Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 14/03/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de dalende deelname aan levenslang en levensbreed leren
- 998 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Fientje Moerman tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de doelstellingen 2020 en levenslang leren
- 1104 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, we hebben vanuit Vlaanderen in het kader van het Pact 2020 een aantal doelstellingen vooropgesteld waaronder ook een doelstelling met betrekking tot het levenslang leren. De Studiedienst van de Vlaamse Regering heeft een instrument ontwikkeld dat ons een inzicht geeft in de deelname van onze Vlaamse bevolking aan bijkomende opleidingen tussen 2002 en 2010. De studie levert ons een aantal inzichten op die niet zo gunstig zijn.
Een aantal weken geleden hebben we hier een gedachtewisseling gehad in het kader van het Europees voorzitterschap, en ook daar kwamen een aantal van die themas aan bod, waaronder het levenslang leren. We hebben toen reeds vastgesteld dat we er in Vlaanderen niet in slagen om de vooropgestelde doelstelling te halen om voldoende beroepsactieven te laten participeren of te motiveren om te participeren in het kader van het levenslang leren.
De studiedienst legt ons resultaten voor die erop wijzen dat er een dalende trend is voor wat de participatie betreft en dat een aantal groepen minder deelnemen aan permanente vorming, namelijk vrouwen, ouderen, laaggeschoolden, niet-beroepsactieven en mensen met een functiebeperking.
Nog niet zo heel lang geleden hebben we hier in het parlement een nieuw decreet goedgekeurd inzake het volwassenenonderwijs. Het had de bedoeling een aantal zaken structureel bij te sturen en ook om de participatie aan het levenslang leren te verhogen. De tussentijdse evaluatie van het decreet is achter de rug. Zopas is er ook een voorstelling van de evaluatie en van het rapport geweest. U hebt toen als minister heel duidelijk gezegd dat u de tweedekansfunctie van het volwassenenonderwijs om een kwalificatie te behalen, echt wel wilt versterken.
In het rapport over de evaluatie van het decreet, die nu tussentijds gebeurd is, vinden we een aantal duidelijke, concrete aanbevelingen terug voor wenselijke bijsturingen zonder dat daarbij het decreet al ten gronde moet worden geëvalueerd. Een grondige evaluatie is eind 2012 gepland. Vandaag zijn een aantal vaststellingen op het terrein van dien aard dat een aantal bijsturingen nodig zijn.
Minister, ik vind het heel zinvol om naar aanleiding van de gegevens waarover we beschikken en van de tussentijdse evaluatie, vandaag reeds aan u te vragen welke concrete maatregelen u overweegt om de participatie aan levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen te verhogen en om een aantal groepen die we minder makkelijk bereiken, toch toegang te geven tot permanente vorming. Uiteraard is het interessant om van u te vernemen in welke mate u rekening zult houden met de concrete aanbevelingen in de tussentijdse evaluatie van het decreet Volwassenenonderwijs. Op welke manier mogen we bijsturingen verwachten en wanneer?
U hebt ook een onderzoek naar de studiekosten in het volwassenenonderwijs vooropgesteld. Wat is hiervan de stand van zaken? Welke vragen worden er precies gesteld om een beter zicht te krijgen op de studiekosten?
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Voorzitter, minister, collegas, ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp als mevrouw Helsen, omdat de cijfers over het levenslang leren onrustwekkend zijn. In 2009 nam 7,4 procent van de bevolking deel aan levenslang leren. In 2004 was dat nog 9 procent. Dat ligt heel ver van wat Europa van ons verwachtte tegen 2010, namelijk 12,5 procent in het kader van het Lissabonproces. Dat ligt ook heel ver van wat wij onszelf hebben opgelegd met het Pact 2020 van de Vlaamse Regering, dat stelt dat tegen 2020 15 procent van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan levenslang leren moet deelnemen. Die 7,4 procent is ongeveer de helft van die 15 procent.
Het aandeel van de bevolking dat deelneemt aan levenslang leren ligt, internationaal vergeleken, bij ons vrij laag en ook ver onder het EU-gemiddelde. We blijven in de buurt van Frankrijk, maar de andere buurlanden, zoals Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, doen het een stuk beter. Nederland en Luxemburg zitten bijvoorbeeld al ver boven die 15 procent.
Minister, hebt u een verklaring voor de lage score die we hebben in het levenslang leren, zeker in vergelijking met de buurlanden? Geeft u zich rekenschap ik vermoed van wel van de potentiële nadelige gevolgen van de dalende trend, ook voor het behalen van de zelf opgelegde en de Europese doelstellingen? Wat zult u doen om de trend om te buigen en te proberen de doelstelling van 15 procent uit 2020 nog te halen?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, minister, collegas, ik sluit me graag aan bij de twee vorige sprekers. De vragen zijn zeer pertinent. Ik heb een beetje opzoekwerk gedaan. Zeker het volwassenenonderwijs is toch wel een kluwen, als ik kijk naar de mogelijkheden die het biedt qua diplomas, attesten en modulesystemen. Het is geen eenvoudige vorm van onderwijs. Onbekend is onbemind. Als we de instroom willen vergroten, moeten we het misschien wat transparanter maken.
Levenslang leren, daar heeft, denk ik, in deze commissie niemand nog moeite mee. Maar dan hebben we het over mensen van 25 tot 80 jaar. Die groep is enorm verschillend. Uit cijfers blijkt dat leren en werken in de lift zit aan hogescholen en universiteiten. Het vorige academiejaar werd daar een stijging van 20 procent genoteerd. Dat is wel een specifieke groep. De hogescholen en universiteiten breiden hun aanbod uit.
Als we aan de vraag willen tegemoetkomen, moeten we het allemaal eens oplijsten. Als volwassenenonderwijs tweedekansonderwijs is, moeten we dat absoluut steunen. We zitten met zoveel knelpuntberoepen. Het volwassenenonderwijs kan daaraan tegemoetkomen. Minister, hoe zit de arbeidsmarkt, met de positie van de VDAB bijvoorbeeld, mee verstrengeld in de thematiek en hoe wilt u die aanpakken?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Het is inderdaad zo dat de participatie van volwassen Vlamingen in onderwijs en opleiding de recentste jaren een dalende trend vertoont. Dit blijkt zowel uit de SCV-survey (Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen) van de Vlaamse Regering als uit de enquête naar de arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie, waarop we ons baseren om de Europese indicator rond levenslang leren te monitoren.
We bevinden ons opnieuw op een deelnameniveau dat vergelijkbaar is met dat van pakweg tien jaar geleden. We bereiken dus de doelstelling uit het Pact 2020 niet, zowat de enige doelstelling op het vlak van onderwijs en vorming die we niet bereiken. We gaan eerder achteruit dan vooruit. Dat is een zorgwekkende evolutie, niet enkel wat betreft de gemiddelde deelname maar ook wat betreft de deelname van bepaalde subgroepen. Vooral de lage deelname van kortgeschoolden baart ons zorgen.
Het is niet zo eenvoudig om een verklaring te geven. Het probleem zit niet zozeer in de cijfers van de onderwijsverstrekkers. U weet dat levenslang leren niet enkel een zaak is van het onderwijs, maar ook van private onderwijsverstrekkers en opleidingen binnen bedrijven en diensten. Het aandeel van de onderwijsinstellingen in dat globale cijfer is beperkt. Meer nog, de participatie in levenslang leren in de formele onderwijsinstellingen zoals de academies van het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs is niet substantieel gedaald. In de basiseducatie en het hoger beroepsonderwijs kennen we zelfs een duidelijke toename van de participatie. In het secundair volwassenenonderwijs is er een beperkte daling, maar die kan onmogelijk de cijfers uit de survey verklaren.
De survey geeft geen duidelijke verklaringen aan. Het zou de slechtere economische situatie kunnen zijn, waardoor minder geïnvesteerd wordt in de vorming van werknemers. Een kleinere jobmobiliteit kan dan mogelijk weer verklaren waarom Vlaanderen minder goed scoort op het vlak van levenslang leren dan de omliggende regios. Sommigen denken misschien ook aan de hogere opleidingen in hoger onderwijs, waar we de doelstellingen wel ruimschoots bereiken in vergelijking met andere landen.
De participatie aan levenslang leren wordt slechts in beperkte mate bepaald door de deelname aan onderwijsactiviteiten in de formele onderwijsinstellingen. Als minister van Onderwijs heb ik dus maar in beperkte mate een impact op de globale participatie. Ik wil mijn verantwoordelijkheid niet afschuiven, maar ik wil wel duidelijk stellen dat wat Onderwijs betreft, het altijd natuurlijk beter kan, maar dat er geen echte daling is.
Wat ga ik de komende maanden en jaren concreet doen? Vooreerst is er de hervorming van het deeltijds kunstonderwijs, waarmee we met het aanbieden van nieuwe richtingen een stap in die richting willen zetten. We willen de tweedekansleerwegen voor jongeren die ongekwalificeerd zijn uitgestroomd in het secundair onderwijs versterken en flexibiliseren. Hiervoor zullen het tweedekansonderwijs en de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap beter op elkaar worden afgestemd en ook beter bekend worden gemaakt. We zullen op korte termijn werk maken van de uitrol van het hoger beroepsonderwijs. Samen met Werk zullen we hierover betere afspraken maken. De tussentijdse evaluatie van het decreet Volwassenenonderwijs is voorgesteld. Op basis van de reacties zullen we beperkte aanpassingen doorvoeren. We zullen de komende jaren het EVC-beleid (eerder verworven competenties) verder uitbouwen. We willen ook het kader voor kwaliteitsvol afstandsleren voor alle publieke aanbodsverstrekkers voor volwassenen duidelijker formuleren.
Op dit moment bereidt mijn administratie een nota voor waarin een overzicht wordt opgenomen van alle huidige financiële stimuli die er bestaan om mensen aan te moedigen te participeren aan levenslang leren. Tegelijk wordt onderzocht in welke mate deze maatregelen effectief zijn en niet kunnen worden gestroomlijnd. Dat zijn een aantal concrete acties die we vanuit Onderwijs ondernemen, maar ik denk dat ook mijn collegas van Werk en Economie een belangrijke rol kunnen spelen.
Ik ben blij met uw betogen. Ze tonen inderdaad aan dat we als Vlaamse Gemeenschap niet goed scoren.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, ik heb geprobeerd om goed naar uw antwoorden te luisteren, maar ik blijf met een aantal vraagtekens zitten.
U zegt zelf dat het moeilijk is om een zicht te krijgen op de oorzaken van de daling van de deelname. Uit de cijfers binnen Onderwijs kunnen we ze niet onmiddellijk vaststellen, maar we zien wel dat we ook binnen Onderwijs er moeilijk in slagen om bepaalde groepen aan te spreken. De hoger opgeleiden vinden heel gemakkelijk de toegang naar levenslang leren, maar net die groepen die laaggeschoold zijn vrouwen, ouderen, niet-beroepsactieven, mensen met een functiebeperking vinden moeilijk de weg. Zeker voor laaggeschoolden zijn er toch wel aangepaste maatregelen nodig om ook voor hen de weg naar levenslang leren open te maken.
Ik heb niet gehoord dat u gezegd hebt dat u op zoek zou gaan naar een manier om die specifieke doelgroep te bereiken. Ik heb ook niet gehoord in welke mate u rekening zult houden met de tussentijdse evaluatie van het decreet Volwassenenonderwijs. Daar komt bijvoorbeeld heel duidelijk tot uiting dat de samenwerking tussen de verschillende aanbieders toch wel sterk voor verbetering vatbaar is. De samenwerking tussen de CVOs en tussen de CVOs en de centra voor basiseducatie is niet vanzelfsprekend, maar de samenwerking tussen de centra voor volwassenenonderwijs en de VDAB en SYNTRA is verre van gerealiseerd. Het is heel belangrijk dat die samenwerking wel tot stand kan komen. De VDAB heeft bijvoorbeeld contact met laaggeschoolden en niet-beroepsactieven, net die groep die moeilijk de weg vindt naar levenslang leren. Via die samenwerking kan er een betere toeleiding zijn.
In de evaluatie van het decreet wordt in de aanbevelingen ook opgenomen dat we moeten nadenken over een studiefinanciering voor het volwassenenonderwijs. De vorige legislatuur hebben we dat reeds ter sprake gebracht bij de bespreking van het decreet, maar omdat het natuurlijk een nieuwe reglementering vraagt, is het niet meegenomen in het decreet Volwassenenonderwijs en is er toen voor gekozen om heel wat doelgroepen vrij te stellen van het inschrijvingsgeld.
Er is nu een nieuwe legislatuur en ik denk dat het wel het moment is om eens na te gaan hoe we kunnen evolueren van het vrijstellen van bepaalde doelgroepen naar een uitgewerkte studiefinanciering voor het volwassenenonderwijs. Via de vrijstellingen die in het decreet Volwassenenonderwijs staan, vangen we niet alle groepen op, bijvoorbeeld bij hbo-opleidingen.
Ik vraag me ook af wat het effect van de maatregelen rond de opleidingscheques is. Hebben we er een zicht op of dit een effect heeft gehad op de daling van de deelname van bepaalde doelgroepen aan bepaalde opleidingen?
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U bent uiteraard niet alleen verantwoordelijk. Levenslang leren, dat gaat over meer dan onderwijs alleen. U en alle bevoegde collegas in de regering moeten samen aan de kar trekken.
Ik zou nog twee zaken willen meegeven. Het eerste punt gaat over financiële aspect van het levenslang leren. In de afgelopen jaren is met name de kost van het volwassenenonderwijs flink gestegen, terwijl het volgen van bepaalde opleidingen in het hoger onderwijs door de uitspraken van het Arbitragehof, en nu het Grondwettelijk Hof, gebonden is aan een puur indexgebonden stijging, en niet meer. Dat leidt ertoe dat men diezelfde opleidingen op een hoger niveau goedkoper kan volgen aan de universiteit dan in het volwassenenonderwijs. Misschien moeten we toch ook eens kijken of we het afgelopen jaar de drempel voor sommigen niet wat te hoog hebben gelegd.
Mijn volgend punt gaat over de categorieën. Hoewel het volwassenenonderwijs lang niet alleen verantwoordelijk is, lijkt het me toch dat u bepaalde beroepsgroepen een duwtje in de rug zult moeten geven. Als ik kijk op pagina 70 van de Vlaamse Regionale Indicatoren 2010 (VRIND), dan zie ik een overweldigend groot overwicht van vrouwen in het volwassenenonderwijs tegenover mannen. Dat geldt zowel voor het secundair niveau als het hoger beroepsonderwijs, zowel op het lineaire als het modulaire vlak. Dat lijkt me een onevenwicht. Het is onmogelijk om daaruit te halen hoe het zit met de opleidingen in ondernemingen, maar het zou interessant zijn dat verder te analyseren.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Voorzitter, mevrouw Celis moest vroeger weg, vandaar dat ik het even van haar overneem. In het volwassenenonderwijs is er toch nog wel wat werk aan de winkel. Ik denk dat we het vooral transparant moeten maken voor degenen die er gebruik van willen maken. Ik heb het dan over het aanbod, de aanbieder, wat het einddoel is, wat er bereikt kan worden. Dat is niet altijd even duidelijk. Voor mensen die niet hoogopgeleid zijn, is het niet altijd evident om daar hun weg in te vinden. Ook op het vlak van de financiering moeten we eens nagaan hoe de zaak eenvoudiger kan worden gemaakt. Over het volwassenenonderwijs is het laatste woord nog niet gezegd.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik ben het daarmee eens. We hebben de tussentijdse evaluatie gemaakt. We hebben die aan de sector voorgesteld. Hij heeft nu de tijd om te reageren. Op basis daarvan zullen we uiteraard een aantal beslissingen nemen. Over twee jaar volgt de globale evaluatie. Dan moeten we een nieuwe stap zetten. Het is wel de bedoeling om iets te doen met die tussentijdse evaluatie.
Ik ben misschien wat snel over die doelgroepen gegaan. Ik ben het er ook mee eens dat we ons daar specifiek op moeten richten. Dat moet niet alleen gebeuren vanuit het onderwijs, maar ook samen met de VDAB. We moeten een gerichte campagne uitwerken om te zorgen dat we die groepen bereiken en om te zien of er eventueel een nieuw aanbod moet zijn in de uitrol die we doen. Heel de studie over de financiering van het volwassenenonderwijs zijn we genegen. In de tweede helft van de legislatuur zullen we zien of we al dan niet voldoende geld kunnen vinden. Het is in elk geval iets dat we willen opnemen.
Ik denk dat het effect van de opleidingscheques op dit moment niet echt speelt. Dat neemt echter niet weg dat we heel die inventaris van alle bestaande incentives aan het opmaken zijn. Ik heb de minister van Werk, de heer Muyters, daarover aangeschreven om de mensen van de administratie samen te zetten daarna kunnen wij beiden dat eventueel doen om een en ander ook effectiever te maken en beter op elkaar af te stemmen. Dat is een oefening die we zeker moeten maken. Die wordt nu voorbereid. Ik zal rekening houden met uw suggesties.
De voorzitter : Het incident is gesloten.