overwegen of dat ook geen element kan zijn in het verhaal van het secundair onderwijs om die profilering naar hoger onderwijs scherper en duidelijker te stellen. Volgens mij is er daar nog een link mogelijk.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord
Minister Pascal Smet : Ik denk dat we de oefening over de vermindering van planlast bij de hogescholen meenemen in heel het integratiedebat. Daar zijn namelijk ongetwijfeld gevolgen aan verbonden. Als het niet voldoende is, zijn we uiteraard bereid dezelfde oefening te doen voor universiteiten.
Rationalisatie is inderdaad in eerste instantie afgesproken met de universiteiten. Ik sluit niet uit dat we dat ook met de hogescholen moeten doen, maar ik denk dat die nu al in een andere beweging zitten. Laten we eerst die beweging afwerken.
Ik zal niet ingaan op de evaluatie van het Flexibiliseringsdecreet. Ik heb uitdrukkelijk vernoemd dat leerkrediet zal worden herbekeken. Laat ons die evaluatie eerst afwachten. Ik ben bereid om de themas die daar aan bod komen, te bekijken. Op het einde van de rit moet worden bekeken wat we wel en wat we niet doen. Ik ben het eens met mevrouw Vanderpoorten dat heel het standpunt van de studenten moet worden meegenomen.
Ik ben het er ook mee eens dat we het debat over de schoolloopbaanbegeleiding, oriëntatieproef, eventueel maturiteitsproef maar aan die proef zijn ook wel wat nadelen verbonden niet moeten beperken tot de hogescholen, maar dat we daar ook de CLBs en iedereen die daar op een of andere manier bij betrokken is, bij moeten betrekken. We hebben er nog wat tijd voor, omdat dat pas na 2014 klaar moet zijn, maar we nemen dat zeker mee.
Ik heb niet meteen een antwoord op de opmerkingen van mevrouw Deckx. Maar ik neem die opmerkingen wel verder mee in het debat, samen met enkele andere opmerkingen. Ik ben ervan overtuigd dat we daar later nog op zullen terugkomen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.