Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 14/12/2010
Interpellatie van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het stopzetten van de subsidiëring van onderwijs in enkele jeugdhulpvoorzieningen
- 41 (2010-2011)
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het stopzetten van de subsidiëring van onderwijs in zeven instellingen voor bijzondere jeugdzorg
- 43 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Voorzitter, minister, collegas, sinds 1 september van dit schooljaar krijgen zeven jeugdhulpvoorzieningen uit Oost- en West-Vlaanderen geen subsidies meer om onderwijs of een onderwijsvervangend programma te organiseren. Het gaat om hulpvoorzieningen die voor probleemjongeren en jongeren met emotionele en gedragsstoornissen opvangen en begeleiden. Om de jongeren de nodige hulp te kunnen bieden verblijven ze een tijd, variërend van een paar weken tot enkele maanden, in de centra, waardoor ze niet naar een gewone of hun gewone school kunnen. De instellingen trokken aan de alarmbel en zeggen dat ze door het wegvallen van de subsidies deze jongeren geen onderwijs meer kunnen bieden.
Minister, ik heb daar heel wat vragen bij. Niet alleen voor de jongeren zelf is dat een groot probleem, het geldgebrek heeft ook gevolgen voor de tewerkstelling van enkele leraren en voor de belasting van het personeel van de centra, die nu meer inspanningen zullen moeten doen tijdens die vrije uren waarin voorheen onderwijs werd georganiseerd.
Op jaarbasis zou het om enkele honderden jongeren gaan. Velen van hen zouden niet in aanmerking komen voor alternatieven zoals afstandsonderwijs, omdat ze op meer dan 10 kilometer van hun school verblijven, of persoonlijke ontwikkelingstrajecten. Hun cognitieve ontwikkeling komt dus in het gedrang, maar ook hun re-integratie in de maatschappij want daarvoor en dat onderschrijven we toch allemaal is onderwijs een heel belangrijke hefboom. Als ze geen onderwijs meer krijgen, werkt het de maatschappelijke achterstand van deze jongeren, die sowieso al heel kwetsbaar zijn, in de hand.
Minister, enkele weken geleden bracht u samen met uw collega van Welzijn naar buiten dat u afspraken had gemaakt met betrekking tot de rechten van minderjarigen binnen vrijwillige en gedwongen jeugdhulp. Heel terecht. Er zijn hier al meerdere vragen over gesteld. Uit het rapport van het Kinderrechtencommissariaat blijkt ook dat het recht op onderwijs van jongeren die in de jeugdhulp verblijven, heel belangrijk is en waar absoluut meer aandacht aan moet worden besteed.
U gaf de garantie dat jongeren die niet naar school kunnen toch recht op leren hebben via een schoolvervangend programma. Op 17 november hebt u dit engagement herhaald naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat. De berichten over de stopzetting van de subsidiëring van hoger vermelde instellingen lijken me niet te rijmen met de verklaringen die we enige dagen voordien hebben gehoord.
Minister, hoe valt de stopzetting van de subsidiëring te rijmen met de garantie op het recht op leren? Hoeveel middelen werden de voorbije jaren gespendeerd aan de organisatie van onderwijs in deze zeven instellingen die nu zonder subsidies vallen? Wordt dit geld nu elders aangewend? U zou over het onderwijs aan jongeren in instellingen al hebben samen gezeten met de minister van Welzijn. Welke conclusies, actiepunten en timing kwamen uit dit overleg? Hoe zult u voor de jongeren uit deze zeven instellingen het recht op onderwijs garanderen?
In reactie op de berichten zei u dat de instellingen twee jaar geleden al op de hoogte zouden zijn gebracht van het stopzetten van de subsidies en dat er een tijdelijke overgangsmaatregel werd genomen. Ik stel me daar vragen over. Wat is er intussen gebeurd? Zijn ze ingelicht over het feit dat het nog één of twee jaar doorgaat en dat het dan gedaan is? Of is er een begeleidingstraject geweest over hoe we dit kunnen oplossen, zodat er op 1 september geen vacuüm zou zijn? Hoe wordt het recht op onderwijs gegarandeerd in de andere jeugdhulpvoorzieningen dan de betrokken instellingen in Oost- en West-Vlaanderen? Het is opvallend dat het voornamelijk gaat over instellingen uit Oost- en West-Vlaanderen. Is er in de andere provincies dan geen probleem?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister, mevrouw Schryvers heeft de feiten uitvoerig uiteengezet. Ik zal proberen niet in herhaling te vallen. We betreuren dat er sinds 1 september door de stopzetting van de subsidies aan zeven instellingen voor bijzondere jeugdzorg geen onderwijs meer kan worden geboden aan de groep 12- tot 18-jarige jongeren. Die jongeren hebben toch wel extra aandacht nodig omdat ze kampen met ernstige emotionele of gedragsproblemen.
Minister, u hebt daarover een open brief ontvangen, die ruim wordt ondersteund door koepelorganisaties zoals het Vlaams Welzijnsverbond, het Pluralistisch Platform Jeugdzorg en de Jongerenbegeleiding-Informant. De subsidiestop is het gevolg van het stopzetten van een decreet van september 2000, houdende erkenning van vormingsprogrammas die voor de vervulling van deeltijdse leerplicht in aanmerking komen. Ook al hadden die instellingen dat misschien moeten voorbereiden, ze hadden toch gehoopt dat het zou worden voortgezet, en volledig terecht.
Jaarlijks gaat het over enkele honderden jongeren. Het gevolg van de subsidiestop betekent dat ze hun grondwettelijk recht op onderwijs verliezen. Naar aanleiding van de brief die u hebt ontvangen, hebt u verklaard dat het niets te maken heeft met besparingen in onderwijs. U hebt ook verwezen naar een aantal alternatieven. Die worden echter tegengesproken door de betrokken instellingen.
Een aantal van de voorzieningen zou al contact hebben opgenomen met uw administratie, maar ze kregen geen enkel vooruitzicht op een spoedige oplossing voor dit heel dringende probleem. De betrokken voorzieningen suggereren zelf een oplossing: een aantal van de jongeren die daar tijdelijk worden geplaatst, staan ingeschreven in een school in hun woonomgeving, die voor hen middelen genereert. Het heroriënteren van de financiering naar de plaats waar effectief onderwijs wordt gegeven, kan al een mogelijke oplossing zijn.
We betreuren deze beslissing. In het Vlaams Parlement is een Commissie Jeugdzorg aan de gang, die elke woensdagochtend tijdens zeer boeiende hoorzittingen met verschillende spelers op het terrein heel veel aandacht besteedt aan deze problematiek. Als er iets is dat heel geregeld terugkomt, is het wel de doelgroep jongeren met ernstige emotionele en gedragsproblemen. Die worden dan omschreven als jongeren met een multiproblematiek. Naar aanleiding van die hoorzittingen is ook al gewezen op het belang van onderwijs.
Minister, als we het ernstig menen met onze bezorgdheid om iets meer te doen voor die jongeren, moet u echt nadenken of hier geen verkeerde beslissing is genomen. Het zou u sieren als u op uw beslissing terugkomt, ook al weet ik dat die decretaal vastligt. Elk decreet kan worden aangepast of u kunt voor alternatieven zorgen.
Minister, deelt u mijn mening dat de subsidiestop het grondwettelijk recht op onderwijs van de betrokken leerlingen in het gedrang brengt? Hebt u al besprekingen gevoerd met de betrokken voorzieningen en klopt het dat er nog steeds geen oplossing kon worden aangereikt voor het prangende probleem?
Ik heb verwezen naar een suggestie van de instellingen zelf om de middelen te heroriënteren naar de plaats waar effectief onderwijs wordt genoten. Bent u bereid om daarvoor initiatieven te nemen? Welke alternatieven bestaan er voor de jongeren die in de betrokken instellingen onderwijs krijgen? U hebt wel gezegd dat er voldoende alternatieven zijn, maar volgens de instellingen zelf, die toch heel goed op de hoogte zijn van de problematiek van die jongeren, blijkt dat niet het geval te zijn. Hebt u initiatieven genomen teneinde de betrokken jongeren een zinvol alternatief aan te bieden? Zo niet, bent u bereid om hierover na te denken?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, ik vind de problematiek zoals die door de interpellanten wordt geschetst, erg belangrijk. Ik heb wat opzoekwerk gedaan. Op het moment dat het decreet waarover het hier gaat, werd goedgekeurd, zat ik hier immers nog niet. Het gaat over het decreet Leren en Werken van 10 juli 2008. In artikel 95 van dat decreet wordt heel deze problematiek geregeld. In paragraaf 1 wordt geregeld hoe die instellingen in de toekomst tewerk moeten gaan, namelijk door het aangaan van samenwerkingsverbanden om die subsidies te kunnen veiligstellen. Via paragraaf 4 worden in afwijking van paragraaf 1 subsidies toegekend voor het schooljaar 2008-2009. Via het grote Onderwijsdecreet XIV werden deze subsidies in 2009 verlengd.
Minister, ik treed de bekommernis van de collegas bij. Die jongeren hebben recht op onderwijs. Meer nog, het feit dat ze onderwijs krijgen in die instellingen, is zeer belangrijk. Wat ik niet begrijp, is waarom die instellingen niet het nodige hebben gedaan om in orde te zijn met het decreet. Is er ergens een communicatiefout geweest? Waren ze niet op de hoogte? Wanneer zijn ze daarvan op de hoogte gebracht? Is dat te laat gebeurd? Hoe kan het dat de nodige procedures niet zijn gevolgd om het probleem op te lossen? Als ik naar het decreet kijk, is het geen probleem van recente datum. Men heeft dat al lang zien aankomen.
Minister, is er iets misgegaan met de communicatie? Waarom hebben die instellingen niet het nodige gedaan om zich in orde te stellen en om het onderwijsrecht van die jongeren verder te zetten? Eerlijk gezegd, begrijp ik het niet goed.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, het recht op leren is inderdaad belangrijk voor iedereen. Onderwijs heeft in het verleden dan ook al heel wat stappen gezet, onder andere via de persoonlijke ontwikkelingstrajecten. Mevrouw Deckx heeft terecht gezegd dat van bij de aanvang van het decreet Leren en Werken het beleidsdomein Onderwijs duidelijk heeft aangegeven dat deze projecten enkel tijdelijk konden worden voortgezet, omdat dat aanbod noch qua doelgroep, noch qua methodiek thuishoort in het leren en werken. Zo was er geen rechtstreekse inschrijving, ging het om jongeren met profiel deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso). Het decreet Leren en Werken van 10 juli 2008 heeft de centra voor deeltijdse vorming immers geherpositioneerd. Dergelijke centra kunnen jongeren niet meer rechtstreeks inschrijven en ze moeten zich toeleggen op het organiseren van persoonlijke ontwikkelingstrajecten en, eventueel, algemene vorming ter ondersteuning van de centra deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Vóór de inwerkingtreding van het decreet organiseerden de centra voor deeltijdse vorming programmas die erkend werden in het kader van de deeltijdse leerplicht. Binnen die programmas richten sommige centra zich ook tot jongeren die in een onthaal- en observatiecentrum of een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling verbleven. Meestal betrof het hier jongeren die ingeschreven waren in het voltijds secundair onderwijs, doch voor een bepaalde periode onder observatie en/of behandeling werden geplaatst.
Deze doelgroep is totaal verschillend van de doelgroep van jongeren die kiezen voor het stelsel van leren en werken, als alternatief op het voltijds secundair onderwijs, en ingeschaald worden in een persoonlijk ontwikkelingstraject. In het decreet Leren en Werken werd daarom in een uitdoofscenario voorzien qua subsidiëring van de desbetreffende centra, georganiseerd door de vzw Groep Intro. Om het recht op leren toch te garanderen, werden toch wat engagementen genomen. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Tijdens het schooljaar 2008-2009 ging het voor OOOC De Waai (onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum) om iets meer dan 40.000 euro; voor OBC De Waai (observatie-en-behandelingscentrum), t Laar en De Zandberg om, afgerond, 185.000 euro; voor RKJ (Residentieel Kortdurend Jongerenprogramma) De Sleutel om 126.000 euro; voor Luein om, afgerond, 80.000 euro en voor De Wijzer om, afgerond, 109.000 euro.
Tijdens het schooljaar 2009-2010 ging er 30.000 euro naar OOOC De Waai; 127.500 euro naar OBC De Waai, t Laar en De Zandberg; 105.000 naar De Sleutel; 60.000 naar Luein en 75.000 euro naar De Wijzer.
U weet ondertussen dat het decreet Leren en Werken een gesloten enveloppe is. Ik verwijs daarvoor naar het begrotingsakkoord van toenmalig begrotingsminister Van Mechelen. Door het stijgend aantal leerlingen in het dbso hebben we noodgedwongen verschuivingen moeten doen binnen die enveloppe. De voornaamste daarvan is de verschuiving van de voortrajecten naar de omkadering van de centra voor deeltijds onderwijs (CDOs). Ook deze vrijgekomen middelen worden ingezet voor de omkadering van de CDOs, want het valt te verwachten dat het aantal leerlingen in het dbso zal blijven stijgen. We zullen ook bekijken of we het aantal voortrajecten kunnen optrekken.
Oorspronkelijk werd er in het decreet Leren en Werken slechts voor één schooljaar in middelen voorzien voor de organisatie van deeltijdse vorming in de betrokken OOOCs. De praktijkervaring leerde echter dat het uitdoofscenario voor het schooljaar 2008-2009, dat het parlement overigens had goedgekeurd, het best met een schooljaar werd verlengd, zodat de werking van de betrokken vormingscentra niet in het gedrang zo worden gebracht. Er werd dan ook voor 2009-2010 in subsidiëring voorzien, zij het wel in een geactualiseerde omvang van de doelgroepverhouding.
Op 2 maart 2010 vond overleg plaats tussen mijn kabinet en dat van Welzijn. De conclusie was dat de overgangsmaatregelen niet konden worden voortgezet in het schooljaar 2010-2011. Groep Intro werd al op 16 maart 2010 op de hoogte gebracht dat het uitdoofscenario wel degelijk zou doorgaan. De leerlingen uit de betreffende projecten die effectief behoren tot de doelgroep van het persoonlijk ontwikkelingstraject (POT), worden ingeschreven in een CDO in de buurt en na een intake door het CDO doorgestuurd naar een erkend centrum voor deeltijdse vorming (CDV) om daar een persoonlijk ontwikkelingstraject te volgen. De leerlingen die tijdelijk of voor een langere periode in de welzijnsinstellingen residentieel opgevangen worden en voor wie binnen de bestaande systemen van onderwijs geen oplossing wordt gevonden omdat de problematiek van deze jongeren te ernstig is, zijn gewettigd afwezig en worden in de onderwijsinstelling waar ze ingeschreven zijn, geregistreerd met een code R. De begeleidingsbehoefte van deze jongeren primeert in die gevallen op de onderwijsbehoeften.
Ik heb me samen met minister Vandeurzen geëngageerd om het recht op leren te garanderen voor de jongeren die in de gedwongen of vrijwillige hulpverlening verblijven. Jongeren die niet naar school kunnen, moeten een schoolvervangend onderwijsprogramma krijgen. Mijn departement bevraagt momenteel alle mogelijke voorzieningen waar jongeren residentieel kunnen verblijven. Aan de hand van een checklist wordt bekeken hoeveel jongeren er effectief in de instellingen verblijven en hoeveel er daarvan een schoolvervangend programma volgen. We trachten ook een beeld te krijgen van de inhoud van het schoolvervangend programma. Op basis van de antwoorden zullen er volgend jaar rond de paasvakantie beleidsaanbevelingen komen. We moeten eerst alle gegevens opvragen en verwerken. Ik ben van plan mijn engagementen na te komen. We zullen het recht op leren voor iedereen garanderen. Nogmaals, het gaat hier niet om een besparingsmaatregel. Het is een lang aangekondigde maatregel, die in dit parlement overigens twee keer is goedgekeurd.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers: Ik dank u voor uw antwoord, minister. U geeft een uitvoerig overzicht van de regelgeving ter zake, van de bedoeling ervan en van het overleg tussen Onderwijs en Welzijn.
Op 16 maart 2010 hebt u Groep Intro op de hoogte gebracht van het feit dat in de betrokken instellingen vanaf 1 september het onderwijs niet meer op deze manier kon worden voortgezet. Ik wil dat allemaal wel aannemen, maar het resultaat is dat deze jongeren geen onderwijs krijgen! Die jongeren kunnen zich inschrijven bij een CDO en degenen die langere tijd ergens verblijven, kunnen gewettigd afwezig zijn. Gewettigde afwezigheid kan volgens mij alleen maar bij ziekte of een andere reden die het schoollopen verhindert. Dat mag niet worden gebruikt als er geen mogelijkheid is om onderwijs te garanderen.
Dan verwijst u naar het initiatief van u en van minister Vandeurzen. U maakt na een bevraging van de diverse instellingen een lijst van het onderwijsaanbod, schoolvervangende programmas en dergelijke. Dat initiatief kan ik volledig onderschrijven. Het is zeer goed dat dat gebeurt. Met die lijst gaat u verdere afspraken maken om het recht op onderwijs en op leren te garanderen. Hopelijk hebt u daar tegen volgend schooljaar al resultaten van, en kunnen we die zien op het terrein.
Minister, u zult een volledig overzicht hebben tegen september. Waarom hebt u voor de jongeren in die instellingen in Oost-Vlaanderen die momenteel geen onderwijs genieten, dan niet nog een verlenging gedaan voor één jaar? Ik kan deze maatregel, zeker in dit licht, alleen maar betreuren. Ik heb van u geen antwoord gekregen op de vraag hoe er momenteel in concreto in die zeven instellingen mee wordt omgegaan. Ik hoop dat we hier allemaal het recht op leren onderschrijven. Ik hoop dat u al het mogelijke in het werk stelt om dat te garanderen, ook voor jongeren die heel kwetsbaar zijn, ook voor jongeren met grote problemen.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, minister.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik ontzettend ontgoocheld ben. Ik steun net zoals mevrouw Schryvers het initiatief dat u met minister Vandeurzen hebt uitgewerkt. Als ik het goed begrijp, zal dat vanaf volgend schooljaar beginnen te lopen. De jongeren die geen plaats vinden in de omgeving van de instelling waarschijnlijk als gevolg van een heel complexe problematiek zullen juridisch gezien misschien wel in orde zijn voor de onderwijsadministratie. Ze krijgen de letter R zodat ze gewettigd afwezig zijn. Maar dat heeft absoluut niets te maken met gewettigde afwezigheid. Mevrouw Schryvers heeft het al gezegd, een leerling is gewettigd afwezig als hij gedurende langere tijd gehospitaliseerd is of ziek is. Hier wordt aan de jongere elke mogelijkheid ontnomen om onderwijs te volgen. Ik meen, minister, dat dit volledig indruist tegen het recht op onderwijs. Vlaanderen heeft heel goed onderwijs, en bovendien is dit recht grondwettelijk verankerd.
De jongeren die tijdelijk geen onderwijs kunnen genieten het gaat in de meeste gevallen waarschijnlijk om jongeren met een multiproblematiek, met een heel complexe problematiek , geraken achterop. Ze zijn al zo kwetsbaar, maar die kwetsbaarheid wordt nog groter doordat ze tijdelijk geen onderwijs kunnen krijgen.
Minister, ik treed het pleidooi bij en ik hoop dat u bij hoogdringendheid toch nog een aantal maatregelen kunt nemen om de eerste helft van volgend jaar toch in iets te voorzien voor die jongeren. We vragen dit in het belang van die jongeren, van deze kwetsbare doelgroep aan wie binnen dit parlement in andere commissies, bijzonder veel aandacht wordt besteed. Ik durf een oproep tot u te richten, minister, om uw verantwoordelijkheid op te nemen.
Voorzitter, ik wens namens mijn fractie een motie aan te kondigen.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, de problematiek wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken. Niemand stelt het recht op onderwijs in vraag. In het decreet Leren en Werken hebben we inderdaad beslist dat deze jongeren eigenlijk niet helemaal thuishoren in het kader dat werd gecreëerd voor de verschillende centra en dat is volgens mij juist.
Het is natuurlijk moeilijk om te begrijpen dat deze jongeren gedurende één jaar geen recht op onderwijs hebben. Ik vraag me af of deze jongeren tijdelijk kunnen gebruikmaken van de formule thuisonderwijs voor zieke kinderen. Misschien zijn er mogelijkheden. Misschien kan die formule een oplossing bieden zodat er toch een vorm van onderwijs aan deze jongeren wordt aangeboden.
U zegt dat u werkt aan een alternatief dat vanaf volgend jaar kan ingaan. Welke wegen worden daarbij bewandeld?
Minister Pascal Smet : Ik heb gezegd dat we een bevraging aan het doen zijn en dat we op basis daarvan beleidsvoorstellen zullen doen. Ik heb dus niet gezegd dat het volgend jaar ingaat, we zullen zien wat de omvang van de problematiek is.
Ik wil wel dat het ingaat, maar ik meen dat er nog een klein misverstand is. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om dit onderwijs te organiseren, het is de verantwoordelijkheid van de minister van Welzijn indien die jongeren in welzijnsinstellingen zitten. Dat is de regeling. Wel heb ik met minster Vandeurzen afgesproken om, omdat het niet evident is voor welzijnsinstellingen om onderwijs te organiseren en omdat ik vind dat die jongeren recht op onderwijs hebben, een regeling uit te werken voor de toekomst.
Er zijn twee mogelijke situaties. Het is mogelijk dat een aantal kinderen die er nu zitten, in aanmerking komen voor een persoonlijk ontwikkelingstraject. Als dat zo is, moeten ze gewoon de bestaande procedure gebruiken en zich inschrijven. Als het gaat om kinderen met een ernstige problematiek die residentieel worden opgevangen in welzijnsinstellingen, zijn het de welzijnsinstellingen die verantwoordelijk zijn om in het onderwijs te voorzien. Als de bestaande mogelijkheden binnen onderwijs niet volstaan, dan zullen we de kinderen inderdaad als gewettigd afwezig beschouwen, want daarmee wordt het gelijkgesteld: dat is niet iets dat we hebben uitgevonden, dat bestaat al. De verantwoordelijkheid hier ligt bij wie de jongeren opneemt. Ik ben niet de inrichter van die instellingen, maar de minister van Welzijn. Ik wil de bal hiermee niet doorspelen aan minister Vandeurzen, het is de regeling. We hebben samen afgesproken om dit in de toekomst samen aan te pakken.
U stelt dat we al twee jaar weten dat het stopt. Ik vind het raar dat u dan niet vraagt waarom die centra niet al eerder maatregelen hebben genomen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door mevrouw Dillen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.