Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 27/01/2011
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over een nieuw werkervaringsprogramma
- 909 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Voorzitter, minister, collegas, werkervaring is een initiatief van de Vlaamse Regering om voor langdurig werkzoekenden een brug te slaan tussen werkloosheid en reguliere tewerkstelling door het aanbieden van werkervaring in combinatie met opleiding en begeleiding op en naast de werkvloer. Het nieuwe werkervaringsprogramma ging op 1 januari 2009 van start. Belangrijk daarbij was dat men er een doelstelling aan toevoegde, met name het garanderen van een evenwaardige begeleiding voor elke doelgroepwerknemer, ongeacht de organisatie waar de werkervaring doorgaat. Hiervoor werd een nieuwe organisatiestructuur, het leerwerkbedrijf, in het leven geroepen en ook de financiering werd gewijzigd.
Na een jaar werking heeft het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) een interessant evaluatieonderzoek uitgevoerd, waarbij werd nagegaan welke impact het nieuwe kader had op de praktijk. Ik wil daaruit een paar vaststellingen aanhalen. Ondanks de initieel ingeschreven garanties, blijkt dat de inhoud van de inschakelingsmodule vrij veel verschillen kent, zowel tussen als, wat nog opvallender is, binnen de leerwerkbedrijven. Zowel de intensiteit als de inhoud van het minimumpakket varieert, de aanvang en duur van de sollicitatietraining verschilt, niet alle leerwerkbedrijven hebben een uitgewerkt nazorgaanbod en ook de caseload van de inschakelingscoaches kent sterke verschillen. Dat is opvallend omdat het opzet er net in bestond om met de inschakelingsmodule een gelijkwaardig aanbod voor elke WEP-pluswerknemer (werkervaringsplan) te realiseren.
De onderzoekers stelden ook vast dat het samenwerkingsverband binnen het leerwerkbedrijf op verschillende wijzen wordt ingevuld: van een puur administratieve samenwerking tot een verregaand streven naar een meer inhoudelijke samenwerking en zelfs integratie. Er zit in het landschap dus heel wat verschil.
In het nieuwe werkervaringsprogramma neemt de VDAB de regisseursrol op. Hij zorgt voor de toeleiding van werkzoekenden naar de interne en externe promotoren. De bezettingsgraad voor de interne promotoren bedroeg eind 2009 90 procent. Dat lijkt een goed cijfer en suggereert een vlotte toeleiding. Het is echter opvallend dat, onder druk van de nieuwe financiering, de meerderheid van de promotoren eerder lagere instapcriteria hanteren om de bezetting zo hoog mogelijk te houden. Daar wordt die bezetting een doel op zich. Ook de proactieve houding, het al dan niet strikt toepassen van informele criteria en de regionale context spelen een belangrijke rol bij de toeleiding.
Op het vlak van de financiën blijkt dat 66 procent van de promotoren verlieslatende werkervaringsmodules budgetteren. Dat is veel. Samen met de inschakelingsmodule blijkt 57 procent verlieslatend te zijn. Dit loopt op tot 74 procent als ook de vaste kosten in rekening worden gebracht. De knelpunten bij de financiering van het nieuwe programma brengen het realiseren van beleidsdoelen in gevaar, stelt het onderzoek. Zo blijkt onder meer dat de bezetting bij heel wat promotoren primeert boven het uitstroompotentieel van de WEP-pluswerknemers. Men probeert dus om financiële redenen de boel vol te krijgen, eerder dan dat men gaat onderzoeken wat nadien de echte overgang naar werk zou kunnen brengen. Een logische oplossing zou zijn om de productiviteit te verhogen, al is dat natuurlijk geen mirakeloplossing. Bovendien is een productiviteitsverhoging, stelt het onderzoek, niet voor alle promotoren haalbaar.
Minister, bent u op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek? Ik weet dat dit een retorische vraag is. Hoe reageert u op de resultaten van dit onderzoek? En vooral, welk gevolg zult u geven aan de bevindingen van dit onderzoek? Welke concrete bijsturingen denkt u eventueel te kunnen doen? Zult u, aangezien er op het terrein nogal wat verschillen bestaan en ondanks de ambitie om een gelijkaardig pakket aan te bieden aan de werkzoekenden, standaarden of een kwaliteitstoets invoeren met betrekking tot de intensiteit en de inhoud van het minimumpakket, de duur van de sollicitatietraining en de nazorg? Overweegt u om de uitstroom naar werk te monitoren? Hoe reageert u op de vaststelling dat 74 procent van de initiatieven verlieslatend wordt genoemd? Hoe reageert u op de vaststelling dat de bezetting overheerst ten opzichte van de tewerkstelling?
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Voorzitter, de heer Van Malderen was mij te snel af. Ik had een gelijkaardige vraag ingediend. Ik had op volgende week gemikt. Minister, ik heb mijn vraag toch ingediend, zo kon u zich ook daarop voorbereiden. Mijnheer Van Malderen, ik was zo laat omdat ik het ook nog eens aan de praktijk heb willen toetsen. Uw vragen komen letterlijk uit de resultaten van het onderzoek, zoals het is verschenen in Over.Werk. Ik heb, vooraleer mijn vraag in te dienen, een aantal werkervaringsprojecten willen bekijken. Ik vind het belangrijk dat ik dit hier kan meegeven.
De doelstelling van de herstructurering van WEP-plus is heel goed en heel belangrijk. Als we een werking totaal willen veranderen, zeker als het gaat om projecten die met een toelage van het Europees Sociaal Fonds (ESF) werkten, is twee jaar kort om dat allemaal op één lijn te krijgen. Het is evident dat uit een evaluatie na twee jaar blijkt dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn kan zijn, zeker voor wat betreft de projecten die werkten met ESF-toelagen.
Het valt mij op dat er een groot verschil is tussen het aantal mensen dat wordt begeleid en de kosten van die begeleiding. Daaruit leid ik af dat niet elke organisatie even efficiënt bezig is met de materie, anders kan dit uiteraard niet. Ik huiver toch wel wat als ik zie dat het onderzoek voorstelt om niet-rendabele projecten te ondersteunen. Als dat een ondersteuning is in begeleiding naar een betere werking, dan is dat een zeer goede oplossing. Maar als er een andere financiële ondersteuning zou zijn voor promotoren die minder rendabel werken dan voor andere promotoren, ontstaat er een heel groot probleem, want dan beloon je wie niet goed werkt.
Er zijn een aantal oplossingen, en er zijn knelpunten die ik in het rapport niet zie terugkomen, maar die misschien wel een deel van de oplossing zouden kunnen zijn. Men wordt voor een deel betaald per voltijds equivalent. Als je twee deeltijdse medewerkers begeleidt, heb je dubbel zoveel werk en je wordt toch maar betaald voor één voltijds equivalent. Dat behoeft bijsturing. Ook met betrekking tot de nazorg kan iets worden gedaan. De bedoeling van WEP-plus is uiteindelijk dat mensen in een gewone job terechtkomen. Op de nazorg werd in het verleden minder nadruk gelegd. Meer nadruk leggen op de nazorg zorgt voor meer doorstroming. Het feit dat men mensen bij zich houdt om zo die betoelaging te kunnen behouden, los je daarmee voor een deel op. De doelstelling om de premie voor de nazorg te verhogen, lijkt mij wel een zinvolle maatregel. Op die manier ga je ook meer resultaatgericht werken.
Op dit ogenblik wordt enkel de doorstroming naar het normaal economisch circuit betoelaagd. Ik vraag me af of het niet zinvol is om ook een doorstroming naar de tewerkstelling in de sociale economie te overwegen. Voor het WEP-plus is toch het belangrijkste dat men uit de werkloosheid is. Of men dan in het normale economische circuit dan wel in het circuit van de sociale economie terechtkomt, lijkt me om het even. Voor de rest ben ik benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter : Mevrouw Claes, de secretaris zegt me dat uw vraag was ingediend na het rondsturen van de agenda. Ze is dus onontvankelijk en is niet naar de minister doorgestuurd.
Mevrouw Sonja Claes : Ik dacht dat als ik de vraag nog doorstuurde, de minister ze zou krijgen en mijn opmerkingen nog meenemen in zijn antwoord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Claes, ik heb uw vraag dus niet gekregen, maar ik neem een deel van de ideeën die u naar voren brengt, mee, en een deel zal ik beantwoorden. Wat betreft de doorstroming naar de sociale economie, moet ik bekijken wat daaromtrent mogelijk is, maar daarover kan ik niet precies het wat en het hoe meedelen.
Mijnheer Van Malderen, ik vind het leuk dat u zei dat het een retorische vraag was. Ik ken de studie niet alleen, ik heb ze ook betaald, meer bepaald met VIONA-middelen (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering). Je moet ze wel ruimer bekijken. Ik neem ook twee andere evaluaties mee over het werkervaringsprogramma, met name de evaluatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en het Vlaams Subsidieagentschap. U weet wellicht dat de HIVA-studie alleen de 16 leerwerkbedrijven heeft geëvalueerd en dat er ook nog 324 promotoren zijn. Ik vind het belangrijk om ook hun ervaring in verband met de werkervaring mee te nemen.
Zoals het klassiek gaat en ook de juiste werkwijze is, hebben we de resultaten van de verschillende evaluaties van HIVA, maar ook van de VDAB en van het Vlaams Subsidieagentschap besproken met de sociale partners in een VESOC-werkgroep (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) op 11 oktober 2010. Het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) heb ik eind december binnen gekregen. We hebben een stuurgroep werkervaring waar alle betrokken partijen in zitten, zoals de VDAB, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het subsidieagentschap, het departement en dergelijke, en waarin we een actieplan met concrete acties omtrent toeleiding en nazorg hebben uitgewerkt. Het is de bedoeling er zo effectief in te slagen om de deelnemers een gelijkwaardige begeleiding te kunnen garanderen, ongeacht de promotor van de werkervaringsplaats.
Uit die werkgroep zijn een aantal dingen naar voren gekomen. We gaan kijken naar de financiële verzuchtingen van de sector. Dit jaar gaan we op korte termijn twee premies verhogen. De omkaderingspremie brengen we van 25 naar 28 procent. Dat komt ten goede aan alle promotoren, de genoemde 16 en 324, en gaat naar de loonpremie van de doelgroepwerknemer. Daarnaast trekken we specifiek voor de 16 leerwerkbedrijven de omkaderingspremie van 2000 naar 2700 euro op bij een volledige tewerkstelling. Ik hoop dat dat een element is voor een betere financiële haalbaarheid. We moeten duidelijk zeggen dat efficiëntieverbeteringen en een betere werking binnen de leerwerkbedrijven aandachtspunt moeten zijn.
De keuze voor deze premies moet het risico van de kwaliteitsvermindering bij de begeleiding inperken, maar moet ook een versterking zijn van de module die financieel het kwetsbaarst is, namelijk de werkervaringsmodule.
Zowel de VDAB als de promotoren wijzen er mij op dat veel problemen waar langdurig werkzoekenden mee kampen, groter en veel diverser zijn geworden. Volgens mij en ook volgens de VESOC-werkgroep heeft het geen zin om een minimumaantal uren voor sollicitatietraining of begeleiding op te leggen, maar we moeten net zoals elders meer met maatwerk voor de doelgroep gaan werken. Promotoren mogen niet vervallen in het zetten van vinkjes bij wat ze allemaal hebben gedaan: het moet maatwerk worden in functie van de persoon.
Ik heb ook vernomen dat sommige deelnemers aan werkervaringsplannen in het verleden reeds verschillende sollicitatietrainingen hebben gekregen. Die moeten anders begeleid worden, bijvoorbeeld bij het solliciteren via jobhunting of iets dergelijks, in plaats van nog eens een bepaald aantal uren sollicitatietraining te moeten volgen. Ik denk dus dat we effectief meer naar maatwerk moeten gaan en niet naar minimumnormen.
Mijnheer Van Malderen, de uitstroom wordt reeds gemonitord, en wel op twee verschillende manieren. Bij alle maatregelen die door het subsidieagentschap worden beheerd, wordt de uitstroom naar werk zes maanden na het einde van de maatregelen gemonitord. We doen dat via een koppeling van de betalingsgegevens aan de VDAB-gegevens. Daarenboven is er in de regelgeving in een nazorgpremie van 1000 euro voorzien als het leerwerkbedrijf erin slaagt om een deelnemer gedurende twee maanden in de zes maanden volgend op de werkervaring aan het werk te helpen.
Ik wil ingaan op wat mevrouw Claes naar voren heeft gebracht. In 2010 waren dat 572 premies, in 2009 waren dat er maar 150. We moeten er rekening mee houden dat 2010 een zwaarder crisisjaar was dan 2009. We hebben inderdaad nog maar twee jaar gehad om met de maatregelen te leren werken, om ze bekend te maken en op gang te trekken. Maar we zijn op de goede weg met die premies. Ik zou daar vandaag niet te veel aan sleutelen omdat we die evolutie zien. Wetende dat de conjunctuur verbetert, zal dat in de goede zin verder gaan.
De beleidsaanbevelingen van de onderzoekers komen niet meteen met kant-en-klare oplossingen. Laten we ook niet vergeten dat hun onderzoek zich concentreerde op de situatie van leerwerkbedrijven. De financiële tekorten hebben verschillende oorzaken: hoge loonkost, overtollige begeleiders dit plaats ik tussen aanhalingstekens , lage eigen inkomsten. Ook aan de productiviteit zijn grenzen, maar enkele leerwerkbedrijven hebben putten uit het verleden, wat bleek uit simulaties die het subsidieagentschap en SLN (Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken) in het verleden hadden gemaakt. Een aantal aanbevelingen van de onderzoekers zal ik zeker opnemen. Ik denk aan een betere screening van de financiële situatie van de promotoren bij een nieuw oproep. Dat gebeurt ondertussen al standaard.
Binnen de stuurgroep werkervaring hebben wij aan SLN gevraagd om acties te ondernemen om hun leden meer te ondersteunen, zodat we het aanwezige potentieel optimaal kunnen benutten. Een begeleiding dus om het maximale te halen. Met de ervaring en ondersteuning van SLN zal de productiviteit die kan worden gehaald, wellicht beter worden gehaald. We proberen daar nog een goede ondersteuning aan te bieden.
We willen de promotoren niet financieel afstraffen als hun inspanningen niet tot het gewenste resultaat leiden. Mijn voorganger zette terecht zeer sterk in op resultaatfinanciering. De inspanningen kunnen heel divers zijn, maar met de nazorgpremie willen we hun wel een incentive geven om hun werkvloeren aan te passen aan de vraag op de arbeidsmarkt of om nog beter te gaan netwerken met werkgevers om geschikte plaatsen te vinden.
Pas met een combinatie van het geheel, met de begeleiding van SLN, met de hogere premies die we plannen, maar ook met een stijging van de efficiëntie en de eigen werking, kunnen we tot een oplossing komen. Ik zal dit in elk geval verder blijven opvolgen.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, ik ben in hoge mate tevreden met uw antwoord. Ik wil even ingaan op de suggestie van mevrouw Claes, om ook de uitstroom naar sociale economie te bekijken. Dat is een heel interessante suggestie, die ook in andere discussies aan bod kan komen.
Twee jaar evalueren is inderdaad kort. Daarbij komt de voorgeschiedenis van verschillende tradities en doelpublieken. Het is belangrijk om vooral de grote trends te bekijken, wetende dat daarachter individuele dossiers zitten, dat mensen schulden meesleuren en niet altijd even efficiënt georganiseerd zijn. Het doel op zich is duidelijk, namelijk de uitstroom naar werk. Men moet het maximum uit het potentieel halen, wetende dat de doelgroep die garantie niet geeft.
Minister, in deze commissie hebben we het heel vaak over de uitstroom naar werk en over de uitstroom van de sociale economie naar het regulier economisch circuit. De cijfers die u geeft, tonen aan dat dat niet vanzelfsprekend is, hoe goed de stijging ook is. Dat vraagt het nodige werk.
Minister, het is goed dat u incentives geeft aan de nazorg omdat de uitstroom daarin vervat zit. Hebt u onderzocht in hoeverre de verhoging van 25 naar 28 procent in de omkaderingspremie naar 2700 voor leerwerkbedrijven tegemoetkomt aan de tekorten die werden vastgesteld? 74 procent is verlieslatend als vaste kosten worden meegerekend. Misschien moeten we intern nagaan wat die vaste kosten zijn. Is er onderzocht in hoeverre die wijziging daaraan tegemoetkomt? U kunt ook zeggen dat u een budget hebt en dat u dat gaat optrekken. In hoeverre dekt dat het probleem af?
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Minister, ik ben tevreden met uw antwoord, maar ik wil toch nog even de nadruk leggen op de nazorg. De evaluatie van 2009 en 2010 vertoont inderdaad positieve cijfers. Dat is het resultaat dat we willen. Als we ergens extra moeten inzetten, lijkt het daar te zijn. Dat moeten we verder ondersteunen. Ook op de begeleiding wil ik hameren, want er zullen accidenten gebeuren met projecten die het niet meer zien zitten. Ik wil niet dat ze morgen op straat komen te staan. De begeleiding moet echt heel goed in de gaten worden gehouden. U bent ingegaan op mijn vraag over de uitstroom naar de sociale economie.
Een knelpunt is zeker de begeleiding van de deeltijdse werknemers naar een job. Daar steekt men evenveel tijd in, met slechts betoelaging voor twee mensen. Dat vind ik niet correct.
Minister Philippe Muyters : Ik zal dat nagaan, mevrouw Claes.
De bijkomende financiële inspanning die we leveren, bedraagt zon 2 miljoen euro, als ik me niet vergis. Een deel gaat naar allemaal, een deel gaat specifiek naar de zestien. Komt dat dan helemaal tegemoet? We mogen niet de indruk wekken dat we de financiële problemen waar men mee kampt, zomaar automatisch overnemen. Dat is niet juist. Zij moeten ook tot efficiëntieverbetering komen. De suggestie komt uit de stuurgroep werkervaring. Daar zitten ook de promotoren in. Ik hoop dat ik daar een juist evenwicht heb gevonden. Ik vind de bijkomende inspanning van 2 miljoen euro naar die mensen en die begeleiders al fatsoenlijk. In verhouding tot de kostprijs van die begeleiding is dat een ernstige inspanning. Het is belangrijk om nog een surplus te doen. Ik hoop dat dat voldoende is. Ik zal dit zeker opvolgen. We moeten ongelukken vermijden. Ik vraag wel dat iedereen efficiënt en goed werk levert.
De voorzitter : Het incident is gesloten.