Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 23/11/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Tinne Rombouts tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de milieuvergunningen voor zonevreemde land- en tuinbouwbedrijven
- 540 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Voorzitter, in Vlaanderen zijn er heel wat landbouwbedrijven die zonevreemd geworden zijn bij de opmaak van, onder andere, de gewestplannen. Het gaat dus om bedrijven die over alle milieu- en bouwvergunningen beschikken, die in het verleden in historisch landbouwgebied lagen, en waarvoor er in principe geen enkel probleem is. Dat geldt zeker voor het verleden, vooraleer de gewestplannen werden opgemaakt. Het gaat hier niet om illegaal opgerichte bedrijven. Doordat die bedrijven na de opmaak van de gewestplannen, die dateren van een hele tijd geleden, niet meer in landgebied liggen, hebben ze al een aantal jaren een probleem bij de uitbating van de activiteiten. Het gaat veelal om praktische problemen. Een bedrijf evolueert. Men moet dus verder kunnen kijken op welke manier men de uitbating moderniseert en economisch rendabel kan houden.
Ook wat milieumaatregelen betreft, moet men een aantal ingrepen kunnen doen. Bijvoorbeeld inzake mestopslag zijn er de afgelopen jaren heel wat evoluties geweest. Als een bedrijf wil uitbreiden, dan moet er in een milieuvergunning voorzien kunnen worden. Ik stel vast dat heel wat bedrijven al wat problemen hebben gehad om de milieuvergunning voor uitbreiding te verkrijgen omdat ze zonevreemd zijn en ze volgens het gewestplan veelal in natuur- of zelfs bosgebied liggen.
In het verleden werd er soms een milieuvergunning voor een beperkte periode gegeven. Heel wat vergunningen werden echter ook geweigerd. We hebben hier een discussie gehad over de vergunningenpiek. We weten dat heel wat landbouwbedrijven in 2011 de vergunning moeten vernieuwen. De problematiek wordt dus prangender. 2011 is immers niet meer veraf. De vraag is dan ook wat die bedrijven moeten doen. We weten dat eerst moet worden gekeken naar het eerste knelpunt, namelijk dat de bedrijven zonevreemd zijn. Dat hoort bij Ruimtelijke Ordening. In het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) zou men een oplossing kunnen bieden voor dat knelpunt. We merken echter ook dat die planning en de afbakening morgen niet geregeld kunnen zijn. Ik moet vaststellen dat heel wat van die bedrijven in 2011 de milieuvergunning moeten vernieuwen.
Minister, het gaat hier over de milieuvergunning. Daarom stel ik ook de vraag aan u. Ziet u binnen uw bevoegdheden mogelijkheden om een oplossing te vinden voor de problemen van deze zonevreemde land- en tuinbouwbedrijven in verband met de milieuvergunning? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en welk pad moeten de bedrijven dan bewandelen? Op welke manier denkt u dat aan te pakken? Zijn er wijzigingen nodig? Moet er iets worden uitgewerkt? Welke timing stelt u voorop om het eventueel mogelijk te maken of om het probleem op te lossen? Ziet u andere mogelijke initiatieven om toekomstgerichte exploitaties van dergelijke zonevreemde landbouwbedrijven te garanderen? Want dat is uiteindelijk het knelpunt. Is er een oplossing om die hervergunningen te realiseren en toch af te leveren? Kunt u dat via een aantal uitzonderingsmaatregelen of zijn er andere mogelijkheden? Kunnen die milieuvergunningen verlengd worden tot er een oplossing is voor het probleem van de zonevreemde bedrijven? Hoe kijkt u ertegenaan? Er is niet alleen het ruimtelijke aspect waar die bedrijven mee te maken hebben. Ook qua milieuaspecten zitten ze in een onzeker kader.
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Voorzitter, minister, ik heb een vraag over de natuurgebieden waar die landbouwbedrijven in zouden liggen. Wordt er een onderscheid gemaakt tussen gewone natuurgebieden en speciale beschermingszones zoals Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden? Worden die bedrijven eventueel gecompenseerd? Daar zijn natuurlijk ook budgetten voor nodig.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mevrouw Rombouts, ik denk dat ik u zal moeten teleurstellen in mijn antwoord, want dit kan absoluut niet enkel vanuit Milieu worden bekeken. De basis ligt bij Ruimtelijke Ordening. Het is zo dat de milieuvergunningverlenende overheid bij de beslissing echt moet kijken naar de verordenende kracht van de geldende ruimtelijke bestemmingsplannen.
Afwijkingen zijn enkel maar mogelijk als daarin decretaal werd voorzien. Er is een afwijkingsregeling, en die is opgenomen in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Dit moet dus telkens weer in ruimtelijke ordening zelf worden opgenomen. Een voorbeeld is de afwijkingsregeling in artikel 5.6.7 van de codex. Voor die afwijkingen gelden beperkingen in bepaalde gebieden, zoals groengebieden, waarbij maximaal een termijn van 5 jaar kan worden gegeven om te herlokaliseren. Dit is bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000, dat werd gewijzigd in 2009. Deze beperking geldt volgens artikel 1, tweede lid, van dit besluit echter niet voor het houden van dieren overeenkomstig de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.6 in bijlage I van VLAREM.
Het probleem lijkt dus niet zo groot te zijn, maar zoals gezegd, behoort deze regelgeving niet tot mijn bevoegdheid. De advisering inzake de planologische verenigbaarheid door de voor ruimtelijke ordening bevoegde diensten, is voor een vlotte behandeling van deze dossiers dan ook absoluut van belang.
Wat betreft de inplantingsregels conform titel II van VLAREM, wil ik erop wijzen dat aangezien in de vraag wordt verwezen naar vergunde, bestaande landbouwbedrijven, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, de inplantingsregels, met name verbods- en afstandsbepalingen, niet van rechtswege van toepassing zijn op bestaande inrichtingen, zelfs niet bij de hernieuwing van de vergunning.
U hebt zelf in uw vraagstelling de oplossing die het meest voor de hand ligt, al aangegeven. Dit moet dus via ruimtelijke uitvoeringsplannen worden geregeld.
Mevrouw Eerlingen, de aard van de gebieden speelt weinig rol. In de ruimtelijke uitvoeringsplannen kan wel worden gespecificeerd.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik had in eerste instantie de vraag aan u gesteld omdat ik vaststel dat de opstelling van een RUP heel traag verloopt en omdat ik wou weten of er een mogelijkheid was via een milieuvergunning. De bedrijven hebben effectief wel een knelpunt. U gaat natuurlijk na of ze de nodige vergunningen hebben. Ofwel moet een bedrijf ermee stoppen omdat het geen hernieuwing van de vergunning kan krijgen, ofwel moet er voor de bedrijven een oplossing komen. Het erge is dat vaak alle actoren het erover eens zijn dat het om landbouwgebied gaat, maar dat de procedure nog moet volgen.
Ik zal de vraag ook stellen aan de minister van Ruimtelijke Ordening, maar ik hoop dat u deze bezorgdheid voor een oplossing ook doorgeeft. Zeker in 2011 verwacht ik een groeiend probleem.
De voorzitter : Bij de indiening van uw vraag had ik u ook gesuggereerd om de vraag aan beide ministers te stellen.
Mevrouw Tinne Rombouts : Voorzitter, ik wou in eerste instantie weten of er binnen Leefmilieu een kader was. Ik had begrepen dat u suggereerde om de vraag aan de minister van Ruimtelijke Ordening te stellen, maar ik wilde van beide ministers weten of er mogelijkheden zijn. Ik had ze misschien tegelijkertijd kunnen stellen, maar ik ga ze opnieuw indienen.
De heer Bart Martens : Dit bewijst dat we toch eens voortgang moeten maken met het AGNAS-proces (afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur). In principe moest die ruimtebalans er al lang zijn. We nemen maar tijd en we veranderen de procedures voor de afbakening van de openruimtestructuren. Het is goed om op een meer consensuele manier die openruimtestructuren af te bakenen, maar nu de nieuwe methodiek vastligt, moet het ook vooruitgaan.
Minister Joke Schauvliege : Ik deel uiteraard uw bezorgdheid. Ik zal het nog eens bespreken met mijn collega, maar u zou dit vanuit het parlement ook best nog eens onderstrepen.
Mevrouw Tinne Rombouts : U haalde aan dat er effectief een RUP moet zijn, voor de bestemmingswijziging duidelijk is. Is een RUP noodzakelijk? Ik denk bijvoorbeeld aan het instrument van planologische attesten. Kunt u ook een milieuvergunning leveren op basis van planologische attesten?
Minister Joke Schauvliege : Een planologisch attest kan ook als basis voor een milieuvergunning dienen, maar dan zal er op basis van het planologisch attest wel een aanpassing moeten gebeuren via een ruimtelijk uitvoeringsplan. Er moet sowieso een RUP volgen uit het planologisch attest.
Mevrouw Tinne Rombouts : Maar als basis is het voldoende om een vergunning te krijgen? Dat zou mogelijk een iets snellere procedure kunnen zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.