Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 07/12/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de organisatie van het onderwijs in K-diensten
- 520 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, u hebt het daarstraks in uw antwoord op de vragen om uitleg van mevrouw De Wachter en de heer Reekmans en de interpellatie van mevrouw Dillen nog gehad over de afspraken die u hebt gemaakt met uw collega voor Onderwijs inzake het garanderen van het recht op onderwijs aan jongeren die zijn opgenomen in de gemeenschapsinstellingen. Ik heb gehoord dat die afspraken zich voornamelijk richten naar het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen.
Mijn vraag richt zich naar de FOR K-diensten. Hoe wordt het onderwijs daar georganiseerd? Zijn daar specifieke afspraken over? Hoe verloopt de samenwerking met Onderwijs? Hoe gedifferentieerd is het aanbod voor basis- en secundair onderwijs? Hoe wordt bepaald of onderwijs mogelijk is of niet? Ik ben me er wel van bewust dat het altijd heel gemakkelijk is om te zeggen dat de kinderen en jongeren hun recht op onderwijs moeten uitgeoefend zien, maar dat is niet altijd even evident. Het is evenmin evident in die gemeenschapsinstellingen, want het gaat over jongeren met heel uiteenlopende problemen en diverse achtergronden. Het is dus gemakkelijker gezegd dan gedaan, daar ben ik me van bewust. Er moet echter wel voldoende aandacht voor zijn.
De afgelopen twee schooljaren waren er twee verbindingsfunctionarissen voltijds aangesteld in de gemeenschapsinstellingen van Mol en Beernem/Ruiselede om enerzijds na te gaan hoe de schoolse carrière van de jongeren die verblijven in de gemeenschapsinstellingen, zo goed mogelijk gecontinueerd kan worden en anderzijds bij de uitstroom van de jongere, de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) te informeren over de geschiedenis van de jongere op onderwijsvlak. We hoorden dat er in Mol jongeren zijn die men overdag naar de school laat gaan waar ze voordien al schoolliepen en waar op een goede manier afspraken mee worden gemaakt. Dat is belangrijk voor de continuïteit. Ik denk dat die twee verbindingsfunctionarissen heel nuttig werk leveren voor de gemeenschapsinstellingen, maar hoe wordt de link gelegd met de school in de dertien FOR K-diensten? Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal leerplichtige kinderen en jongeren die de voorbije jaren in die diensten onderwijs kregen?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, minister, collegas, ik wil me aansluiten bij de vraag van mevrouw Schryvers over onderwijs in de gemeenschapsinstellingen in de verschillende organisaties. Ik wil iets verder gaan naar onderwijs naast de instellingen. Je merkt vaak dat onderwijsinstellingen worden geconfronteerd met een student die wordt opgenomen in een van die organisaties en dat daar de communicatie wat fout loopt of niet voldoende doorstroomt. Mensen werken bijvoorbeeld in een onderwijsinstelling al een tijdje met bepaalde studenten omdat er zich problemen voordoen of omdat men merkt dat dat belangrijk is. Op het moment dat die jongeren worden opgenomen in een instelling, valt dat gedeeltelijk weg, terwijl de betrokkenen in het onderwijs nog heel wat feedback kunnen geven voor de goede werking binnen die instelling met die jongeren.
Hoe zit het daarmee? Klopt dat? Zijn er mogelijkheden om daar beter mee te werken? Kunnen we daar geen extra aandacht aan besteden samen met Onderwijs om het verblijf van die jongeren in die instellingen beter te laten aansluiten bij het eventueel terugkeren? Daar blijkt een hiaat te zijn. Op het moment dat die jongere terugkeert naar zijn reguliere school, weet men niet goed wat mag worden verteld, waar men verder op kan bouwen of niet. Aan dat probleem zou nog wat meer aandacht kunnen worden besteed. Is daar een mogelijkheid toe? Gebeurt dit al? Zal in de toekomst met Onderwijs eens worden bekeken of daar nog mogelijkheden zijn?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, sinds het Onderwijsdecreet XIV van 2002 krijgen de K-diensten een subsidie-enveloppe gebaseerd op het aantal erkende bedden voor dag- en nachthospitalisatie en/of plaatsen voor daghospitalisatie. De plaatsen voor nachthospitalisatie komen niet in aanmerking omdat deze kinderen en jongeren in principe overdag naar een school kunnen gaan. Op die manier kunnen de K-diensten permanent mensen in dienst nemen, samenwerkingsovereenkomsten afsluiten met scholen, losse medewerkers betalen of een combinatie van deze mogelijkheden. Deze subsidie-enveloppe kunnen ze gebruiken voor zowel personeels- als werkingskosten. Het ministerie van Onderwijs geeft deze subsidie-enveloppe aan K-diensten met minstens vijftien bedden. Een K-dienst met vijftien bedden krijgt hiervoor financiële middelen om ongeveer een voltijds leraarsambt in te richten.
De K-diensten verzekeren hiermee een onderwijsaanbod, maar kunnen geen diplomas of getuigschriften uitreiken. Het gaat immers niet om voltijds of volledig onderwijs. Ook de einddoelstelling is anders, namelijk het beperken van een schoolse achterstand en het mogelijk maken van een vlottere terugkeer naar de school van herkomst, of een andere school, wanneer de opname eindigt. Dit gebeurt door zich te focussen op de zogeheten hoofdvakken of die vakken waarvoor de leerling speciale ondersteuning nodig heeft. In overleg met de thuisschool kan de leerling eventueel wel toetsen of proefwerken afleggen in de instelling.
Er wordt verwacht dat de K-diensten het gehele kalenderjaar door onderwijs organiseren. Op vraag van de instellingen wordt het tevens mogelijk gemaakt dat er ook tijdens de traditionele schoolvakanties onderwijs wordt gegeven. Het kan bijvoorbeeld belangrijk zijn om een re-integratie in september al in de loop van de maanden juli en augustus voor te bereiden.
FOR K-diensten krijgen geen financiële middelen om onderwijs te verstrekken aan de opgenomen leerlingen. Onderwijs in K-diensten behoort tot het leerzorgniveau 5, dat is het partieel onderwijs met het tijdelijk en het permanent onderwijs aan huis, het onderwijs in een ziekenhuis, de K-diensten enzovoort.
Dit onderwijs is voor de betrokken jongeren/kinderen geen verplichting maar een mogelijkheid. Het uitgangspunt is dat de jongere die in een K-dienst verblijft, in eerste plaats moet werken aan de problematiek waarvoor hij of zij is opgenomen, met andere woorden aan zijn of haar gezondheid. Het recht op onderwijs is daar in dit geval, ook in de ogen van de minister van Onderwijs, ondergeschikt aan.
Het onderwijs in K-diensten moet heel sterk kunnen verschillen naar inhoud, intensiteit en tijdstip waarop het gegeven wordt. Omwille van de grote heterogeniteit en de steeds wisselende samenstelling van de doelgroep, dient het onderwijs bovendien te worden verstrekt op maat van de individuele leerling door middel van vraaggestuurd onderwijs. Dit gegeven, samen met de kleinschaligheid van de instellingen, leidt ertoe dat men tracht de instellingen een maximum aan autonomie te verlenen, zowel op het gebied van organisatie van het onderwijs, als op het gebied van de aanwerving van het educatief personeel. Hierdoor is het beter om niet te werken met ziekenhuisscholen en is het eerder aangewezen dat de K-diensten zelf de mogelijkheden krijgen om onderwijs te organiseren naar eigen noden en inzichten.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de arts en het educatief personeel om te oordelen hoeveel onderwijs de zieke jongere of kind aankan. Sommige jongeren krijgen één lestijd per dag, anderen zijn in staat om meer onderwijs te ontvangen. De jongere blijft hierbij onder de verantwoordelijkheid van de thuisschool. Er is dus in de eerste plaats overleg met de school van herkomst met betrekking tot de keuze van vakken, de leerstofafbakening, de afspraken over toetsen en examens, de mogelijke aandachtspunten voor de leerlingen en zo meer. Dit is ook een beetje een antwoord op de vraag van mevrouw De Wachter.
De jongere blijft gedurende de periode dat het kind zich in een type 5-school bevindt, ingeschreven in de thuisschool en de thuisschool blijft de eindverantwoordelijkheid dragen en moet op het einde van het schooljaar een zinvolle, verantwoorde eindbeslissing kunnen nemen. Anderzijds is voortdurende communicatie met de betrokken ouders en het behandelingsteam noodzakelijk.
Onder meer doordat het onderwijs wordt georganiseerd in samenspraak met de thuisschool van de leerling en het onderwijsaanbod door de onderwijsinspectie zal worden gecontroleerd, is een kwaliteitsgarantie verzekerd.
De organisatie van onderwijs in een instelling heeft pas kans op slagen indien de school en de instelling zichzelf als partner en onderdeel van een groter geheel beschouwen. Aan de instelling wordt een zeker engagement gevraagd met betrekking tot het onderwijsaanbod. Dit engagement kan worden aangetoond door een blijvende inzet van middelen en personeel. De persoon die binnen het eigen personeel wordt aangeduid voor de organisatie van het onderwijs, verzekert de link tussen het instellingseigen aanbod en het onderwijsaanbod. Deze persoon werkt een kader uit waarin beide inhoudelijk en organisatorisch op elkaar worden afgestemd.
Men dient voor elke leerling een individueel handelingsplan op te stellen, waarin de doelstellingen en de timing van het onderwijsgebeuren worden vermeld. De instelling kan hierbij gebruikmaken van de vigerende eindtermen, specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelstellingen. Dit individueel handelingsplan wordt opgesteld in het kader van re-integratie in het gewone schoolmilieu, opgesteld in samenspraak met de toekomstige thuisschool.
Er zijn geen recente data voorhanden met betrekking tot het aantal leerplichtige kinderen en jongeren die onderwijs kregen in de K-diensten. De meest recente gegevens kunnen worden verkregen via de Medische Psychiatrische Gegevens van de federale overheidsdiensten en dateren van 2005. Deze data zijn echter niet onmiddellijk beschikbaar.
Mevrouw De Wachter, er is dus een afspraak gemaakt tussen Onderwijs en Welzijn om de hele problematiek van het recht op onderwijs breder te bekijken. We hebben nu met onze administraties een werkgroep gemaakt om dit eens algemeen te bekijken. Daarbij zullen we ook de punten bespreken die u hebt aangehaald, zoals de terugkeer naar de thuisschool en het aanbod aan communicatie en de wijze van communicatie. Die themas krijgen een plaats in dat overleg.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik dank u voor het uitvoerige antwoord, waaruit toch wel blijkt dat hier hard aan wordt gewerkt. Ik onderschrijf natuurlijk dat bij kinderen en jongeren die werden opgenomen in een FOR K-dienst, in eerste instantie aan hun gezondheid moet worden gewerkt, maar natuurlijk moeten we ook verder kijken. Ik ben zeker tevreden dat u stelt dat de thuisschool, wanneer er een goede link mee is, heel belangrijk is.
Ik heb nog een kleine vraag. U verwees naar de inspectie en u zei dat het onderwijs gebeurt onder toezicht van de inspectie. Ik heb uit andere vragen begrepen dat de inspectie momenteel een probleem vormt in de gemeenschapsinstellingen, dat die er de laatste jaren niet is geweest, maar dat de minister van Onderwijs daar nu iets aan wil doen. Ik hoor nu van u dat het wel het geval zou zijn in de K-diensten. Ik zou u in elk geval willen vragen om daar voldoende aandacht aan te besteden.
Minister Jo Vandeurzen : Een van de redenen voor de oprichting van de werkgroep Onderwijs/Welzijn is precies dat er een aantal raakvlakken en knelpunten zijn die uitgepraat moeten worden. De inspectie is er een van.
De voorzitter : Het incident is gesloten.