Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 19/01/2011
Vraag om uitleg van de heer Marcel Logist tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de communicatie met betrekking tot het afschaffen van vergunningen voor vrijstaande bijgebouwen
- 758 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over meldingsplichtige handelingen in uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
- 814 (2010-2011)
Interpellatie van de heer Dirk Peeters tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de versoepeling van de vergunningsprocedure bij kleinere bouwwerken
- 63 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Voorzitter, minister, collegas, sinds 1 december 2010 worden onder bepaalde voorwaarden vrijstellingen van vergunning toegestaan voor bijvoorbeeld een losstaande garage tot 40 vierkante meter of een meldingsplichtige uitbreiding van de woning. Dit alles kan, tenzij het perceel gelegen is in een verkaveling, er een plan van aanleg is of er een gemeentelijke verordening werd opgesteld. Het is dus mogelijk dat de lokale wetgeving de Vlaamse vrijstellings- en meldingsplicht door middel van hoger vermelde zaken kan verstrengen.
De nieuwe regelgeving inzake ruimtelijke ordening is een complex gegeven, dat zeker een woordje uitleg behoeft. Op dit moment merk ik dat er bij de publieke opinie nog heel wat misverstanden bestaan, door onvolledige en vaak onjuiste communicatie door de media.
De nieuwe wetgeving mag dan wel een vereenvoudiging zijn qua procedure, wat de informatie aan de burger betreft, is ze dat zeker niet.
Ik sluit af met een voorbeeld. Iemand wil een garage met een plat dak bouwen van 35 vierkante meter, 3 meter hoog. De inplanting is nog onzeker. De woning is niet gelegen in een verkaveling en maakt geen deel uit van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) of een bijzonder plan van aanleg (BPA). Als de garage vrijstaand is, zijn er al twee mogelijkheden. Als de inplanting in de achtertuin gebeurt in de perceelsgrens, dan heb je een stedenbouwkundige vergunning nodig, behalve als het tegen een vergunde scheidingsmuur is. Als dit echter gebeurt op minimum 1 meter van de perceelsgrens, dan heb je geen vergunning nodig. Als men bouwt tegen een bestaande vergunde woning, maar dan in de voortuin, op 3 meter van de perceelsgrens, heeft men wél een stedenbouwkundige vergunning nodig. Doet men dat op 2 meter, maar dan in de achtertuin, dan is een melding voldoende.
Dat alles is moeilijk te volgen. Het wordt echter nog erger. Als bijvoorbeeld de buurman, wiens grond gelegen is in een verkaveling, ook een garage wil bouwen, die in strijd is met de verkavelingsvoorschriften, dan moet die buur wél een verkavelingswijziging aanvragen. Indien er dan nog gemeenten zijn die de wetgeving op gemeentelijk niveau strenger willen maken, dan brengt dat nog meer verwarring met zich mee.
Minister, de procedure is dus vereenvoudigd, maar de uitleg ten behoeve van de bevolking is dat niet. Mensen kunnen dit percipiëren als een situatie die nog complexer is geworden. Daarom vraag ik dat er goed zou worden gecommuniceerd over deze nieuwe wetgeving. Welke inspanningen hebben u en uw administratie gedaan om deze nieuwe regelgeving bekend te maken? Welke doelgroepen worden er daarbij aangesproken: het grote publiek, gemeentelijke ambtenaren van ruimtelijke ordening, bouwpromotoren? Blijft deze communicatie eenmalig of wordt ze herhaald? Indien ze wordt herhaald, in welke frequentie is er voorzien?
We stellen op gemeentelijk vlak vast dat er toch zo weinig advies wordt gevraagd van de mensen op het werkterrein. Het is telkens hetzelfde. Vraag alstublieft toch ook eens advies aan hen, via de VVSG of via gemeenten en steden, zodat dit ook in de toekomst werkbaar blijft.
De heer Bart Martens : Minister, ik heb een vraag om uitleg over hetzelfde onderwerp, geïnspireerd op een aantal artikels die ter zake zijn verschenen in De Standaard. Sinds 1 december 2010 zijn de meldingsplichtige activiteiten inderdaad van kracht. Dat betekent dat voor een aantal kleinere bouwwerken niet langer een stedenbouwkundige vergunning hoeft te worden gevraagd, maar dat ze nog wel meldingsplichtig zijn. Melden betekent echter niet dat zomaar alles kan: net zo goed dienen kleinere ingrepen aan een aantal voorwaarden te voldoen, die soms nog kunnen worden aangescherpt door de lokale besturen, door middel van stedenbouwkundige voorschriften of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen. De heer Logist heeft een punt als hij stelt dat de burger goed geïnformeerd moet zijn, en zich ook bij het gemeentebestuur moet informeren over wat mogelijk is. Er moet hem ook duidelijk worden gemaakt wanneer er vooralsnog een stedenbouwkundige vergunning nodig is.
Op het van kracht worden van de meldingsplicht wordt vanuit verschillende hoeken gereageerd. Een artikel in De Standaard van 14 december van vorig jaar gewaagde van Kafka in stedenbouw. De versoepeling zou volgens een aantal stedenbouwkundigen tot verwarring leiden, omdat meldingsplichtige werken niet in strijd mogen zijn met voorschriften die die werken verbieden, zoals de sectorale wetgeving. De burger wordt wel geacht de wet te kennen, maar in de praktijk is dat niet altijd mogelijk. Bovendien zijn gemeentebesturen niet verplicht om de melder van mogelijke problemen op de hoogte te brengen. Dat kan ertoe leiden dat problemen naderhand ontsporen, als naderhand toch blijkt dat de meldingsplicht voor bepaalde uitgevoerde handelingen toch niet volstaat en er toch nog een vergunning nodig was. Mensen zouden, aldus die planologen, uit onwetendheid stedenbouwkundige overtredingen kunnen begaan, wat tot problemen kan leiden en de overheid kan dwingen zich nog meer toe te leggen op controle, handhaving en bestraffing. Volgens de stedenbouwkundigen in kwestie zou die vereenvoudiging dus alleen op papier bestaan.
Nadien is er nog een artikel in De Standaard verschenen over de resultaten van een enquête die de VVSG had uitgevoerd bij een aantal stedenbouwkundig ambtenaren. Veel van die ambtenaren vragen zich af wat de meerwaarde is van de regeling.
Minister, wat is uw reactie op die kritiek? Klopt het dat gemeenten niet verplicht zijn om de melder te wijzen op mogelijke tegenstrijdigheden met betrekking tot zijn melding? Zal dit tot moeilijkheden leiden? Hoe kan hierover duidelijker worden gecommuniceerd, eventueel via een omzendbrief? Evergem heeft verklaard niet te zullen meedoen aan die nieuwe regeling. Wat als andere gemeenten het voorbeeld van Evergem volgen en de nieuwe regeling niet toepassen? Als blijkt dat de meldingsplicht tot meer moeilijkheden leidt dan vroeger, dan zou dat instrument wel eens zijn doel kunnen voorbijschieten. Bent u zinnens om deze regeling na verloop van tijd opnieuw te evalueren?
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Voorzitter, minister, geachte leden, inhoudelijk zal mijn betoog sterk aansluiten bij dat van de heren Martens en Logist, maar ik vertrek vanuit de vaststelling dat de Vlaamse overheid de jongste jaren voortdurend aan het prutsen is aan onze regels qua ruimtelijke ordening. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening was nog maar zes maanden in uitvoering of het eerste reparatiedecreet drong zich al op, om fouten te herstellen. Nu maken we hetzelfde mee met de kleine bouwwerken, die soms vergunningsplichtig, dan weer meldingsplichtig en soms helemaal vrijgesteld zijn, sinds 1 december 2010. Onduidelijkheid troef, zowel voor de aanvragers als voor de betrokken stedenbouwkundig ambtenaren. Er wordt een vermindering van de werklast beoogd. Dat is natuurlijk een eerbaar doel, maar het is hoogst onzeker of die op deze manier in de realiteit gestalte zal krijgen. Dat blijkt ook uit de reacties van gemeentebesturen, stedenbouwkundig ambtenaren en de VVSG die de heer Martens daarnet heeft aangehaald.
Wat me in deze context ook sterk bekommert, is dat bouwen en verbouwen voor gezinnen sterke spanningen, onzekerheid, grote investeringen en een leninglast met zich meebrengt. Eigenlijk zouden rechtszekerheid en eenvormigheid een must moeten zijn om die mensen ter wille te kunnen zijn en hen te helpen. Nu zetten we dat eigenlijk opnieuw op de helling. Ik ben het er ook mee eens dat wetgeving dynamisch is en dat daaraan op het vlak van de ruimtelijke ordening vooral qua inhoud gestalte moet worden gegeven, en niet altijd qua vorm. Denken we maar aan de voorbije waterellende, die nog maar eens aantoont dat veel verhardingen overstromingen veroorzaken. We moeten dus streven naar minder verhardingen, niet naar meer verhardingen door die verhardingen vrij te stellen.
Ik vrees dat de nieuwe regeling de deur opent voor willekeur, misverstanden, burenruzies en ongewilde bouwovertredingen. Als elke gemeente dan weer een andere toepassing invoert, is de rechtszekerheid niet gediend en is het hek van de dam. Burgers, aanvragers dreigen zelfs in de kou te komen staan op het vlak van begeleiding en informatie als de bouwwerken zelf van vergunning worden vrijgesteld. Anderzijds vrees ik dat gemeenten ook een belangrijk instrument verliezen om hun eigen inventarisatie up-to-date te houden.
Minister, hoe wilt u deze problematiek opvolgen en hoe reageert u op de uiteenlopende reacties van gemeenten en vanuit de sector? Hoe is eigenlijk het voorbereidend overleg gelopen? Hoe verklaart u dat er na deze overlegronde, waarvan u beweert dat hij toch zou hebben plaatsgevonden, toch nog zoveel negatieve reacties opborrelen vanuit de sector, bij de gemeenten en bij de VVSG? Is er een evaluatie mogelijk en is er nadien nog in een bijsturing voorzien? Zo ja, wanneer en hoe is die gepland? Is er na de brochure nog in een verdere begeleiding en vorming voorzien voor de gemeenten en hun stedenbouwkundig ambtenaren? Dat was ook de vraag van de heer Logist. Hoe kunt of wilt u bij vrijstelling van vergunning bouwovertredingen voorkomen die ongewild en door een misverstand zouden zijn begaan? Dat is immers de grote vrees die er op het terrein bestaat. Neemt u nog bijkomende initiatieven ten aanzien van de bouwsector, bijvoorbeeld ten aanzien van de verkopers van tuinhuisjes en de bouwers van verandas? Zij zullen al gauw zeggen dat er geen vergunningen meer nodig zijn. Hoe bewaakt u dat de aanverwante domeinen en wetgeving toch gerespecteerd blijven? Dan denk ik maar aan het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (VLAREM), aan de burgerlijke aansprakelijkheid en aan de energieprestaties.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, minister, geachte leden, ik was bijzonder verbaasd door de reactie van veel stedenbouwkundige ambtenaren, die andermaal vonden dat ze hun eigen wetgeving moeten schrijven. Voorzitter, het deed me enigszins denken aan de vele discussies die we in deze commissie hebben gevoerd toen we hebben beslist de behandeling van bouwaanvragen voor eengezinswoningen binnen de woonzone kleiner dan 1000 kubieke meter gewoon op gemeentelijk niveau te laten afwerken, zonder verplicht advies van de gemachtigd ambtenaar.
Toen heeft men hier het einde der tijden aangekondigd. We zouden teruggaan naar de jaren 70. De Texas Rangers konden terug uitrijden. De Daltons kropen uit de cel. Vlaanderen zou opnieuw verloederen. Ik stond perplex. U weet dat de stedenbouwkundig ambtenaar in dat geval wel het recht had die bouwaanvragen te schorsen. Nadien is gebleken dat er minder dan drie op duizend werden geschorst, wat betekende dat de gemeentebesturen meer dan behoorlijk hun werk deden.
Hier is er sprake van een compleet nieuwe figuur in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. We hebben er ook zeer lang over gepraat. Naast vergunningsplichtige en niet-vergunningsplichtige werken hadden we meldingsplichtige werken. Ooit ben ik voorzitter van deze commissie Leefmilieu geweest, in boeiende tijden, in de jaren 90. Die meldingsplicht kennen we al jaren in het milieurecht. Daar is dat de meest klassieke procedure die we ons kunnen voorstellen. Er is geen mens die daar nog zijn hand voor omdraait. Hier is er sprake van een categorie van welgedefinieerde werken. Iedereen heeft dan natuurlijk wat koudwatervrees: zullen we ons voetje in het water zetten, zullen we ons zwembandje loslaten, zullen we zwemmen? Minister, ik zou zeggen: doe wel en kijk niet om. Ga door met dat besluit.
Zoals u weet, ging ik nog een stap verder. Decretaal kan dat. Het was eigenlijk de bedoeling om het bouwen van een woning in een goedgekeurde verkaveling vrij te stellen van een stedenbouwkundige vergunning, als de architect doet wat hij moet doen, namelijk de verkavelingsvoorschriften volgen. Zo zijn zeker in de kuststreek die voorschriften zo gedetailleerd, tot de kleuren van de materialen en de definitie van de dakbedekkingen toe, dat de meerwaarde van een stedenbouwkundig onderzoek bijna verwaarloosbaar is. Dat alles had één doel: de administratieve overlast voor burgers, bedrijven, gemeentebesturen en de stedenbouwkundige administratie met 30 procent verminderen. Ga dus vooral door.
Ik heb nog één opmerking. Wat dit betreft, is communicatie natuurlijk essentieel. Ik weet dat de Vlaamse Regering aanzienlijk heeft gesnoeid in de budgetten voor communicatie. Ik vind dat terecht, maar in dit soort dossiers is wel een sterke campagne nodig. Destijds hebben we grote campagnes gevoerd met betrekking tot de zonevreemde woningen. Die hebben ook geld gekost. U zult me er nooit kritiek op horen uiten. Zet dus uw joker in: zet alle communicatiekanalen in om dit voor iedereen duidelijk te maken. Ik heb u immers toevallig kunnen horen op Peeters & Pichal. Neemt u het me niet kwalijk, maar toen ik hoorde dat zwembaden in het maïsveld konden, dan vond ik dat we de verkeerde weg aan het opgaan waren. Natuurlijk jende mevrouw Peeters u wat, maar daar wordt ze voor betaald, en wij niet. Probeer dus een goede communicatie op te zetten.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, het is moeilijk om het beter te doen dan gewezen minister Van Mechelen met zijn enthousiast pleidooi. Hij weet natuurlijk waarover hij het heeft: het is immers in de vorige regeerperiode dat het parlement ervoor heeft gekozen deze nieuwe regeling in te voeren, met als doel een versoepeling en een versnelling op gang te brengen.
Het gaat inderdaad over de figuur van de melding en de vrijstelling van vergunning. Bij elke oude en elke nieuwe regeling kunnen altijd vragen worden gesteld. Dat is ook zeker hier het geval. Toch heb ik het gevoel dat, indien deze regeling correct wordt uitgevoerd, ze zeker werkbaar moet zijn.
Alles hangt altijd af van de manier waarop ze wordt uitgevoerd. Dan zijn zeker in dezen een aantal randvoorwaarden belangrijk. Ze zijn ook al genoemd. Mensen moeten goed worden geïnformeerd, door de Vlaamse overheid, maar in deze kwestie op de eerste plaats eigenlijk door de gemeenten. Het zijn immers de gemeenten die toch een extra verantwoordelijkheid krijgen. Ik neem aan dat dit ook de bedoeling was. Daarom hebben gemeenten de mogelijkheid om strenger te zijn als ze dat absoluut willen. Dat gebeurt het liefst selectief, maar het kan. Daar bestaat geen probleem mee. Het staat ook zo in het decreet. Hoe meer men vrijstelt en hoe soepeler het wordt, des te belangrijk wordt de handhaving. Ook wat dat betreft, wordt de rol van de gemeenten sterker. Dat is een tweede grote taak voor de gemeenten.
Een andere randvoorwaarde is dat mensen doordrongen moeten worden van het besef dat het echt geen kwaad kan eerst eens langs te gaan bij hun gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar, om te vragen of ze vrijgesteld zijn, moeten melden of een vergunning nodig hebben.
Wordt dat alles correct uitgevoerd, dan is die regelgeving werkbaar en kan ze leiden tot een versnelling en tot een vereenvoudiging. Maar het is duidelijk dat de gemeente hier aan zet is en een belangrijke rol moet spelen. Dat past dan ook in die gemeentelijke autonomie, waar we altijd zo voor pleiten.
Wat de evaluatie betreft, veronderstel ik dat niemand er iets op tegen heeft dat er na verloop van tijd, bijvoorbeeld een jaar, eens wordt bekeken of dat intussen op een degelijke manier werkt.
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Voorzitter, minister, collegas, de vragen om uitleg en de interpellatie gaan over het feit dat de gemeenten nu massaal gebruik kunnen maken van hun bevoegdheid om handelingen die onder de meldingsplicht vallen, nu vergunningsplichtig te maken. Hierdoor wordt de zogenaamde vereenvoudiging voor de burger tenietgedaan en heeft men in elke gemeente een andere regeling, en is er dus meer chaos dan vereenvoudiging.
De meerderheid heeft die mogelijkheid bij de laatste wijziging van het decreet zelf ingevoerd. Wat nu gebeurt, is dus de wil van de meerderheid. De minister mag in de pers dan wel zeggen dat de gemeenten de meldingsplicht ondergraven, het zijn wel zijn eigen meerderheid en zijn partijgenoten die er grote voorstander van zijn. Als, zoals de heer Peeters heeft aangehaald, elke gemeente weer een andere toepassing invoert, is de rechtszekerheid niet gediend. Minister, wat is uw reactie hierop?
De voorzitter : De heer Ceyssens heeft het woord.
De heer Lode Ceyssens : Voorzitter, minister, collegas, elke verandering brengt emotie of commotie met zich mee. Ik begrijp dat het vrijstellingsbesluit en het meldingsbesluit destijds besproken zijn met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). De brochure die ik op voorhand gezien heb, vind ik vrij duidelijk. In twijfelgevallen kunnen gemeentelijke administraties nog altijd iets meer dan die brochure lezen. Zij moeten correcte informatie kunnen geven.
We hebben hier een duidelijk voorbeeld van iets waar we een hele tijd geleden een breed pleidooi voor hebben gehouden, met alle fracties samen. In de commissie Versnelling hebben we allemaal gezegd dat we vast aan het lopen zijn en dat we een aantal simpele dingen moesten kunnen laten versnellen. Er ligt hier nu een heel duidelijk voorbeeld op tafel.
Wat betreft het vrijstellingsbesluit, is er aan beide kanten een heel duidelijke versnelling, voor de burger, maar ook voor de gemeentelijke administratie. Elke lokale mandataris moet maar eens bij zijn gemeentelijke administratie gaan horen hoeveel werk er in het verleden met zon klein bouwwerk gepaard ging. De burger kwam dan met allerlei vragen: is dat vergunningsplichtig? Heb ik daar een architect voor nodig? Hoe moet ik dat plan opstellen? Hoe zit dat in elkaar? Twee weken later stond die burger daar opnieuw, omdat hij een aantal dingen niet had begrepen. En dus was er nog wat extra uitleg nodig. Uiteindelijk, als die vergunning finaal werd ingediend, moest er op de gemeente vaak nog geholpen worden en moest men dikwijls nog een aantal dingen zelf doen. Mijn ambtenaren Ruimtelijke Ordening zeggen mij dat er aan zon klein bouwwerk vaak twee tot drie keer zoveel werk is als aan het beoordelen van een bouwvergunning van een simpele woning. Op dat vlak is er dus een heel duidelijke winst, zowel voor de burger als voor onze eigen administratie.
Wat de melding betreft, moet de burger inderdaad evenzeer een vrij lijvig dossier indienen. Dat is ook terecht, in het kader van een aantal belendende wetgevingen. Ik denk aan de EPC-norm (energieprestatiecertificaat) en dergelijke meer. We staan daar als gemeenten voor een uitdaging. In principe blijft de bouwer verantwoordelijk, maar wij moeten toch binnen de 20 dagen het bericht geven dat het niet meldingsplichtig is. Als we het laten passeren, blijft de verantwoordelijkheid evenzeer bij de burger liggen. Dat is een moeilijke evenwichtsoefening. We moeten de burger maximaal aansporen om in geval van twijfel naar de balie van de dienst Ruimtelijke Ordening in zijn gemeente te gaan. We moeten die maatregel goed verder opvolgen en evalueren. In elk geval is hiermee een serieuze stap voorwaarts gezet inzake versnelling, maar ook inzake aanvaardbare versnelling en versoepeling.
Hoe de verhalen over de burenruzies en dergelijke meer er bij de haren bij getrokken worden, vind ik ongelooflijk. Als ik als burgemeester iemand op mijn spreekuur krijg naar aanleiding van een burenruzie over een bouwmisdrijf, is dat bouwmisdrijf een stok die goed van pas komt om die burenruzie nog wat verder op te kloppen. De burenruzies die ontstaan naar aanleiding van een bouwmisdrijf, zijn vrij beperkt. In het vrijstellingsbesluit en het meldingsbesluit is duidelijk uitgelegd wat de afstandsregels tot de percelen zijn. Iedereen kan wel een vouwmeter uitplooien en de afstand tot aan een perceelsgrens meten.
We zijn hier vaak kritisch voor de Vlaamse ambtenaren, maar we moeten ook eens kritisch durven te zijn voor onze lokale ambtenaren. Ik heb vaak het gevoel dat van daaruit de reactie kwam en dat men daar gefrustreerd was omdat men wat impact verloor. We moeten als lokale bestuurders ook eens durven te zeggen dat er beslissingen zijn genomen die sneller gaan, en dat we die gaan implementeren. We moeten een oproep doen om maximaal in te zetten op dergelijke initiatieven. Anders moeten we niet langer spreken over versnelling.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Voorzitter, minister, collegas, ik sluit me aan bij het vurige pleidooi van de heer Ceyssens, maar ook bij het pleidooi van de heer Van Mechelen.
Het is van het allergrootste belang dat wij als lokaal bestuur ik ben ook schepen van Ruimtelijke Ordening in mijn gemeente ook onze verantwoordelijkheid nemen en daar heel duidelijk over communiceren. Wij hebben bijvoorbeeld het initiatief genomen om de twee besluiten uitvoerig te vermelden in ons infoblad. Ze staan ook alle twee op onze website. Het is ook onze taak om onze burgers daar degelijk over te informeren, telkens met de boodschap om langs te komen bij de dienst Stedenbouw indien men bijkomende vragen of twijfels heeft.
Ik wil nog één zaak aankaarten, die aansluit bij de eerste vraag van de heer Martens. De codex beschrijft dat het college van burgemeester en schepenen binnen de twintig dagen akte moet nemen van een meldingsplichtig werk. Het college kan er echter geen oordeel over uitspreken en kan de werken op zich niet tegenhouden. In het kader van goed bestuur en degelijke informatie voor de burger is het mijns inziens aangewezen om binnen die twintig dagen ook effectief na te gaan op de dienst Stedenbouw of die werken wel degelijk onder de meldingsplicht vallen, zodat de mensen niet starten met een eventueel vergunningsplichtig werk.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, collegas, ik bedank de vraagstellers, omdat deze vragen mij de mogelijkheid geven om hier uitvoerig op in te gaan. Ik bedank ook alle sprekers die al heel goed omschreven hebben waarom we hier wel mee verder moeten doen.
Ik ben stilaan zenuwachtig geworden van alle reacties. Ik wil alle aanwezigen alvast een exemplaar van de twee betrokken besluiten geven, de bijhorende notas, het verslag aan de regering én de brochures die hierover zijn verspreid. Bijna alles wat is gezegd, is daarin terug te vinden, behalve misschien het punt van de communicatie.
De besluitvorming is in elk geval weloverwogen gebeurd. Bovendien heeft de Vlaamse Regering hier de nodige tijd voor genomen, precies om ervoor te zorgen dat de burger, de professionelen en de betrokken overheden niet verrast zouden worden door de nieuwigheden.
Ik wil nog even het afgelegde traject schetsen. En dan laat ik het voortraject en de voorbereidingen van de besluiten die principieel werden goedgekeurd onder mijn voorganger Van Mechelen, nog buiten beschouwing. Ik weet dat er ook bij de voorbereidingen voor het operationaliseren van de meldingsplicht de nodige contacten zijn geweest.
Uiteindelijk heeft het Vlaams Parlement op 21 oktober 2009 een met redenen omklede motie goedgekeurd die aangaf dat het besluit niet in de door de toenmalige Vlaamse Regering voorgestelde vorm kon worden aanvaard en diende te worden herwerkt. Op 4 februari 2010 heeft de Vlaamse Regering een aangepast besluit gemaakt. Het is toen ook een eerste keer goedgekeurd. Vanaf dan zijn de besluiten in de openbaarheid gekomen.
Er is een zeer uitgebreide adviesronde geweest, bij de Raad van State en de dertien beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid, maar ook de VVSG, de Vlaamse Confederatie Bouw, de Bouwunie, de Orde van Architecten en de architectenverenigingen Vlaamse Architectenorganisatie (NAV) en de Bond Vlaamse Architecten (BVA) zijn om advies gevraagd. Op basis van die adviezen hebben wij de voorstellen aangepast en definitief goedgekeurd op 16 juli 2010. Om alle actoren de mogelijkheid te geven om zich de nieuwe regelgeving eigen te maken, hebben we de inwerkingtreding opgeschoven naar 1 december 2010. Oorspronkelijk hadden we het eigenlijk al vroeger in uitvoering gezet moeten hebben.
De kritiek van een aantal lokale besturen verwondert mij nogal, zeker als men alles op een hoopje gooit. De meldingsplicht is op zich geen nieuws. Ze was al in de codex naar voren gebracht, en bovendien waren de uitvoeringsbesluiten al langer bekend. Die reacties geven nu de indruk dat het om iets nieuws zou gaan. Ik wil trouwens nog opmerken dat de meldingsplicht eigenlijk al bestond en was ingevoerd voor het zorgwonen.
Als het over de meldingsplicht gaat, moeten we een onderscheid maken tussen het kader op zich en de uitvoeringsbesluiten. Het kan zijn dat men het eigenlijk over het kader heeft en dat men de filosofie van de meldingsplicht niet goed vindt. Het kan ook zijn dat onze invulling als Vlaamse Regering verkeerd is geweest. Ik wil de twee even naar voren brengen.
De codex is het kader. De codex is goedgekeurd in de vorige legislatuur, maar ik wil mij daar zeker niet achter verschuilen. Ik vind die melding goed. Wij hebben als Vlaamse Regering onmiddellijk gezegd dat we ze verder in uitvoering willen brengen.
Als er nog mensen zijn die zeggen dat het geen vereenvoudiging is, wil ik hen uitnodigen om in het boekje Stedenbouwkundige vergunning, melding en vrijstelling het laatste uitvouwblad te bekijken. Daar zie je zo dat dit een vereenvoudiging is. Als ik als burger een vraag heb, ga ik eerst naar de gemeente. Eindelijk deed je dat vroeger ook als je een vergunning had: je moest bij de gemeente vragen wat en hoe er in die vergunning moest. Nu ga je ook nog naar de gemeente, en die zegt je wat je moet doen om een vrijstelling te krijgen: 1 meter van de kant, nooit meer dan 3 meter hoog als het over een tuinhuis gaat, maximum 40 vierkante meter en dergelijke meer. Als je daaraan voldoet, mag je dat bouwen. Is dat niet eenvoudiger? Dat is zeker eenvoudiger, ook voor de ambtenaren. Ze komen één keer langs, en daarna moeten ze niet controleren. Ze moeten wel goede informatie verlenen, zoals de heer Ceyssens al aangaf.
Als je moet melden, moet je effectief een dossier indienen. Eigenlijk is de meldingsplicht er in essentie omdat er ook andere reglementering op van toepassing is. Anderen moeten dat dus ook kunnen controleren. De mensen die de energie-efficiëntie nakijken, zijn niet dezelfde als degenen die de ruimtelijke ordening nakijken. En dus moet iemand toch wel weten dat je van plan bent om bijvoorbeeld een veranda te bouwen. Zij moeten immers die energie-efficiëntie kunnen controleren.
Je doet de melding. De gemeente moet geen reactie geven. Als je aan alle voorwaarden voldoet en dat is de eigen verantwoordelijkheid, want je kunt daarna in overtreding gesteld worden dan kun je na de twintig dagen beginnen te bouwen.
Als je dat vergelijkt met de situatie voor een vergunning, dan zie je toch een heel groot verschil. Dan moet je de aanvraag immers in zesvoud indienen wat nog niet het ergste is , wordt er gemiddeld 2 à 3 maanden over het onderzoek gedaan en krijg je daarna misschien een vergunning. Bovendien moet je daarna nog eens 45 dagen wachten, want er kan nog een beroepsprocedure volgen. Wie beweert dat dit geen versnelling zou zijn en geen vereenvoudiging op administratief vlak, is van slechte wil.
Ik ging ervan uit dat het parlement dit mee onderschreef, niet alleen de commissie-Sauwens. In de motie van 21 oktober 2009 werd uitdrukkelijk aan mij de opdracht gegeven om werk te maken van de meldingsuitvoeringsbesluiten, maar ook van een aangepast vrijstellingsbesluit. Ik meende dat dit kader, namelijk de codex, en, gesteund door de motie van het parlement, de goedkeuring van de codex, juist is. Een reparatie van dat kader is niet aan de orde. Ik ben ook niet van plan om er iets aan te wijzigen.
Er wordt gezegd dat het verwarrend is voor de burger. Ik moet eerlijk zeggen dat ik vermoed dat men het verwarrend wil maken door allerlei aankondigingen. Ik hoor hier wie er allemaal kritiek op heeft, maar ik heb enorm veel mails en reacties gekregen van heel tevreden burgers. Zij begrijpen het wel. Ook wij delen brochures uit aan mensen die vragen stellen. Ook de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB) en UNIZO hebben heel positief gereageerd op de invoering van deze regeling. Het zijn vooral de stedelijke ambtenaren die kritiek hebben geuit.
Het kader is volgens mij juist en conform wat het parlement heeft goedgekeurd. De volgende vraag is of we er de juiste invulling aan hebben gegeven. Ik heb heel weinig kritiek gehoord over de manier van invullen. Ik heb nergens protest gehoord tegen de afmetingen van de veranda. Ik wil nog even duiden dat wij, net zoals de heer Van Mechelen in het verleden, er in het uitvoeringsbesluit voor hebben geopteerd om maximaal naar een tweedelig systeem te gaan met aan de ene kant de vrijstelling en aan de andere kant de vergunning. De melding doen we voor zaken waar de beoordelingsruimte van de overheid minimaal is en het niet opportuun is om een vrijstelling af te leveren omdat er andere regelingen zijn, zoals de energieprestatieregelgeving of het hebben van een architect. Dat de sectorale regels niet van toepassing zouden zijn, is totaal uit de lucht gegrepen. Het is duidelijk dat dit wel het geval is.
We zijn voorzichtig te werk gegaan. De heer Van Mechelen heeft daarnet al naar voren gebracht dat men in de oorspronkelijke versie en zelfs in de memorie van toelichting bij het decreet, die later werd omgevormd tot de codex, nog verder wilde gaan. Zelfs het bouwen van een woning in een verkaveling, zat erbij. Wij hebben dat vandaag niet opgenomen. Dat is een bewuste keuze, want dit draagt een grote complexiteit in zich. Ik verwijs naar het interpreteren van verkavelingsvoorschriften of van het vervalregime van verkavelingsvergunningen. Ook gaat het heel vaak over een interactie tussen verkavelingsvoorschriften, bepalingen van andere bestemmingsplannen, stedenbouwkundige verordeningen en tal van andere regelgeving. Het leek ons daarom niet opportuun om bij die nieuwe regeling al zo ver te gaan. Ik stel voor om dit op te nemen in een evaluatie na bijvoorbeeld een jaar; dan kunnen we bekijken of we een stap verder kunnen gaan in deze richting.
Laten we niet de indruk wekken dat we nu zullen bijsturen en evalueren. Het besluit werd oordeelkundig genomen. Ik ben er zeker van dat het een juist besluit is. We moeten het echt een kans geven, en daarom betreur ik de trend die zich in een aantal gemeenten al aftekent om de melding weer af te voeren. Het was de uitdrukkelijke wil van het parlement om het wel te doen. Alles werd verankerd in de codex. In de codex werd ook verankerd dat ervan mag worden afgeweken op basis van de filosofie dat we meer subsidiariteit bij de gemeenten leggen. Ik hoop dat de meeste gemeenten de vereenvoudiging en versnelling zien en het minstens willen proberen en daarna pas een beslissing nemen.
Ik stel hier alleen vast dat het subsidiariteitsbeginsel, waarvan ik begrijp dat het parlement er ook voorstander van is, wel eens in conflict kan treden met de filosofie van vereenvoudiging en versnelling, iets wat hier ook wordt gesteund.
Het klopt dat wij in het herwerkte vrijstellingenbesluit en in het nieuwe meldingsbesluit keuzes hebben gemaakt. We moeten keuzes maken. De heer Ceyssens verwees naar misverstanden bij burenruzies, en ik ben echt verbaasd dat dit wordt aangehaald. Ruimtelijke Ordening is zelden de oorzaak van een burenruzie. Het is zeker niet zo dat de voorliggende besluiten een toename aan burenruzies met zich zullen meebrengen. Ruimtelijke Ordening dient niet om burenruzies uit te vechten. De vergunningenverlenende overheid is geen rechtbank. Bij een vergunningenverlening zal men in een gemeente volgens het oude systeem een beoordeling doen, en daarbij zal men niet ingaan op een burenruzie. Er zijn voorschriften waaraan moet worden voldaan. Laat het duidelijk zijn dat we in de twee uitvoeringsbesluiten alleen dingen hebben gezet die een heel beperkte ruimtelijke impact hebben. Ruimtelijke Ordening is geen exacte wetenschap, maar ik ben ervan overtuigd dat de ene zal vinden dat we veel te ver gaan en de andere dat we niet ver genoeg gaan.
We hebben niet gekozen voor de weg van de minste weerstand, ook niet bij de vrijstelling. In de motie van het Vlaams Parlement werd gevraagd om ook het vrijstellingsbewijs aan te pakken. Ik had het kunnen laten zoals het was. Door de omstandigheden waarbij het telkens opnieuw tot nieuwe vrijstellingen kwam, was er een eindeloze en onsamenhangende lijst ontstaan. Het beste voorbeeld daarvan was de discussie over de vraag of flitspalen al dan niet vergund moesten worden. We hebben een keuze gemaakt zoals in de motie van oktober 2009 werd gevraagd.
Natuurlijk is er een zekere versoepeling, dat was ook de bedoeling van het geheel. Dat was ook de bedoeling van de commissie-Berx en van de commissie-Sauwens. Er werd gevraagd om keuzes te maken: waar zetten we wel op in en waar niet? Dat moeten we ook voor handhaving doen.
Misschien wel de belangrijkste vraag is die naar de gevoerde en nog te voeren communicatie. We hebben dit echt ter harte genomen. Over de beide besluiten werd heel uitgebreid gecommuniceerd. De communicatie werd georganiseerd in functie van de verschillende doelgroepen, niet het minst ten aanzien van de lokale overheden. In eerste instantie werd bij de communicatie ingezet op de lokale overheden via de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren en via Atrium lerend netwerk. De informatiesessies hebben in het najaar plaatsgevonden. Ze werden per provincie georganiseerd en waren interactief en praktijkgericht. Ook werd er via de lokale Atria gewerkt en wordt voorzien in een permanente ondersteuning via het Agentschap Ruimte en Erfgoed. We hebben ook aan alle lokale overheden een brief gestuurd met de wijzigingen. Daarnaast hebben we uiteraard ook gebruikgemaakt van de nieuwsbrief en de website. Voor het bredere publiek werden brochures opgemaakt en verspreid via de lokale besturen.
Mijn administratie heeft ook teksten over de nieuwe wetgeving aangeleverd aan lokale besturen die zij kunnen gebruiken in hun informatieblad of op hun website. Een basisprincipe is dat de burger zich voor de start van de werken informeert bij de lokale overheid, vandaar dat we zo sterk het accent hebben gelegd op de lokale overheid.
Naast dit alles loopt een permanent en blijvend spoor. Er wordt voorzien in de nazorg en het detecteren van eventuele knelpunten. Er is een helpdesk opgericht waar de lokale besturen terechtkunnen met hun vragen. Het is heel goed dat dit een gecentraliseerde dienst is, want daardoor kunnen we op een eenduidige manier met antwoorden komen en communiceren over knelpunten.
Ik heb op dit ogenblik geen plannen om in een extra of eenmalig communicatiemoment over de meldingsplichtige werken te voorzien, aangezien alle mogelijke kanalen worden ingezet. Het is zoals mevrouw Taeldeman zei, en ik reken er echt op dat de lokale besturen de mogelijkheden gebruiken die wij hebben aangeleverd ten aanzien van de burger. Als we spreken van subsidiariteit moeten zij de burger ook willen en kunnen informeren.
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik denk dat er toch een hiaat is. U stelt dat u de lokale besturen goed hebt ingelicht, maar uit de reacties blijkt dat de mensen op het werkterrein die in contact staan met de burger, toch nog veel vragen hebben. Ik wil nog eens vragen om, als de uitvoeringsbesluiten worden getroffen, toch te proberen beter samen te werken met de gemeentebesturen. Het is immers niet de eerste keer dat de mensen op het werkterrein echt niet kunnen uitvoeren wat wij hier beslissen. Ik zou u willen vragen om daar in de toekomst rekening mee te houden.
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, u hebt inderdaad uitvoerig geantwoord en u hebt daarbij heel wat facetten belicht. Ik wil toch nog een paar dingen zeggen of desnoods in herhaling brengen. Laat het duidelijk zijn dat wij zeker ook voor de versnelling zijn en voor het wegwerken van overbelasting in de procedures.
Mijnheer Van Mechelen, als gemeenten bevoegd zijn om de woningen zelf te vergunnen in goedgekeurde BPAs en ruimtelijke uitvoeringsplannen, is dat voor ons geen probleem. Integendeel, we hebben in het verleden het systeem van kleine bouwwerken verdedigd omdat het een uniform systeem was. Van dit systeem, zeker als er voor verschillende gemeenten interpretatiebevoegdheid overblijft, vrezen we dat het een hellend vlak wordt voor de rechtszekerheid voor de aanvragende burger.
U kunt perfect in een situatie terechtkomen dat er in de ene gemeente een vrijstellingssituatie is of een melding en in de aanpalende gemeente niet. Dat creëert op het terrein rechtsonzekerheid. Het gevolg zal zijn dat de vrijstelling ruim zal worden geïnterpreteerd en dat men al met de werken zal beginnen en daardoor ongewild bouwovertredingen begaat. En dan ontstaat de herrie. Als er vrijstellingen zijn, is er niet in handhaving en controle door de gemeente voorzien. Het ding zal er staan, en we zitten met de verjaringstermijnen.
U zegt tegen de heer Ceyssens dat hierdoor geen burenruzies ontstaan. Ik wil dit weerleggen. Ik kom uit de OCMW-sector en ik heb 15 jaar lang dat soort conflicten gezien. Ik ben ook schepen geweest van Ruimtelijke Ordening en voorzitter van het stedelijk gebied Turnhout, en ook toen ben ik veel met ruimtelijke ordening bezig geweest. Ik stel vast dat er net voor dat soort conflicten zelfs een speciale rechtbank bestaat, het vredegerecht. De vrederechters draaien fulltime op dat soort conflicten. Bouwovertredingen, een gemeenschappelijke muur of een verkeerde bouwhoogte zijn allemaal het gevolg van het niet doen wat de wetgeving bepaalt. Het is niet uw bedoeling om dit te laten ontstaan, maar op het terrein zal er met deze verwarring zeker een toename van dit soort conflicten zijn. Daar zijn de mensen niet mee gediend, en dit komt ook niet ten goede aan de rechtszekerheid van de vele gezinnen die met investeringen bezig zijn. Ik zou er toch voor willen pleiten om in de evaluatie en ik hoor dat u eraan denkt om ze over een jaar toch uit te voeren ook dit te onderzoeken. Mijn grootste bezwaar blijft wel dat het verschil tussen de gemeenten eigenlijk wettelijk wordt geïnstalleerd.
Minister, het zijn net die kleine bouwovertredingen die mensen vaak raken. Het huis bouwen, dat is geregeld. Er is de architect en een traject. Maar als er verwarring ontstaat over wat men nadien doet, dan komen er conflicten en onduidelijkheden die niet onmiddellijk weg te werken zijn.
De voorzitter : De heer Ceyssens heeft het woord.
De heer Lode Ceyssens : Ik wil nog even reageren op wat de heer Peeters zegt. Ik ben het met hem eens dat we moeten evalueren. Het zou dom zijn om nieuwe dingen te doen zonder te evalueren en desnoods bij te sturen.
Over de verschillen die er zogezegd ontstaan tussen de gemeenten, wil ik u toch wel zeggen dat er in één gemeente verschillen van perceel tot perceel kunnen zijn. Hoe dikwijls moet je aan mensen niet uitleggen dat die persoon naast hem nog net in het RUP zit of nog net in een verkaveling, maar hij niet. Er is een gelijkaardige discussie over de zonnepanelen geweest. Deze discussies verschillen zelfs van perceel tot perceel.
Dat gemeenten op zich nog bijkomende beslissingen nemen, juich ik toe. Ik denk niet dat Vlaanderen de ambitie heeft om tot in het achterkamertje te besturen, want dan kunnen we alle gemeentebesturen afschaffen. Gemeentebesturen moeten de mogelijkheid hebben om te differentiëren, niet zozeer van gemeentegrens tot gemeentegrens, maar wel binnen de verschillende zones van hun gemeente. Is het bijvoorbeeld in een heel kleine verkaveling met een hele kleine achtertuin wel nodig om een achterliggend gebouw van 40 vierkante meter te bouwen? Die beslissingen moet je aan de gemeenten laten. Je kunt niet van de Vlaamse overheid verwachten dat ze beslissingen neemt tot op perceelsniveau.
Ik ben het volledig met u eens dat de vrederechters overuren maken door klachten over wegen, geluidsoverlast, spelende kinderen, blaffende honden enzovoort. Ik heb niet gezegd dat er geen burenruzies ontstaan door bouwmisdrijven, maar in de burenruzies die ik ken en waar bouwmisdrijven naar voren worden geschoven, wordt in het merendeel ervan het bouwmisdrijf gebruikt om de buurman nog eens de duivel aan te doen.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, het systeem van meldingen werkt. Het bespaart een gigantische papierstapel. In sommige gevallen is er een enorme tijdswinst. Bijvoorbeeld, het dringend plaatsen van een nooddeur in een gevel omwille van de brandveiligheid, doe je nu in twintig dagen in plaats van in zes maanden.
Minister, u hebt er geen melding van gemaakt, maar het is wel heel belangrijk als het over meldingen gaat. Naast vergunningsplichtige werken die automatisch in het vergunningenregister komen en de niet-vergunningsplichtige werken die niet in het vergunningenregister komen, zijn er de meldingen die een subcategorie zijn. Een zwembad bijvoorbeeld moet in het vergunningenregister komen. De melding wordt in het vergunningenregister opgenomen en geeft rechtszekerheid voor de toekomst. Dat is heel belangrijk. Ik denk dat we dat moeten onderstrepen.
Ik heb de lay-out van de brochure bekeken: het zit snor. Het is een leuke brochure. Ik heb nog een gratis tip: er bestaan boodschappen van algemeen nut. Ik heb er in het verleden vaak gebruik van gemaakt. Laat misschien een kleine spot maken als boodschap van algemeen nut. Het kost u niets. Als u de media wilt ondersteunen, kunt u op de commerciële omroepen voor een zacht prijsje terecht.
De heer Bart Martens : Minister, ik heb ook nog enkele opmerkingen. Ik denk in elk geval dat het kader juist is. Ik hoor geen enkele fractie pleiten voor de afschaffing van de figuur van de melding.
Hoe ga je dat invullen? Is het aantal werken dat als meldingsplichtig in het Meldingsbesluit is opgenomen, voldoende? Dat is een moeilijke evenwichtsoefening. Bij te weinig werken schiet het instrument zijn doel voorbij en ben je amper aan het vereenvoudigen. Bij te veel werken zullen een aantal lokale besturen merken dat ze door die heel ruime oplijsting van meldingsplichtige werken de greep op hun ruimtelijke ordening verliezen. Dat kan zeer specifiek en locatiespecifiek zijn. In steden bijvoorbeeld kan het volume van 40 vierkante meter in strijd zijn met een beleid rond ontpitting van binnensteden, met als gevolg dat dergelijke lokale besturen dan via planningsinitiatieven, via aparte RUPs met aparte stedenbouwkundige voorschriften en via aparte stedenbouwkundige verordeningen willen compenseren. Je kunt je dan afvragen of de planlast en administratieve last dan wel verminderd zijn. Dat is de moeilijke evenwichtsoefening. Daarom is het nuttig om dat besluit na een jaar te evalueren.
Ik kan alleen maar vaststellen dat u voor de communicatie kosten noch moeite hebt gespaard. U hebt heel wat materiaal ter beschikking gesteld van de lokale besturen en de stedenbouwkundige ambtenaren. Ik moet spontaan denken aan de metafoor van je kunt het paard naar het water brengen, maar het moet ook nog willen drinken. Uit uw uitleg begrijp ik dat een aantal besturen of stedenbouwkundige ambtenaren aan dat laatste niet toekomen.
Een lokaal bestuur krijgt nu 20 dagen om akte te nemen van de melding. Ik hoop toch dat van die 20 dagen ook wordt gebruikgemaakt om na te gaan of wat wordt aangemeld wel degelijk is vrijgesteld van vergunning zodat we mensen ook tegen zichzelf beschermen. Niet elke burger weet welke eventuele verkavelingsvergunning met bijkomende voorwaarden, welke gemeentelijke stedenbouwkundige verordening al dan niet op zijn perceel ook nog van toepassing is. Ik raad toch aan dat lokale besturen ook die taak krijgen om van die 20 dagen gebruik te maken om na te gaan of een bepaald aangemeld bouwwerk toch niet vergunningsplichtig is of aan bepaalde extra voorwaarden moet beantwoorden.
De voorzitter : Het incident is gesloten.