Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 25/01/2011
Interpellatie van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het hoge aantal jonge leraars uit het kleuter- en lager onderwijs dat het beroep verlaat
- 84 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het stijgend aantal jonge leerkrachten dat uit het beroep stapt
- 963 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het stijgend verloop van jonge leerkrachten in het kleuter- en lager onderwijs
- 969 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het snel verlaten van scholen door jonge leraars
- 973 (2010-2011)
Interpellatie van mevrouw Elisabeth Meuleman tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de vroegtijdige lerarenuitstroom
- 94 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, het debat over de lerarenuitstroom is toch wel belangrijk, als ik zie hoeveel collegas hierover een vraag hebben ingediend. Het zijn ongeveer dezelfde collegas die vorig jaar in oktober ook een betoog hebben gehouden over het tekort aan leraren.
Een derde van de jonge leraars stapt binnen de vijf jaar uit het lerarenkorps. Vorige week ging het radioprogramma Peeters & Pichal ongeveer een uur over het al dan niet afschaffen van de vaste benoeming. Dit item is ook in het nieuws geweest. Het is dus belangrijk om deze vraag te stellen. In uw antwoord op de vragen van 21 oktober 2010 hebt u gesproken over een timing. In mijn vragen zal ik het vooral hebben over die timing.
Een derde van de leraars in het kleuter- en lager onderwijs stapt binnen de vijf jaar uit het onderwijs. Dat is voor ons niet nieuw, het is hier al verschillende keren gezegd. In 2008 beperkte het cijfer zich nog tot een op de vier jonge onderwijzers die er binnen de vijf jaar de brui aan gaf. Dat cijfer is dus een stijging. In het middelbaar blijft het cijfer stabiel.
Volgens Ann Martin, coördinator van School of Education, een samenwerkingsverband van verschillende lerarenopleidingen, speelt vooral de werkonzekerheid mee. Ze zegt: De leerkrachten tuimelen van de ene interimbaan in de andere. Er wordt bijzonder veel flexibiliteit van hen gevraagd, terwijl de kans dat ze vastbenoemd worden, klein is. Ik had toch begrepen dat er over de vaste benoeming wel vragen waren. Ik heb het verslag nog eens nagelezen. U liet alvast als reactie nu weten dat u samen zit met de vakbonden en met de scholen, maar dat u niet van plan bent om te raken aan het systeem van de vaste benoemingen. In oktober en mevrouw Brusseel heeft dat ook gezegd tijdens de bespreking van de beleidsbrief hebt u over de lerarenloopbaan nochtans gezegd: Om dit te realiseren, wil ik samen met de sociale partners in een open geest en zonder taboes op zoek gaan naar antwoorden en oplossingen met betrekking tot een aantal themas.
Er worden ook nog andere redenen aangehaald. Zo zouden de leerkrachten onvoldoende voorbereid zijn op de vele administratieve taken, op het gebrek aan discipline, op de vele contacten met de ouders.
Minister, misschien staat u onder druk van de vakbonden als u verandert van mening in verband met de vaste benoemingen. Vorige week hebt u gezegd dat u in de eerste plaats enkel wilt onderzoeken waarom zoveel mensen vroegtijdig het onderwijs verlaten. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
U weet dat ik op dinsdag enorm alert ben om te zien welke uitspraken u doet.
Minister Pascal Smet : Ik ben niet van mening veranderd.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Dat is straks ook een van mijn vragen. Nochtans spreken de cijfers voor zich en zijn de oorzaken al langer gekend. U hebt ze ook al aangegeven in oktober tijdens de bespreking over het tekort aan leraren. U hebt gezegd dat snelle en concrete maatregelen zich opdringen om het probleem op te lossen. U spreekt wel over de lerarenloopbaan en u hebt een timing gegeven. U hebt toen ook gezegd dat u tijdens dit werkjaar wilt komen tot voorstellen over de werkpunten voor de beginnende leraar. Ik weet niet of u zich het grapje herinnert dat we toen hebben gemaakt. Soms hebt u het over een kalenderjaar en soms over een werkjaar. Toen werd ook expliciet gevraagd wat u bedoelt met een werkjaar. U hebt geantwoord dat het van september tot juni loopt. U zei dus dat u dit werkjaar wilt komen tot voorstellen voor werkpunten voor de beginnende leraar.
U stelde toen ook dat uw administratie al knelpuntanalyses en voorstellen tot oplossing heeft uitgewerkt voor de volgende themas: de beginnende leraar, de zijinstromers en de inzetbaarheid. Wat verder stelt u dat begin december de gesprekken hierover zouden starten.
Minister, hoe zit het nu juist met het systeem van die vaste benoemingen? Komt er een evaluatie van het systeem? Ik weet niet of u de uitzending van Peeters & Pichal hebt gevolgd. De houding was fiftyfifty. Het waren vooral de vakbonden die tegen een herziening van het systeem van de vaste benoemingen waren. Er waren echter ook heel wat mensen, zelfs vastbenoemde leraren, die zich afvroegen waarom het niet bespreekbaar zou kunnen zijn. Een evaluatie van het systeem dringt zich dus wel op. Jammer genoeg is het systeem heilig en wenst men er niet aan te raken. Welke concrete maatregelen zal men dan wel treffen om het probleem van de uitstroom van jonge leraren in het kleuter- en lager onderwijs op te lossen? U hebt gezegd dat de gesprekken daarover begin december starten en dat u dit werkjaar al voorstellen wilt doen over de werkpunten voor de beginnende leraar. Als u spreekt over dit werkjaar, dan moet u nu toch al concrete maatregelen in uw hoofd hebben of er toch al over gesproken hebben met de sociale partners.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, mevrouw Van Steenberge heeft al aangegeven dat er nieuwe cijfers zijn die bevestigen dat jonge leerkrachten de job binnen de vijf jaar verlaten. Het is een probleem dat we al langer kennen. Naar aanleiding van een arbeidsmarktrapport is het tijdens de vorige legislatuur uitvoerig besproken in de commissie. Ook toen heeft het parlement heel duidelijk aangegeven dat dat een probleem is. Vlaanderen investeert sterk in een goede opleiding van jonge leerkrachten. Eigenlijk moeten we vaststellen dat die investering niet ten volle rendeert, dat jonge mensen te vroeg een andere job kiezen. Er is al onderzoek verricht over de oorzaak van de uitstap van jonge leerkrachten. Verschillende elementen spelen een rol. De belangrijkste zijn de grote werkonzekerheid, maar ook de aard van de opdracht en al wat erbij komt kijken. We moeten echt inspanningen leveren om dat grote verlies te bestrijden, want het is geen goede zaak indien we daar niet in slagen.
Minister, u hebt al een paar keer gezegd dat u dat ziet als een belangrijk werkpunt in het loopbaandebat, dat van start is gegaan in oktober. Dat was een eerste punt dat op de agenda werd gezet. U hebt aangekondigd dat u op het einde van het schooljaar toch wel resultaten wilt boeken. Wat is de stand van zaken bij die besprekingen? Welke items zijn al aan bod gekomen?
Minister, u hebt onmiddellijk gereageerd en gezegd dat de vaste benoeming voor u geen punt is dat u in vraag stelt. Ik ben het ermee eens dat er inderdaad andere maatregelen genomen moeten worden om dat probleem op te lossen. Door de vaste benoeming in vraag te stellen, zal het probleem met betrekking tot de jonge leerkrachten niet worden opgelost.
Ik was wel verrast toen u in uw antwoord aangaf dat u verder onderzoek wilt laten verrichten over dat probleem. Wat moet er volgens u verder onderzocht worden? Er is onderzoek dat weergeeft welke elementen een rol spelen. Er is voldoende informatie om het debat met de verschillende onderwijspartners te voeren. Wat vindt u dat verder onderzocht moet worden? Zult u zich baseren op de analyse en een aantal voorstellen en vragen van de onderwijspartners? U hebt ze gevraagd een aantal items op de agenda te plaatsen. Of gaat u zelf een aantal voorstellen doen? Indien ja, met welke voorstellen wilt u dan in dialoog gaan met de onderwijspartners? Welke punten wilt u vooral bespreken? Als we kijken naar de analyse is het vanzelfsprekend dat een aantal items op de agenda worden geplaatst.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, mevrouw Van Steenberge en mevrouw Helsen hebben het onderwerp voldoende toegelicht. Ik zal het dus allemaal niet herhalen.
Er zijn inderdaad een aantal oorzaken die er blijkbaar toe leiden dat jonge leerkrachten zeer snel het lerarenberoep verlaten. Minister, welke stappen en maatregelen zult u eventueel op korte, maar zeker ook op lange termijn nemen om deze trend te keren? U zegt de zaak verder te willen onderzoeken. Wanneer verwacht u voldoende resultaten om verder te kunnen werken?
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, ik sluit me aan bij de opmerking dat dit een toch wel zeer onrustwekkend probleem is, gelet ook op het dreigende lerarentekort en de volledige vervrouwelijking van het beroep. Er wordt niet meer gerekruteerd uit bijna de helft van de bevolking.
Minister, ik wil ook de aandacht vestigen op de toegenomen takenpakketten van de leraren en de directies. Ik heb eens mijn ronde gedaan bij de directeurs uit het basisonderwijs en gevraagd wat de bijkomende taken zijn. De lijst is toch wel heel lang: vanuit het departement Onderwijs: functiebeschrijvingen, functioneringsgesprekken, evaluaties; telling afwezigheden kleuters; bijstand ouders invullen aanvragen schooltoelage; bijkomende verplichtingen door de oprichting van scholengemeenschappen dus vergaderlast ; bijhouden facturatie maximumfactuur; zoeken naar creatieve oplossingen om onder de maximumfactuur te blijven; internationalisering. Vanuit andere departementen: brandweerverslagen; verkeersenquête; niet-eenvormigheid bij alle vragen rond verkeerseducatie; documenten en verplichtingen veiligheid; energieboekhouding; gezondheidsbeleid; kinderopvang; Reprobel en andere; dubbele boekhouding; vzw-wetgeving; allerhande keuringen; eetwareninspectie. Vanuit de maatschappij: maatschappelijke aanspreekbaarheid; brede school; opvolgen stagiaires, met laattijdige info; public relations; contacten met externen; kinderopvang; infrastructuur. Nieuwe financiële verplichtingen: preventieadviseur; Reprobel; aansluitingskosten interbedrijfsgeneeskundige dienst; heffing oppervlaktewateren; software schooladministratie; internetaansluiting; volmachtkaart posterijen; energietaks elektriciteit; eetwareninspectie; keuring elektrische installaties. Waarschijnlijk is het overzicht van alle elementen uit het takenpakket onvolledig. Dat verspreidt zich bij de publieke opinie. Het onderwijs krijgt de reputatie halfbureaucratische jobs aan te bieden, vooral natuurlijk voor de directies.
Minister, ik kom nog even terug op het punt van de vaste benoeming. Dat debat moet volledig worden opengetrokken en er mogen geen dogmas zijn. De vaste benoeming is misschien een troefkaart voor de aantrekkelijkheid van het beroep, en dan moeten we dat behouden. U mag echter niet uitsluiten dat we misschien een systeem kunnen ontwikkelen van contracten op langere termijn. Als zou blijken dat die vooral de precaire situatie van de instromers, die nu de snelle uitstromers zijn, verbetert, dan zou de vaste benoeming herbekeken moeten kunnen worden, temeer omdat iedereen weet dat een vaste benoeming dikwijls de incentive wegneemt om behoorlijk te presteren en zich te engageren. Er moet een eerlijke kosten-batenanalyse gemaakt worden. U moet dat niet direct buiten het debat plaatsen om eventueel de vakbonden ter wille te zijn.
U hebt de hele zaak verschoven naar het loopbaanpact. Het probleem wordt echter wel urgent. U zult sneller met voorstellen voor de dag moeten komen om de uitstroom te verminderen en er een einde aan te stellen.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Het probleem is voldoende geschetst. Minister, ook ik maak me zorgen over het hoogdringend karakter van het probleem. Dat is de reden waarom ik een interpellatieverzoek heb ingediend. De stijging is toch wel echt frappant en neemt grote proporties aan. Daarnaast stijgt nog eens het aantal leerlingen. Dat alles maakt dat er dringend maatregelen moeten worden getroffen.
Minister, u zei dat u nog onderzoek wilt doen naar de oorzaken van het tekort. Ik ben het eens met mevrouw Helsen, die zegt dat die genoegzaam bekend zijn. Mevrouw Martin van de School of Education heeft zeer duidelijk de pijnpunten blootgelegd. Volgens haar zijn er drie hoofdoorzaken: de praktijkschok, de werkonzekerheid en grote flexibiliteit, en het gebrek aan goede aanvangsbegeleiding. Daarbij komt nog, zoals de heer Bouckaert uitgebreid heeft toegelicht, de administratieve last en de vele contacten met ouders, die eveneens een toenemende belasting vormen voor de leerkrachten.
U hebt het over het grote leerkrachtenloopbaanpact. Vorige maand zat u blijkbaar voor de eerste keer rond de tafel met de partners. U wilt uiteindelijk landen met een decreet dat de loopbaan van leerkrachten moet stroomlijnen en aantrekkelijk maken. Dat de discussie niet gemakkelijk zal zijn, blijkt nu al uit de berichtgeving.
Enerzijds klinkt de roep van onderwijsexperte Ann Martin, maar ook van jonge leerkrachten in de kranten en op Peeters & Pichal, om de vaste benoemingen af te schaffen. Dat is absoluut onbespreekbaar voor de vakbonden. Dan hebt u een soort tussenoplossing geponeerd, die in de krant meteen werd verworpen. Gezien de ernst en het dringend karakter van het probleem luidt mijn vraag dan ook of er geen maatregelen zijn die u op korte termijn zou kunnen nemen om die drie voornaamste oorzaken van het vroegtijdig afhaken en ook de administratieve last voor beginnende leerkrachten aan te pakken. Dit in afwachting van dat grote leerkrachtenloopbaandebat, waarvan nu al heel duidelijk blijkt dat het grondige onderhandelingen zal vragen.
In een radio-interview vroeg men u ook naar de mentoruren. U hebt die afgeschaft. Was dat net geen instrument dat het mogelijk maakte de jonge leerkrachten beter te begeleiden in het begin van hun loopbaan, die eerste vijf jaar waar ze dat het meest nodig hadden? U hebt toen gezegd dat dit een keuze van de vakbonden was. Ik vond dat niet fair. Het was misschien hun keuze, maar ze hebben die moeten maken met het mes op de keel.
Minister Pascal Smet: Ik had het toen niet over de vakbonden, maar over de onderwijspartners. Dat is meer dan vakbonden.
Mevrouw Goedele Vermeiren: U liet toen in ieder geval uitschijnen dat het afschaffen van die uren een keuze was. U hebt zich daar echter in vergist. Uit het protest dat er nu vanuit verschillende hoeken komt, van de vakbonden, maar ook van andere onderwijspartners, blijkt dat men er helemaal niet tevreden mee is. Men had toen het gevoel dat men moest kiezen tussen de pest en de cholera.
Een van die concrete kortetermijnoplossingen zou kunnen zijn dat u die mentoruren opnieuw invoert vanaf het moment dat het budget dat toelaat. Volgens u zou dat volgend jaar zijn. Het zou een keuze kunnen zijn in afwachting van de moeilijke onderhandelingen die eraan komen naast een aantal andere maatregelen zoals het invoeren van het statuut van juniorleerkrachten.
U zou beginnende leerkrachten een betere aanvangsbegeleiding kunnen geven. U zou hen aanspraak kunnen laten maken op een aantal parallelklassen. Meestal worden de nieuwe leerkrachten nu net belast met de zwaarste klassen. In het basis- en kleuteronderwijs zijn dat dan de peuterklassen, waar ze vaak met een veel te groot aantal kinderen zitten. De oudere leerkrachten vinden het soms ook makkelijker om in de derde kleuterklas les te geven. Dan moeten de nieuwelingen de zwaarste richtingen voor hun rekening nemen en het meest in verschillende richtingen lesgeven.
Dat zouden oplossingen kunnen zijn die al op korte termijn en in afwachting van het afhandelen van uw leerkrachtenloopbaandebat zouden kunnen worden genomen. Bent u bereid dat te onderzoeken? Kunt u concrete maatregelen voorstellen?
De voorzitter : Mevrouw Celis, u had een vraag om uitleg ingediend, maar dat was wat te laat gebeurd. U krijgt nu de kans die vraag te stellen.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis: Dank u, voorzitter. Ik was inderdaad te laat met mijn vraag. Ik had er beter een interpellatie van gemaakt, want dan had ik kunnen aansluiten.
De voorzitter : Ik zal dit inderdaad moeten opnemen met de parlementsvoorzitter. Op de duur gaat iedereen interpellaties indienen. De enige sanctie bestaat erin dat je vraag gereduceerd kan worden tot een vraag om uitleg. Maar zo kan je buiten de tijdslijn treden.
Mevrouw Vera Celis: Dat is een technisch aspect van de zaak.
De problematiek is al zeer duidelijk geschetst door de collegas.
Er wordt verschillende keren in de tekst verwezen naar de uitstroom van de jonge leerkrachten. Ik ga ervan uit, minister, dat bij de jonge leerkrachten ook de zijinstromers worden gerekend. Dat is ook een deel van het verhaal.
Het basisonderwijs wordt bijzonder getroffen door de uitstroom van die leerkrachten. Misschien is er een verschil tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs. Misschien kunt u daar nu niet op antwoorden, maar het interesseert mij wel.
U geeft in de beleidsbrief Onderwijs 2010-2011 aan dat we vanuit het loopbaandebat naar een globaal loopbaanpact moeten gaan voor die leerkrachten. In diezelfde tekst zegt u echter dat niets uitsluit dat we binnen dat traject sneller tot resultaten kunnen komen. Kan dit bijvoorbeeld een van die deelresultaten zijn? Kan er sneller gewerkt worden rond die uitstroom? Dan moet er niet gewacht worden op het globale loopbaanpact.
De discussie over de vaste benoemingen is een en-enverhaal. Ik deel de opmerking van de heer Bouckaert dat we die vaste benoemingen in vraag moeten durven te stellen. Anderzijds vormen die natuurlijk een fijne bonus, iets dat mooi meegenomen is om het beroep van leerkracht aantrekkelijk te maken. Als je op een beleefde manier kunt debatteren, moet je de pros en contras van de vaste benoemingen op een rijtje durven te zetten.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel :Ik wil het ook graag even hebben over het systeem van de vaste benoemingen. Dat wordt blijkbaar niet in vraag gesteld. Als men dan naar andere maatregelen vraagt, moet men er zich bewust van zijn dat dit de transparantie in het onderwijs niet zal bevorderen. Bijgevolg zal dat voor de werknemers in de onderwijssector ook niet motiverend zijn.
Een van de problemen in het onderwijs is precies de massa aan regels en statuten. Ik zie niet in hoe u naar een transparante, correcte en rechtvaardige manier van organiseren voor het personeel kunt gaan als u niet aan die vaste benoemingen wilt raken. Vaste benoemingen zijn niet meer van deze tijd. We moeten gaan naar een systeem dat beloont wie goed is, sanctioneert wie niet goed is, op weg helpt wie beter kan worden. We moeten naar een systeem dat flexibel is voor wie al een hele loopbaan achter de rug heeft en te kennen geeft dat hij of zij wel expertise heeft en zin heeft om voor de klas te staan, maar wel op een andere manier dan toen hij of zij jonger was.
We moeten ook kijken naar de instroom, dat heb ik hier nog niet gehoord. Ik denk dat die voor een deel ook de snelle uitstroom verklaart. Was er vroeger geen bewustere keuze voor die jobs, mede bepaald door de maatschappelijke waardering voor onderwijs? Was de instroom van jonge leerkrachten vroeger niet van een beter niveau dan vandaag? Zitten we met een teveel aan taken, zoals de voorzitter daarnet zei? De administratieve last en de juridisering van ons onderwijs is de leerkrachten in die mate aan het vermoeien en aan het pesten dat ze er effectief snel de brui aan geven.
Er is nood aan een degelijk statuut, degelijke didactische ondersteuning en een waardering voor het beroep. Dan komen we er wel. Als je de sokkel wilt houden, waar de kern van het probleem al in zit, is dat helemaal niet bevorderlijk voor het systeem. Dat je namelijk benoemd kunt worden en daarna mag stilvallen. Dat je eeuwig in een ratrace naar die benoeming kunt zitten, zonder de garantie dat je die kunt krijgen.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Ik heb een aantal verslagen van deze legislatuur nagekeken, onder andere het gesprek dat we hadden bij de beleidsnota. We hebben op 11 februari 2010 met de auteurs van het arbeidsmarktrapport ook een gesprek gehad over het beroep van leraar, met de minister was dit op 18 maart 2010. We hebben in de commissie Onderwijs op 21 oktober 2010 een vraag om uitleg gehad van mevrouw Van Steenberge, mevrouw Vanderpoorten en mevrouw Deckx over maatregelen om het tekort aan leerkrachten op te vangen. Ik heb zelf ook meerdere keren het woord genomen in dat debat, zoals verschillende andere collegas. Ik heb vandaag niet zoveel nieuws gehoord. Op zich is dat niet zo erg.
Voorzitter, ik ben het ermee eens dat dit debat urgent is. Ik volg u daarin. De timing die de minister in het verleden heeft opgesteld, moet mogelijk worden bijgesteld. Om elk misverstand te verkomen, voorzitter, wil ik benadrukken dat ik het niet met u en een aantal andere collegas eens ben om de vaste benoeming in vraag te stellen. (Opmerkingen)
Ik vind dat er een evaluatie mag komen van de evaluaties. Ik ben het ermee eens dat daar mogelijk iets moeten worden bijgesteld. Het is immens belangrijk dat er in het onderwijs permanent gemotiveerde leerkrachten voor de klas staan. Laat dit duidelijk zijn. Dat uitgangspunt onderschrijven we ten volle.
Ik ben het deels eens met mevrouw Meuleman dat we moeten durven na te denken over het opnieuw invoeren van mentoruren. Ik stel dan wel voor, minister, dat we dit koppelen aan het statuut van seniorleerkrachten en dat we dit bekijken in het debat over de uitstroom. Dan kan het ook financieel onderbouwd worden op een wijze die binnen de begroting onderwijs haalbaar en draagbaar is. Dit debat moet mogelijk nog worden gevoerd.
Ik kan nog heel wat punten aanhalen, maar mijn spreektijd is beperkt. Dit debat is urgent. Er moet nog heel veel overleg gebeuren met de sociale partners en het middenveld. Indien u, minister, in deze legislatuur tot maatregelen wilt komen die u effectief kunt implementeren, moeten we versnellen en een tandje bijsteken.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Ik sluit me graag aan bij de vraagstellers. Ik heb een bijkomende bedenking. Tot nu toe was het zo dat de cijfers die bekend waren over het verlaten van de school door jonge leraars, nog schrijnender waren binnen de steden dan buiten de steden. Ik vroeg me af of de cijfers die nu zijn bekendgemaakt door uw departement, een onderscheid maken tussen de steden en daarbuiten. Als die tendens zich zou voortzetten, dan wil dat zeggen dat de cijfers die we vandaag bekijken, slechts een gemiddelde zijn. Dat zou betekenen dat de situatie in de steden nog wat erger is.
U vertelde daarnet over het plan met een aantal luiken, waaronder het lerarentekort in het algemeen, maar ook een luik specifiek naar de steden toe. Behoudt u die aanpak?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : De heer De Meyer heeft gelijk. De cijfers die werden bekendgemaakt, zijn niet nieuw. Ik wil ze niet nuanceren, maar ik wil wel benadrukken dat er voor het basisonderwijs een significante daling is. In 2005 zaten we met 23 procent vroegtijdige uitstroom. In 2008 is dit gestegen naar 27 procent, terwijl het nu opnieuw gedaald is naar 21 procent. Dat is toch een daling van 6 procent van vroegtijdige uitstroom in het basisonderwijs. Ik heb dat hier niet gehoord, maar dat is toch een belangrijk cijfer.
Het secundair onderwijs blijft stabiel. In het buitengewoon onderwijs was het in 2005 33 procent, dan is het gezakt tot 30 procent en in 2008 is het terug gestegen tot 32 procent. Nu is het weer gedaald tot 25 procent. Dat is nog altijd veel.
Als je de cijfers bekijkt, zie je dus voor het basisonderwijs een dalende lijn. Dat kan zo zijn vanwege de crisis, omdat er meer inspanningen gebeuren of om andere redenen.
In het secundair onderwijs blijft het percentage nagenoeg stabiel, maar er is wel duidelijk een stijgende tendens. In 2005 ging het om 37 procent, nu is het 38 procent. In het buitengewoon secundair onderwijs was het 35 procent in 2005, in 2009 is het gedaald tot 29 procent.
Er is ook een onderscheid gemaakt tussen Vlaanderen en Brussel. Het is heel opvallend dat het in Brussel veel problematischer is, in die zin dat het daar stabiel blijft. Tussen 2005 en 2009 is het 54 procent: meer dan op een op twee leerkrachten verlaat het basisonderwijs binnen de eerste vijf jaar. In het buitengewoon onderwijs was het 50 procent in 2005, 64 procent in 2006, nu 44 procent. In het secundair onderwijs in Brussel was het in 2005 62 procent en in 2009 was het nog altijd 62 procent. Bijna twee op drie leerkrachten verlaten vroegtijdig het onderwijs. In het buitengewoon secundair onderwijs was het in 2005 42 procent, nu 36 procent. In Brussel is de situatie dus veel meer uitgesproken om de redenen die we ook kennen.
Het klopt dat de redenen grosso modo gekend zijn. Het gaat vooral om de werkonzekerheid in het begin van de loopbaan. Op een bepaald moment wil men trouwen, een huis kopen, kinderen krijgen. Het gaat ook om de arbeidsomstandigheden in de brede zin. Beginnende leerkrachten moeten nogal eens vaak meer werken. Ze hebben in het begin problemen met het handhaven van de discipline, om een lessenpakket vast te stellen. Ook de administratieve last vormt een probleem. We kennen dus de hoofdredenen.
Waarom doen we nog bijkomend onderzoek? Dat is om te verfijnen. We zijn al een tijdje bezig met het te bespreken, maar vorige week is het formeel beslist. Wat gaan we doen? De lerarenopleiding is hervormd. Sinds de hervorming zijn er leerkrachten die uitstromen. We gaan alle leerkrachten die sinds de hervorming aan de opleiding zijn begonnen, aanschrijven. Want het is niet alleen zo dat een op drie leerkrachten het onderwijs binnen de eerste vijf jaar verlaat, maar er zijn ook heel wat leerkrachten die nooit beginnen in het onderwijs.
We hebben dus drie doelgroepen. Er is de doelgroep van jonge leerkrachten die met de opleiding zijn gestart, maar nooit begonnen zijn in het onderwijs. Ik wil weten waarom dat zo is. Er is de doelgroep van de leerkrachten die starten in het onderwijs, maar die het snel verlaten. Waarom verlaten ze het onderwijs? Er is de doelgroep van leerkrachten die starten in het onderwijs en die er blijven. Waarom blijven die in het onderwijs? Het zal een heel gericht onderzoek zijn om dat uit te klaren en te verfijnen. Dat is goed voor ons, maar dat zal ook heel goed zijn voor de hogescholen. Zo weten ze waar de opleiding waar ik zeer weinig over te zeggen heb tekortschiet. Men spreekt over een praktijkschok. Wat is er dan gebeurd in de opleiding? Normaal gezien moet de opleiding daarop voorbereiden. Met het onderzoek willen we enerzijds de opleiding in de hogescholen indien nodig versterken en anderzijds zelf een beter inzicht krijgen in de redenen. Het onderzoek zal de komende maanden gebeuren. Het is dus eigenlijk eerder een verfijnend onderzoek.
Het klopt dat we zijn begonnen met het leerkrachtenloopbaanpact. We hebben aan de vakbonden voorstellen gevraagd. We hebben er zelf ook gedaan. Ik heb aan de administratie gevraagd om de oefening nog eens extra opnieuw te doen. Als we in bestaande schemas gaan denken, zullen we niet ver komen. We zullen moeten nagaan wat we willen en hoe we dat kunnen bereiken, zonder taboes. Dat vergt dus tijd. Ik kan niet op drie maanden iets veranderen dat de voorbije twintig jaar is gegroeid. Denken dat je dat kunt, zou getuigen van een dwaze overmoed en daar wil ik niet van getuigen. Ik wil er liever een paar maanden langer over doen en proberen om ergens te landen, dan snelsnel te gaan en nergens uit te komen.
Het klopt ook dat ik gezegd heb om het zonder taboes te doen. Jullie zullen dan vragen of de vaste benoeming dan al of niet een taboe is. Ik heb gezegd: Zonder taboes. Als vakbonden en werkgevers dat nu op tafel zouden leggen, dan zullen we er uiteraard over spreken. Maar ik ga het niet zelf op tafel leggen omdat volgens mij overigens de vaste benoeming niet het probleem is. De vaste benoeming op zich is niet het probleem: het is wel de organisatie die daar rond hangt en het is geen tussenoplossing, mevrouw Meuleman waar vragen over kunnen worden gesteld en waar ik wel met de vakbonden en de werkgevers wil over praten. De vaste benoeming op zich is niet het probleem, het is de manier waarop je ze invult en de hele organisatie er rond. Ik probeer niet om het debat te verdrinken, maar ik probeer naar de essentie te gaan.
Onderzoek toont net aan dat de vaste benoeming een van de redenen is waarom mensen nog voor onderwijs kiezen. Bovendien heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) in 2003 ook een onderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat de vaste benoeming gelijkstaat met 6 procent van het loon. Als je die vaste benoeming zou afschaffen, dan zou je in die redenering het loon met 6 procent moeten verhogen. Dat geld hebben we niet. De vaste benoeming op zich is niet het probleem, wel een aantal organisatorische aspecten er rond. Daar gaan we het debat over voeren.
We zijn nog niet intensief begonnen met het leerkrachtenloopbaanpact. Er zijn een aantal redenen voor. Er zijn ook andere dingen die met de vakbonden moeten worden overlegd. Vorig jaar was er de cao. We zijn nu bezig met leerzorg. Intussen zijn de onderhandelingen gebeurd inzake Onderwijsdecreet XXI, wat de heer De Meyer zal plezieren. Dat vergt ook tijd. Als we nog tijd hebben, moeten we ook over het Vlaams syndicaal statuut praten.
We gaan het dus de komende weken wel effectief doen. Bovendien organiseert de Amerikaanse regering in maart in New York met een aantal OESO-landen een heel intensieve conferentie op ministerieel niveau, ook met vakbondsafgevaardigden. Vlaanderen is uitgenodigd. Ik ben blij dat Vlaanderen door de Amerikaanse regering als waardevol wordt beschouwd om aan het debat deel te nemen. Het is de bedoeling om na te denken over hoe we het beroep van leerkracht kunnen opwaarderen. De problemen die zij hebben, zijn ook een beetje onze problemen. Het is de bedoeling om gedurende twee dagen met vakbonden uit verschillende OESO-landen en met ministers intensief te debatteren onder leiding van de Amerikaanse minister van Onderwijs. Die minister is Arne Duncan die uit Chicago komt en daar de Chicagoschools op het spoor heeft gezet. Chicago is ook geen gemakkelijke stad voor onderwijs.
In die zin is die timing wel goed. Ik stel vast dat ook in andere Europese landen dit debat gevoerd wordt. Ook dat zullen we meenemen in ons debat. Maar nogmaals, ik wil niet te snel te werk gaan. Als ik nu te snel ga, dan komt er niets van. We gaan er wel wat tijd voor nemen. Wat op twintig jaar ontstaan is, kun je niet op drie maanden veranderen. Dat is een illusie.
We hebben de redenen al aangehaald, onder meer arbeidsomstandigheden. Heel veel van de praktische organisatie in de scholen is niet de bevoegdheid van de minister van Onderwijs. Administratieve last is niet opgelegd door een departement, een ministerie of een agentschap van Onderwijs. Daar bestaat een groot misverstand over, al of niet bewust in stand gehouden door sommigen. Men zegt Brussel, maar Brussel is niet noodzakelijkerwijze het ministerie van Onderwijs. Ook daar kunnen misschien dingen aangepakt worden.
De manier waarop leerkrachten in het begin van een loopbaan worden ingezet, is door de school en schooldirecties bepaald. In cao 8 zijn er bepalingen over opgenomen. De concrete uitvoering gebeurt op schoolniveau en niet door de minister van Onderwijs. Ik wil de bal niet terugspelen naar de scholen, begrijp me niet verkeerd, maar ik ben wel niet de enige actor. Als er dringende maatregelen moeten worden genomen, dan zeg ik gewoon dat dit al binnen de bestaande regelgeving en bestaande caos op het niveau van de school of van de scholengemeenschap kan worden geregeld.
Ik wil niet te veel ingaan op dit debat. Ik zal natuurlijk ook zelf voorstellen op tafel leggen. Ik ga dat niet publiekelijk op de Grote Markt doen en ook niet in de commissie. Ik verwacht ook van de vakbonden dat ze dat kunnen, ik verwacht ook van de werkgevers dat ze dat kunnen. Als we dat debat eerlijk en echt willen voeren, zullen we dat in vertrouwen moeten doen. Er zullen een aantal taboes bij zijn. Een van de dingen die ik al gezegd heb, wil ik hier wel herhalen: ik denk dat we erover moeten kunnen nadenken nadenken, niet doen of een beginnende leerkracht niet minder voor de klas zou moeten staan en of een oudere leerkracht ook niet minder voor de klas zou moeten staan en ondersteuning zou moeten geven aan de beginnende leerkrachten. In het midden van de loopbaan zou een leerkracht dan misschien wat meer voor de klas kunnen staan. Wat mij betreft, moeten we deze dingen kunnen bespreken.
Mevrouw Meuleman, u had het over de mentoruren. Natuurlijk stonden ze niet in hun handen te klappen om dat te doen. Ik ben in mijn leven nog nooit iemand tegengekomen die stond te applaudisseren als je iets afschaft. Niemand staat dan te klappen. Natuurlijk hebben ze niet gezegd: Ja, ja, minister, doe dat!. Ik heb letterlijk gezegd dat de suggestie van het onderwijsveld zelf en van de onderwijspartners is gekomen. U moet niet met uw kop knikken. U was er niet bij, ik was er wel bij. Ik weet wat daar gebeurd is. Ik heb in deze commissie ook heel duidelijk gezegd dat ik daar wel de verantwoordelijkheid voor wil opnemen. Ik ben niet zon laf, klein manneke. We hebben het inderdaad gedaan. We hebben de beslissing voorgesteld. De meerderheid in het parlement heeft ze ook goedgekeurd. Is dat de beslissing waar we het meest fier op zijn? Neen. Ik heb ook gezegd dat ik lang geaarzeld heb om die beslissing te nemen. Maar op een bepaald moment hebben we, samen met de onderwijspartners, beslist om die beslissing te nemen. Dat is wat er gebeurd is. Ik heb daar heel veel getuigen van en ik weet dat het voor sommigen heel moeilijk is om dat te vertellen.
Heb ik daarmee gezegd dat we de mentoruren helemaal niet meer op tafel leggen? Neen. Er is een werkgroep en er is een evaluatie van de mentoruren bezig om na te gaan hoe we het systeem op een andere, verbeterde manier kunnen invoeren. Er zal wel een vorm van ondersteuning kunnen worden ingevoerd. Trouwens, er zijn veel scholen die het nu ook nog doen. Je moet alles een beetje relativeren.
Ik heb ook niet gezegd dat het een makkelijke beslissing was. Ik heb ook niet gezegd dat sommige scholen en scholengemeenschappen dat niet voelen. Het is wel zo dat ze dat voelen. Het debat van de mentoruren zal inderdaad tijdens deze legislatuur op tafel liggen.
Voorzitter, ik ben er mij wel degelijk van bewust dat dit zeer belangrijk is. Het houdt ons uiteraard bezig, maar naast de start van de loopbaan zijn er ook andere factoren. Mevrouw Brussel heeft het al gehad over de instroom en over de mensen die kiezen voor de lerarenopleiding. Er is het hele debat over de zijinstroom. Er is het debat over de inzetbaarheid van masters in het onderwijs. Ook dat debat zal moeten worden gevoerd. Ook het debat dat 40 procent van de jonge leerkrachten gedwongen deeltijds werkt, moet worden gevoerd. Er is een enorme stille reserve in het onderwijs die niet wordt aangesproken. Misschien zijn er wel mensen die kiezen om deeltijds te werken, maar anderen kiezen daar niet voor. Er is dus een organisatorisch aspect aan verbonden dat niet zo evident is om op te lossen.
Mevrouw Vanderpoorten heeft het geprobeerd, maar dat is niet gelukt. Begrijp me niet verkeerd, dat is geen verwijt. Ook anderen hebben geprobeerd om dat te doen, maar het is niet zo evident. Daarom is het belangrijk om het leerkrachtenloopbaanpact wat tijd te geven en het niet snelsnel af te handelen. Het zal niet gemakkelijk zijn. U moet zich geen illusies maken. Een dergelijk debat voeren, zal niet evident of gemakkelijk zijn. Ik wil het wel voeren zonder taboes. De zaak over de vaste benoeming heb ik duidelijk uitgeklaard. Niet de vaste benoeming op zich is het probleem, wel de organisatie en de zaken die errond hangen. Ik zal het principe van die vaste benoeming niet op tafel leggen. Ik wil wel over de organisatie ervan spreken.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, de filosofie van een interpellatie is dat het gaat over onderwerpen die een debat in de commissie kunnen aanzwengelen. Ik denk dat dit een van de onderwerpen is die zeker het debat kunnen aanzwengelen.
Voorzitter, ik wil beginnen met een uitspraak van u te weerleggen. U kunt er me niet van verdenken een feministe te zijn. U zei dat er maar uit de helft van de populatie wordt gerekruteerd. Ik denk niet dat dat waar is. Een bepaalde helft van de populatie is niet geïnteresseerd om leraar te worden vanwege het probleem van de verloning. Men heeft veel liever een vetbetaalde job dan dat men leraar wil worden. Dat is een van de problemen.
Ik betreur dat de heer De Meyer zegt dat bepaalde collegas stellen dat de vaste benoeming ter discussie moet staan. Ik vind het een van de elementen die mee besproken moeten worden in de discussie over het tekort aan en de uitval van leraren. Dat het principe van de benoeming zomaar ter discussie moet worden gesteld, heeft niemand gezegd. Het moet wel worden opgenomen in de discussie.
Minister Pascal Smet : Voor alle duidelijkheid, dat was wel het standpunt van de VLD, de voorganger van Open Vld.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, het is wel een element dat moet worden opgenomen in de hele discussie over het hele loopbaanpact. Ik begrijp dat CD&V de zuilen wil beschermen. Maar ik begrijp dat er daarnaast leraren zijn die dat toejuichen. Men zal maar eens niet tot een bepaalde vakbond behoren en dan telkens aan de vakbond moeten vragen of men mag blijven als leraar. Misschien zijn die ook gebaat met een vaste benoeming. (Opmerkingen van mevrouw Kathleen Helsen)
Minister Pascal Smet : Mevrouw Helsen voelt zich beledigd.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Ze kan later reageren. Het zou maar saai zijn als we allemaal hetzelfde zouden zeggen.
Het gaat over meerdere factoren, zoals de werkonzekerheid, meer moeten werken, de discipline. De reis naar China kan interessant zijn. Gisteren en vandaag stond er een artikel in de kranten dat China in het onderwijs lessen in beleefdheid zal geven. Misschien moeten we daar eens lessen uit trekken over beleefdheid en discipline in het onderwijs.
De heer Boudewijn Bouckaert : Bent u al eens in China geweest?
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Nog nooit.
De heer Boudewijn Bouckaert : Dat is een zeer onbeleefd volk. Tien keer zo onbeleefd als de Vlamingen. Ik denk niet dat we van hen lessen moeten leren.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : In China zal men lessen geven over beleefdheid en discipline. Ik wil maar zeggen dat er meerdere factoren zijn die mee bepalen of men leraar blijft of niet.
Minister, de cijfers over Brussel zijn hallucinant. De heer Delva heeft daarover een vraag gesteld, en ikzelf in oktober. Verlaten die mensen effectief het onderwijs of verhuizen ze?
Minister Pascal Smet : Beide.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Hebt u daarover concrete cijfers? Ik denk wel dat dat een element is dat meespeelt in Brussel. Men wil wel leraar blijven, maar niet in Brussel. Men verhuist dan naar de Rand, naar Vlaanderen.
U zegt dat er bijkomend onderzoek zal worden gedaan om de zaak te verfijnen. Ik ben altijd voor bijkomend onderzoek geweest. Dat mag er echter niet toe leiden dat er geen directe en concrete maatregelen worden genomen, zoals gevraagd in het arbeidsmarktrapport. Mevrouw Vanderpoorten zei dat er ook gefaseerd kan worden gewerkt, dat niet alleen het loopbaanpact moet worden bekeken.
Minister Pascal Smet : Ik heb ook gezegd dat we dat zullen doen als we kunnen. We moeten zien hoever we komen met de sociale partners. Was het maar zo simpel dat de minister van Onderwijs alleen die beslissing kan nemen. Dat is niet zo. We zitten niet in een systeem waar de minister dat alleen kan. Er is overleg met de werkgevers, die trouwens de leerkrachten aanstellen. Wij doen dat niet. Wij bepalen het statuut en zorgen voor de verloning. We kunnen wel zorgen voor ondersteuning, maar dan nog zijn er limieten.
Ik zeg niet dat we niets kunnen doen. Veel maatregelen moeten ook door de scholen zelf, de werkgevers genomen worden, de vakbonden moeten erbij betrokken worden. Dat is toch wel een geheel. Het hangt mee van hen af hoever we kunnen geraken. De indruk mag niet ontstaan, en ik wil die ook niet geven, dat de minister van Onderwijs in dit debat Superman kan spelen en dit en dat onmiddellijk kan doen. Zo zit het niet in elkaar. Dat moet u wel goed in het achterhoofd houden. Daarom is er wat meer tijd en overleg nodig.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Ik begrijp dat volkomen. Ik had dat hier ook opgeschreven. In verband met de timing zegt u dat we niet overhaast tewerk moeten gaan. Ik heb daar zelfs oké naast gezet. U zegt echter ook dat de timing al een beetje is opgeschoven omdat eerst nog andere concrete dossiers besproken moesten worden. In oktober zei u dat het loopbaanpact op het einde van 2012, begin 2013 gefinaliseerd zal worden. Als u nu de zaak opschuift, schuift die einddatum natuurlijk ook op.
U wilt het onderwerp ook niet op de markt gooien. Oké. Ik heb echter wel de indruk dat wij in het parlement de laatsten zijn die mogen mee debatteren. Ik vraag me soms af of het niet beter zou zijn radiopresentatrice te zijn bij Peeters & Pichal, of bij De Ochtend. Daar mogen ze eerder mee debatteren dan wij in het parlement. Wij zijn de laatsten in de schakel. Ik heb veel begrip voor de vakbonden, niet altijd, en ik heb veel begrip voor de middenveldorganisaties, voor de sociale partners. Maar als alles al besproken is, mogen wij in het parlement ja of nee stemmen, oppositie tegen meerderheid of omgekeerd. Wij worden er maar op het einde bij betrokken. Daar heb ik soms een probleem mee. U zegt hier dat er geen taboes zullen zijn, en dan gaat het op de radio over de vaste benoeming.
Minister Pascal Smet : Het principe van de vaste benoeming.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Het woord principe valt hier nu.
Minister Pascal Smet : Kijk in De Morgen.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Dan zal ik te veel met mijn huishouden bezig geweest zijn en heb ik het niet gehoord. Het is nogal verwarrend. Ik hoop dat, terwijl de bespreking en de timing opschuiven, niet meer leraren verdwijnen uit het lerarenkorps.
Minister Pascal Smet : Het daalt in het basisonderwijs met 6 procent. Dat is heel significant.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U bent begonnen met de juiste cijfers weer te geven. U stelt dat er een verbetering is in het basisonderwijs. Ondanks deze verbetering wil ik toch wel zeggen dat het een groot verlies blijft en dat er bijzondere aandacht nodig is van het beleid.
Ik ben het eens met uw houding over de vaste benoeming. Ik begrijp de houding van mevrouw Van Steenberge niet, die stelt dat de verzuiling ermee te maken heeft. De vaste benoeming bestaat in alle netten. Ik begrijp dat dus niet. Het is belangrijk de vaste benoeming niet zomaar in vraag te stellen omdat onderzoek aantoont dat heel wat mensen kiezen voor het onderwijs omdat die heel waardevol is bij die tewerkstelling.
Minister, ik heb u gevraagd welk onderzoek u precies zult laten verrichten. Op dit moment hebben we de eerste uitstromers na het nieuwe decreet dat we hebben goedgekeurd. Het aantal studenten dat ons informatie kan bezorgen, is vandaag nog beperkt. Ik weet natuurlijk niet hoe de bevraging precies zal verlopen. Als we willen weten of de nieuwe lerarenopleiding een verbetering is, dan is het belangrijk niet alleen de uitstromers te bevragen, maar ook de scholen die met die nieuwe uitstromers aan de slag gaan. Zij zullen natuurlijk als eerste vaststellen of die lerarenopleiding beter voorbereidt op de praktijk of niet. Het is belangrijk de bevraging niet enkel en alleen te beperken tot de studenten die uitstromen, en instromen in de job.
In het decreet inzake de lerarenopleiding hebben we vastgelegd dat er voor het einde van 2012 een evaluatie zou gebeuren van het decreet. Vervangt dat onderzoek de evaluatie of is daarin nog voorzien? Wordt de timing aangehouden? Het kan misschien relevante informatie opleveren voor het debat.
Minister Pascal Smet : Het vervangt die niet. Ik zie het veeleer als een onderdeel daarvan. We gaan de afgelopen twee of drie jaar van de uitstroom bekijken. Het is maar een onderdeel, maar uiteraard zal het meegenomen worden in het kader van de evaluatie.
Mevrouw Kathleen Helsen : U geeft aan dat een van de elementen die u zeker in het debat wilt brengen, de opdracht van de jonge leerkracht is. Ik volg u daarin volledig. Het is belangrijk de opdracht van de leerkracht ten gronde te bespreken. Ik denk niet dat wij ervan mogen uitgaan dat een basisopleiding volstaat om alles te doen wat vandaag van een leerkracht wordt verwacht. Ik ben ervan overtuigd dat jonge mensen na die opleiding nog heel wat te leren hebben en dat er ruimte nodig is, zeker de eerste jaren dat ze beginnen te werken, om bij te scholen en te kunnen genieten van een vorm van supervisie om sterker te worden in de functie die ze moeten waarmaken en die toch wel heel hoge eisen stelt, hogere eisen dan een aantal jaren geleden. Het is belangrijk dat dat voldoende aan bod komt in het debat.
U zegt dat de overheid niet alles in de hand heeft en dat ook scholen daarin een verantwoordelijkheid hebben. Dat klopt. Maar als het gaat over de opdrachtformulering, over het aantal uren dat leerkrachten les moeten geven, dan heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid. We moeten die ook opnemen. Dat vereist natuurlijk dat ook andere mensen op het terrein de nodige flexibiliteit aan de dag leggen om het jonge mensen mogelijk te maken te groeien tijdens de beginjaren van hun functie.
Minister, het is ook heel wijs om het debat niet overhaast te voeren en heel sereen te zijn. Het kan interessant zijn, zeker als het gaat over het element werkonzekerheid, dat enorm speelt bij de jonge leerkrachten, ook te kijken welke schoolorganisatie we nodig hebben om iets te doen aan die onzekerheid. Ik heb er zelf onvoldoende zicht op. Op basis van verschillende onderzoeken kunnen we over zinvol materiaal beschikken om te bekijken of bepaalde schoolorganisaties beter gewapend zijn tegen werkonzekerheid dan andere. Dat kan zeker een belangrijk element zijn in het debat.
Wat de timing betreft, zegt u dat het echte debat nog niet is gevoerd, dat vooral de verschillende voorstellen geïnventariseerd zijn en dat u nu bezig bent met de voorbereiding van het debat. U geeft zelf aan dat u de tijd wilt nemen. Ik denk ook dat u meer tijd nodig zult hebben dan u aanvankelijk dacht. Juni is heel dichtbij.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord, waarin heel wat goede elementen zitten. U zegt dat u bijkomend onderzoek wilt laten voeren om te zorgen voor een verfijning. Het is inderdaad heel belangrijk om die jonge mensen te bevragen.
Ik vind de suggestie van mevrouw Helsen om daar de scholen bij te betrekken, zeer waardevol. Minister, ik heb mij in deze materie altijd afgevraagd hoe het zit in andere beroepen. Ik zeg niet dat dit een invloed heeft op de dingen, maar ik vraag het me wel af. We focussen altijd op de uitstroom in het onderwijs. Ik ben het ermee eens dat dit een kwalijke zaak is, maar het is bij jonge mensen tegenwoordig niet meer zo gewoon om een keuze te maken voor een bepaald beroep en dat beroep dan voor de rest van hun leven te blijven uitoefenen. Veel mensen doen aan carrièreplanning en zoeken naar wat ze nu precies willen doen. Ik vraag mij af of er in dit bijkomend onderzoek ook aan dat luik aandacht kan worden besteed. Op die manier kunnen we vergelijken of we in het onderwijs te maken hebben met een abnormale uitstroom of dat die eerder vergelijkbaar is met andere situaties.
U zegt dat er een hele grote groep is die, na de studie, niet aan het beroep begint. Verder hebt u het ook over de groep die na vijf jaar weggaat. Ik denk dan meteen aan het maken van studiekeuzes. Ik vraag me af of de jongeren die niet aan het beroep beginnen of snel uitstromen wel de juiste studiekeuze hebben gemaakt. Dat probleem is hier al meermaals aangekaart. De studiekeuzebegeleiding is heel belangrijk. Ik merk in mijn omgeving ook dat jongeren die studiekeuze langer uitstellen. Vaak wordt die keuze ook bepaald door andere factoren zoals de school of de stad waar die school gelegen is. Dit is niet aangewezen.
Een belangrijke factor in het uitstromen is de praktijkschok. Jonge leerkrachten hebben tijdens hun stage allemaal te maken gehad met de praktijk. Ik weet uit eigen ervaring dat die stagiairs zich vaak oncomfortabel voelen in die klassen, maar daar op dat moment niet uit besluiten dat deze studie misschien niet geschikt is voor hen. Er moet misschien worden nagedacht over een manier om na te gaan of dat beroep bij hen past, vooraleer ze aan die studie beginnen. Die contacturen zijn immers zeer intensief en het is niet voor iedereen evident om daarmee om te gaan.
U sprak ook over de vaste benoeming. Voor mij is dat iets als de numerus clausus om het aantal geneesheren te beperken. Daarbij is voor mij het verband tussen het ene en het andere heel onduidelijk. Bij de vaste benoeming is dat ook zo. Ik kan mij heel moeilijk voorstellen wat het sleutelen aan de vaste benoemingen zal opleveren voor het laten blijven van de jonge leerkrachten. Wellicht wordt er misbruik gemaakt van benoemingen, maar dat is een heel ander vraagstuk. Ik hoop ook dat dit tot een minimum beperkt blijft.
Minister, ik ben ook heel tevreden dat u kijkt naar wat men internationaal doet en hoe men daar de problemen aanpakt. Ik denk dat dit heel nuttig kan zijn.
De kwaliteit van de werkomgeving is ook heel belangrijk. Dit weekend nog heb ik gehoord van een jonge leerkracht in het kleuteronderwijs, die 28 van de allerjongste kleuters in de klas heeft. In de tweede kleuterklas zitten ze daar slechts met 14. Dat is een beslissing van een directie, niet meer of niet minder.
Ik lees in de kranten en hoor in getuigenissen dat daar ook problemen zitten.
In sommige scholen worden jonge leerkrachten aanvaard door hun collegas, hebben ze fijne leerlingen, krijgen ze aandacht. Er hoeven daarom niet noodzakelijk mentoren zijn. Dat is misschien beter, maar dat hoeft niet. Die werkomgeving alleen al is heel belangrijk. We moeten daar de nadruk op leggen. Hoe kun je het lang uithouden in gelijk welke werkomgeving? Dat kan als je plezier hebt in je werk en niet als men het je moeilijk maakt. Minister, ik weet dat het een moeilijke opdracht is om daarin tussen te komen, maar ik wilde het toch even aanstippen.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik wil mij aansluiten bij de eerste opmerking van mevrouw Deckx. De uitstroom en het verloop zijn inderdaad minder abnormaal geworden in onze arbeidsmarkt. In de private sector is het verloop ook zeer groot. Op zich moet dat geen zorg zijn. Maar als je zit met de dubbele situatie van een verlaagde instroom en een zeer grote uitstroom, krijg je het probleem van een lerarentekort. De twee moeten samen worden bekeken.
Er is een vervrouwelijking van het lerarenberoep. Ik zat vrijdag in een debat met een aantal mensen uit het onderwijs, waaronder mevrouw Van Hecke. Zij weet de geringe aantrekkelijkheid van het beroep van leerkracht bij mannen aan het imago van zorg dat het beroep de laatste tijd meer en meer heeft gekregen. Een leraar is iemand die verzorgt en niet iemand die aanleert. Dat imago is wat overtrokken. Maar dat zorgimago wordt volledig geassocieerd met vrouwelijke beroepen, een soort verpleegsters. Dat zou zeer sterk de rekrutering in de mannelijke helft van de bevolking afzwakken. Aan dat imago zal dus ook waarschijnlijk wat moeten worden gesleuteld.
Wat de vaste benoeming betreft, mijnheer de eerste minister, .
Minister Pascal Smet : Eerste minister? (Gelach)
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik had gisteren een vergadering waar ook premier Leterme aanwezig was, die moest ik zo aanspreken, vandaar mijn vergissing. (Gelach. Opmerkingen)
Ik weet niet of ijdelheid u volkomen vreemd is, minster Smet, maar ik denk niet dat u mij deze verspreking zo kwalijk neemt. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Tussen het systeem van kortetermijncontracten en vaste benoemingen ligt een heel continuüm. Het voordeel van vaste benoemingen en dat ontkent niemand is dat je de aantrekkelijkheid van de loopbaan verhoogt. Die 6 procent is eigenlijk nog weinig. Je moet blind zijn om dat niet in te zien. Het grote nadeel is dat je je installeert in het beroep en dat de incentive om te werken voor een stuk wordt ondermijnd. Het komt erop aan het voordeel te behouden en het nadeel te minimaliseren.
In de Verenigde Staten heb je een systeem bij de hoogleraren dat niet door de staat is opgelegd, maar dat de universiteiten zelf hebben ingevoerd. Dat systeem-Duncan is een vorm van vaste benoeming, een systeem van levenslange bevoegdheid, een benoeming voor onbepaalde duur. Er zijn wel omstandigheden ingebouwd die een einde kunnen stellen aan die benoeming: problemen van tucht, ondermaats presteren of indien het departement moet worden gesloten. Ik denk dat wij in die richting moeten gaan. De incentive om te werken moet worden behouden, maar men moet de zekerheid hebben dat men niet om de vijf jaar kan buitenvliegen. Er is ook de willekeur van de directie, vriendjespolitiek, dingen die heel menselijk zijn. Ik vind dat u dit onbevangen moet kunnen bekijken.
Minister Pascal Smet : Een van die directeurs heeft gezegd dat hij vond dat die functie- en evaluatiegesprekken een last waren. Dat zijn ze natuurlijk niet. Als je die functieprofielen en functie- en evaluatiegesprekken ernstig neemt en je doet dat goed, heb je een middel in handen om vastbenoemde leerkrachten, die zich inderdaad nestelen en niet veel doen, te pakken. Laten we het maar eens zo plat uitdrukken: dat kun je.
In het onderwijs hebben we echter geen HRM-cultuur, die slechts een aantal jaar geleden is doorgevoerd. We hebben een mentaliteitswijziging nodig. Het is verkeerd te zeggen dat iemand die vastbenoemd is nooit kan worden ontslagen. Dat is verkeerd en staat zelfs niet meer in de regelgeving.
De heer Boudewijn Bouckaert : Je moet je moeder vermoord hebben.
Minister Pascal Smet : Nee, nee, nee. Dat is allemaal voorbij.
De heer Boudewijn Bouckaert : Het zou interessant zijn om hier cijfers te zien.
Minister Pascal Smet : Ikzelf heb hier niet veel instrumenten. Het gaat immers niet alleen om schooldirecties, ook de koepels en het gemeenschapsonderwijs moeten erop toekijken hoe men de functieprofielen, functie- en evaluatiegesprekken implementeert. Op die manier heeft de school een enorm instrument. In de opstartfase vergt dat misschien wel wat meer werk, maar nadien win je dat terug.
Ik wil dat verhaal van de vaste benoeming toch wel wat nuanceren. Zoals u het stelt, mijnheer Bouckaert: je moet je moeder vermoorden .
De heer Boudewijn Bouckaert : Dat is een volksuitdrukking.
Minister Pascal Smet : Dat is een voorbijgestreefde volksuitdrukking. Dat is bij de ambtenaren ook zo. Die uitdrukking klopt niet meer, maar men moet het instrument wel goed gebruiken. Daar is nog wat werk aan.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik wou nog zeggen dat ik de cijfers voor Brussel wel verontrustend vind. Je zit daar met 54 procent, dat kan niet. Misschien moeten we overwegen om daar de Brusselnorm opnieuw in te voeren. Bedrijven werken ook met risicopremies. Moeilijker werken wordt daar ook meer beloond.
Minister Pascal Smet : Wat versta je onder Brusselnorm?
De heer Boudewijn Bouckaert : De Brusselpremie.
Minister Pascal Smet : Die heeft nooit bestaan.
De heer Boudewijn Bouckaert : Die heeft wel bestaan, dacht ik.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ze heeft bestaan, maar ze werkt niet. Het heeft geen .
De heer Boudewijn Bouckaert : Misschien moet ze worden verhoogd.
Minister Pascal Smet : Ze is nooit ingevoerd.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ze is wel ingevoerd, maar dat heeft niet geleid tot positieve resultaten. Uit de evaluatie is dan gebleken dat die premie geen effect heeft en dus niet het juiste instrument is om het probleem in Brussel op te lossen.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Ik herinner me dat men in Gent op een bepaald moment ook zon premie heeft ingevoerd omdat de werkomstandigheden in sommige concentratiescholen moeilijk waren. Dat heeft ook niet geleid tot resultaten. Ik denk dat het een gelijkaardige situatie is. Misschien moet het systeem een andere invulling krijgen dan enkel het financiële. In die school, waar het op dat moment zeer moeilijk werken was, heeft men dus op een bepaald moment een premie ingevoerd. Dat heeft echter niet gewerkt.
De heer Boudewijn Bouckaert : Misschien volstaan de premies niet of was het zonder premies nog erger geweest.
Toenmalig minister Vanderpoorten had een poolsysteem ingevoerd waardoor de leerkrachten toch nog konden worden ingeschakeld in de school. Dat poolsysteem is nu afgeschaft. Ik kan begrijpen dat de jonge leerkracht die aan interimopdrachten vastzit, dat beu is en een andere tewerkstelling gaat zoeken. Misschien kunnen we overwegen om dat poolsysteem opnieuw in te voeren.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Minister, telkens als er cijfers zijn die niet rooskleurig zijn, zegt u: Ik wil niet nuanceren, dus zeg niet dat ik de cijfers nuanceer, maar . en dan begint u de cijfers te nuanceren.
Minister Pascal Smet : Mevrouw Meuleman, ik mag als minister toch wel de juiste cijfers geven.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Maar minister, ik begrijp niet dat u die cijfers niet ongelooflijk onrustwekkend vindt. Mevrouw Deckx doet daar dan nog een schepje bovenop...
Minister Pascal Smet : Ik doe een beroep op de mensen hier. Heb ik nu gezegd dat dit niet verontrustend is?
Mevrouw Meuleman, ik vind u heel schattig, heel vriendelijk, alles wat je maar wil, maar verdraai alstublieft mijn woorden niet.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Minister, elke keer begint u met het nuanceren van de cijfers en begint u met te zeggen dat het eigenlijk allemaal nog niet zo erg is.
In de krant stond dat er inderdaad een dipje is geweest in 2009. Er is een ongelooflijk significante stijging van 2008 tot 2010.
Minister Pascal Smet : Heb ik dat ontkend? Neen.
De voorzitter : Minister, de zaal zal wel oordelen of u dat ontkend hebt of niet. Ik vind dat u dat niet ontkend hebt, maar sommigen hebben misschien andere dingen gehoord.
Mevrouw Meuleman, gaat u verder.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : In elk geval, ik vind de cijfers bijzonder onrustwekkend. Mevrouw Deckx vraagt zich op een bepaald moment af ik vind dat allemaal nuanceren van een probleem of we niet moeten nagaan of het voor een deel niet te maken kan hebben met het feit dat mensen over het algemeen minder jobvast zijn. Maar neen! Als een op twee leerkrachten in Brussel het onderwijs verlaat, is dat niet omdat we allemaal wat minder jobvast geworden zijn. Het zijn cijfers die zodanig onrustwekkend zijn dat het geen zin heeft om telkens weer te zeggen dat we voorzichtig moeten zijn met die cijfers. Die cijfers zijn echt alarmerend.
Minister, u komt dan telkens met een soort groot plan. Ik word daar een beetje radeloos van en ik mag die radeloosheid toch ook uiten. U zegt: U moet zo niet met uw kop schudden. Ik vind dat ten eerste al geen uitdrukking. Ik heb nog altijd een hoofd, schattig of niet.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman, kalmeer een beetje.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : U raakt zo opgewonden, ik vind dat ik dan ook het recht heb...
Minister Pascal Smet : Ik ben helemaal niet opgewonden, mevrouw Meuleman.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : De uitstroom is toch wel onrustwekkend. We hebben altijd gezegd dat we die willen terugdringen naar 10 procent. Het is nu 15 procent, maar we mogen er niets over vragen: Mijn groot plan voor de hervorming van het secundair onderwijs komt eraan. Gaat het over de leerkrachten? Hetzelfde verhaal: Ik ga het oplossen met mijn grote leerkrachtenloopbaanpact. Gaat het over immersie, dan is het van: Mijn talennota komt er aan. Gaat het over de brede school? Idem. Dan is het toch normaal dat de oppositie op een bepaald moment zegt: minister, dat is allemaal wel mooi. U hebt ambitie. U hebt graag visionaire plannen. Wij hebben die ook. We zijn er op een gelijkaardige manier mee bezig. Maar u bent minister en u hebt een legislatuur om toch aan een aantal problemen, die vrij dringend zijn, concrete oplossingen te bieden.
Ik vind dat het tijd is om een aantal kleine stappen te zetten, ook in het leerkrachtenloopbaandebat. Als ik de cijfers over Brussel hoor en ik weet dat tezelfdertijd...
Minister Pascal Smet : Geef er eens een paar?
Mevrouw Elisabeth Meuleman : De cijfers over Brussel hebt u zonet gegeven.
Minister Pascal Smet : Geef eens een paar stappen?
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik heb gezegd: het herinvoeren van de mentoruren.
Minister Pascal Smet : Denkt u nu echt dat dat het zal oplossen? Mevrouw Meuleman, de afgelopen tien jaar zijn de cijfers al zo. Er is gewoon geen impact van de mentoruren.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik ging er net nog twee andere noemen. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Ik ben tenslotte de minister niet!
Minister Pascal Smet : Neen, maar u bent een parlementslid. Ik vind dat een parlementslid zijn rol niet alleen moet beperken tot kritiek geven. Dat mag, ik heb er geen problemen mee. Herinner u, in het begin van deze legislatuur, heb ik het engagement gegeven om te luisteren naar jullie. Als er uit deze commissie ook voorstellen komen die constructief zijn, dan wil ik ze meenemen. Ik hoor die niet.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik heb een interpellatie ingediend en weet u waarom? Als ik een interpellatie indien, kan ik ook een motie indienen. Wat doe ik in een motie? (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
In een motie schrijf ik een aantal voorstellen. Ik hoop dat u die leest, want ik denk dat u die moties misschien niet leest. U kunt die motie bekijken, lezen en als u ze goed vindt, kunt u ze misschien ook goedkeuren, minister. U kunt er me niet van beschuldigen van altijd maar oppositie te voeren en nooit constructieve voorstellen te doen.
Minister Pascal Smet : U moet ze hier doen, dan kunnen we er over debatteren. Mevrouw Meuleman, ik sta open voor debat. Ik zou graag uw voorstellen horen.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : U zult ze kunnen lezen, minister! (Mevrouw Elisabeth Meuleman verlaat de zaal)
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, omdat ik persoonlijk aangesproken ben, wil ik toch nog eens duidelijk stellen dat ik het probleem niet geminimaliseerd heb. Ik heb enkel gezegd dat het heel nuttig kan zijn om ook te onderzoeken hoe het in andere jobs verloopt, gewoon om de vergelijking te maken. Niet meer dan dat.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, u zult het me niet kwalijk nemen dat ik kort ben in mijn repliek.
Minister, ik ben het volledig eens met uw uitspraken over de vaste benoeming.
Wat de timing betreft, heb ik enerzijds begrip voor de elementen die u aanhaalt, maar anderzijds zou ik ook wel graag hebben dat er een tandje kan worden bijgestoken.
Ik deel de bekommernis van de betrokkenheid van deze commissie bij het debat. Er zijn verschillende mogelijkheden. U kunt ons regelmatig informeren, eventueel in een besloten commissie als u dat zinvoller vindt. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat u zelf een visienota maakt die u niet vastpint op details, maar die een aantal contouren voor het debat aangeeft. Het zijn twee suggesties die ik heb. Er zijn misschien nog andere formules mogelijk, maar het zou jammer zijn dat we pas geconfronteerd worden met het debat op het moment dat de resultaten er liggen, tenzij we regelmatig een vraag stellen over bepaalde elementen ervan. Dan bediscussiëren we enkel element per element en het debat is voor de toekomst van het onderwijs toch wel belangrijk. Vandaar mijn suggestie om de Onderwijscommissie er op een of andere manier toch zinvol bij te betrekken.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik heb nog een aantal bemerkingen bij wat hier door mijn collegas gezegd is.
Minister, ik heb vaak kritiek op een aantal zaken, maar ik zal nooit aarzelen om suggesties te doen.
Ik wil het even hebben over de vervrouwelijking, die al ter sprake is gekomen. Ik vind dat een belangrijk aspect van de discussie. We mogen ons niet blind staren op één aspect, namelijk het loon. Er zijn meerdere redenen waarom vrouwen nog altijd eerder geneigd zijn naar een bepaalde sector te gaan dan naar een andere. Het is waar dat veel vrouwen en volgens mij ligt dat aan conditionering en zit het niet in onze genen, maar dat is een andere discussie misschien minder gericht zijn op het loon en minder de maatschappelijke waardering voor het beroep als druk ervaren. Maar we moeten eerlijk zijn en het is absoluut geen compliment voor vrouwen dat vrouwen vaak geneigd zijn om op een bepaalde leeftijd pragmatische keuzes te maken en niet te kiezen uit passie of op basis van hun talent. Ze kiezen voor een job die perfect de combinatie arbeid en gezin mogelijk maakt.
We moeten vanuit het onderwijs ook werken om van die houding af te geraken. Die houding is niet bepaald gezond, in de eerste plaats omdat iedereen die aan een gezinsleven begint mama en papa, vrouw en man , zich bij dat gezin betrokken zou moeten voelen en de mogelijkheid zou moeten krijgen om dat gezinsleven ten volle te kunnen beleven en daarvoor te doen wat moet worden gedaan. Het is vervelend dat in onze maatschappij de ene sector volledig beslag legt op mensen en geen respect heeft voor hun privéleven en dat de andere sector dan helemaal moet plooien naar het belang dat mensen hechten aan hun privéleven. Vrouwen moeten eens beginnen met keuzes te maken ook studiekeuzes vanuit hun passie, vanuit hun talent en niet vanuit hun bezorgdheid of de was en de plas wel zal zijn gedaan. (Opmerkingen)
Ik denk dat we in dat debat allemaal een rol te spelen hebben. We komen in een vicieuze cirkel terecht, want als mannen door hebben dat een bepaalde sector door vrouwen wordt gedomineerd, dan voelen ze al dat de maatschappelijke waardering daalt helaas en onterecht en zijn ze ook minder geneigd om die keuze te maken. Dat is een maatschappelijk probleem. Het is niet alleen een kwestie van onderwijs, en het zal niet op te lossen zijn met alleen de lonen te verhogen.
Het is heel belangrijk om van het onderwijs een serieuze job te maken, waar je geëvalueerd wordt op basis van je inzet en niet op basis van je aanwezigheid. Dat moet u ook tegen de vakbonden durven te zeggen. Als u aan de vakbonden zegt dat u aan bepaalde statuten niet wilt tornen, dan moet u daartegenover kunnen stellen dat er meer eisen mogen worden gesteld op inhoudelijk vlak.
Over de professionalisering van de directie hebt u overschot van gelijk. Ik steun u daar helemaal in, maar het moet nog strikter kunnen. Het is veel te vrijblijvend. Er zal nog jaren een oude managementcultuur blijven, want de huidige directies komen nog veel te vaak uit het lerarenkorps van de school waar ze leraar geweest zijn. Dat is absoluut zeer nefast.
Mevrouw Deckx, wat de volatiliteit van bepaalde sectoren betreft op de arbeidsmarkt, hebt u niet helemaal ongelijk, maar zoveel sectoren zijn daardoor getroffen. We kunnen eens nagaan wat er bij andere knelpuntberoepen wordt gedaan. Ik denk niet dat het geldt voor wie bewust gekozen heeft voor basis- of lager secundair onderwijs, want die opleiding is toch wel heel erg gericht. Het zijn professionele bachelors. Veel licentiaten zijn volatiel geweest in hun keuze voor het onderwijs. Toen ze gingen studeren, was het niet hun eerste keuze om in het onderwijs terecht te komen. Maar dat het zich ook voordoet in het basisonderwijs, is toch wel een teken aan de wand.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, mijn eerste opmerking is dat het toch wel goed is dat er zon enorme bekommernis is om tot een oplossing te komen voor die uitstroom. Het is een bezorgdheid die we over de partijgrenzen heen delen. Dat is bijzonder fijn.
Toen ik destijds in het onderwijs begon, waren er twee problemen waardoor er toen ook uitstroom was. We moesten werken aan leerinhoud en we moesten de discipline in het oog houden. Als ik toen mijn buren niet had gehad, dan was ik waarschijnlijk ook in de cijfers van de uitstroom terecht gekomen. Toen ik uiteindelijk mijn draai had gevonden, werd het een stiel die ik bijzonder graag heb gedaan.
Toen ik mentor was, zoveel jaren later, kwam er een probleem bij. De jonge leerkrachten die nu beginnen, zijn ook nog zeer bezorgd om de leerinhoud, hebben ook nog een probleem met discipline, maar worden overstelpt met zorg en zorg en zorg. Ik denk dat daar voor een deel het schoentje knelt en dat we zoveel mogelijk moeten ondersteunen.
Als u de cijfers verfijnt schitterend , zullen er zeker een aantal zaken naar voren komen die bijgespijkerd kunnen worden vanuit de lerarenopleiding, maar die ook gevoegd kunnen worden bij de ondersteuning die aan de scholen kan worden gegeven. Een directie die er is voor haar jonge leerkrachten, maar ook voor de oudere leerkrachten, en die een draagvlak kan zijn, is een bijzonder positieve zaak.
Toen ik vorige week de trein nam, zat daar een jonge man die net gaan solliciteren was in een school. Hij was afgestudeerd in een talenrichting. Hij kreeg een interimcontract voor een aantal maanden. Ik wenste hem veel succes en we praatten wat over de schoolloopbaan. Hij zei mij: Ik ben wel zeer tevreden met die interim, maar ik ga nog verder studeren. Nadien zie ik dan wel waar ik met mijn bijkomend diploma terecht kan. Maar, mijn pedagogisch diploma geeft me wel de garantie dat ik altijd naar de school terug kan. Dit is een element en ik zeg niet tweede keuze dat zeker ook meespeelt. Ik vond het schitterend wat uit de mond van die jongen kwam: eerst kijken of er op de markt nog iets anders is, en anders is de school er.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Ik wil het nog eens herhalen: ik wil een minister zijn die luistert naar de commissie. Ik wil de voorstellen met u bespreken. Ik heb daar geen probleem mee. We moeten alleen de juiste formule vinden om dat te doen. Ik ben bereid en niet alleen op het laatste moment om over alle themas te spreken. Ik betreur de reactie van mevrouw Meuleman. Mevrouw Celis zegt ook dat een opmerking mogelijk moet zijn. Als ik een probleem probeer uit te leggen, is dat geen poging om het te ontkennen. Ik hoop dat we hier in de toekomst, met mevrouw Meuleman, kunnen debatteren over de inhoud.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Minister, in verband met de vaste benoeming zei u dat daar veel straffe verhalen over verteld worden, bijvoorbeeld dat iemand zijn moeder vermoord moet hebben om de vaste benoeming kwijt te geraken. Het deed mevrouw Deckx denken aan de affaire van de numerus clausus. Heeft dat ermee te maken of niet, ik weet het niet. Misschien moet u ons eens klaar en helder uitleggen hoe het zit met de vaste benoeming. Vorig jaar stelde ik u een vraag om uitleg over de uitbetaling van Ronald Janssen. Hij bleef zijn loon ontvangen, door zijn vaste benoeming kon hij niet worden geschorst.
Minister Pascal Smet : De regelgeving is intussen gewijzigd.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Ja, maar toch weten we niet hoe het precies zit met de vaste benoemingen. Misschien kunnen we dat hier eens bespreken.
Wij gaan geen motie indienen, voorzitter. Een motie dient om te vragen om meteen iets te wijzigen. U kunt niet alles veranderen in één legislatuur, minister. Sommige fracties zijn er wel in geslaagd om op één legislatuur veel af te breken. Ik ga ook niet weglopen, minister, ik ga ook geen persmededeling verspreiden misschien zou ik dat wat vaker moeten doen, dan zou ik in de kranten mogelijk eens een hogere score krijgen dan 1 op 10. Maar wij debatteren waar het hoort: in de commissie.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door mevrouw Deckx namens de meerderheid, door de heer Bouckaert en door mevrouw Meuleman werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.