Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 30/11/2010
Vraag om uitleg van de heer Marino Keulen tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de vergunning voor bebossing van landbouwpercelen
- 516 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Recent was er de Week van het Bos met allerlei initiatieven. Er waren in heel wat gemeenten activiteiten. Dit jaar kreeg ik echter een beetje een déjà-vugevoel.
Vorig jaar werd de kritiek geuit dat het bosareaal in Vlaanderen er niet op vooruitgaat ondanks de belofte om 10.000 hectare bijkomende bossen te realiseren in een tijdsspanne van 10 jaar tijd. De Vereniging voor Bos in Vlaanderen (VBV) was toen duidelijk in haar cijfers en ook met de redenen die werden opgegeven. Een van deze redenen was dat als mensen of verenigingen bos willen aanplanten op gebied dat is ingekleurd als landbouwgrond, er problemen opduiken over het krijgen van de nodige vergunningen. Nog een reden was dat u niet genoeg uitbreidingsgebied vond om bossen te planten. Er is dus in feite een gebrek aan beschikbare grond. U beloofde echter beterschap tegen volgend jaar.
We maken een sprong in de tijd en belanden in de Week van het Bos anno 2010. De VBV heeft op vrijdag 8 oktober opnieuw de kat de bel aangebonden door te stellen dat er elke dag een bos ter grootte van anderhalf voetbalveld wordt gekapt, hoewel de Vlaamse Regering had beloofd in 10 jaar tijd 10.000 hectare bos aan te planten in Vlaanderen.
Minister, de volgende dag hebt u op Radio 1 gereageerd en hebt u gemeld dat er inderdaad een probleem is. U hebt te kampen met te weinig uitbreidingsgebied, maar u beloofde tegen volgend jaar beterschap. U wist ook te melden dat de Vlaamse Regering intussen een plan van aanpak had goedgekeurd.
Beleid voeren is niet simpel. Dat geldt zowel op het lokale, het provinciale niveau als op het Vlaamse niveau. Alles zit niet altijd mee en er zijn altijd tegenstanders. Hulp van buitenaf zoals van particulieren en verenigingen die een stuk grond willen bebossen waarvan zij eigenaar zijn, zou meer dan welkom zijn. Langs verschillende kanten krijg ik signalen dat verenigingen en particulieren die een bebossingsvergunning vragen voor een perceel landbouwgrond die niet krijgen. De Vlaamse landbouwadministratie blijkt in het algemeen zon bebossingsvergunning steevast te weigeren omdat alles wat geel gekleurd is landbouwgrond moet blijven.
Deze feiten zijn recent, nog geen maand oud. Ik neem dan ook aan dat er misschien iets schort aan uw plan van aanleg.
Minister, in hoeverre gaat de weigering om een bebossingsvergunning af te leveren voor bebossing op landbouwgrond in tegen het eigendomsprincipe? Wat zult u doen aan deze situatie? Wat kan een vereniging en/of particulier doen die geconfronteerd wordt met een dergelijke weigering, maar die toch bijkomend bos wil aanplanten in Vlaanderen?
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Ik begrijp het probleem niet zo goed. De landbouwadministratie geeft systematisch negatief advies terwijl bossen niet zonevreemd zijn in landbouwgebied. Normaal is er een compensatieplicht als er wordt ontbost. In landbouwgebied kan ook ontheffing worden toegestaan en is een uitzondering op de compensatieplicht mogelijk. Ik begrijp niet zo goed waar het probleem zit. Wat kunt u daar eventueel aan doen?
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, deze problematiek is hier al vaker besproken. Er is het ruimtelijke aspect. Dat is het pingpong tussen u en minister Muyters. Minister Muyters moet grond zoeken en u zult die aanplanten. Als er echter geen grond is, kan die niet worden beplant.
Het concrete probleem dat de heer Keulen hier heeft geschetst, is al eerder besproken. Ik dacht dat u toen had gezegd dat er een administratieve richtlijn zou gaan naar de landbouwadministratie om dat op te lossen. Ik dacht dat u dat engagement vorig jaar was aangegaan, dus tijdens de vorige Week van het Bos. Waarom duurt het zo lang en wat is de stand van zaken over die administratieve richtlijn die daarover verschenen zou moeten zijn?
De voorzitter : De heer Ceyssens heeft het woord.
De heer Lode Ceyssens : Wie wandelt of fietst niet graag door het bos? Mijnheer Keulen, ik heb dat 4 jaar geleden nog samen met u gedaan in uw heimat.
Ik vind dat de zaak hier wat te eenzijdig wordt bekeken. Ik herinner me dat er in het verleden in deze commissie al vragen zijn gesteld over het sneller laten verdwijnen van bossen voor bepaalde projecten. Voor de bijkomende bebossing wordt de factuur eenzijdig naar één sector doorgeschoven, namelijk de landbouwsector. In het verleden zijn doelstellingen over bijkomende bebossing bepaald in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Er zijn toen een aantal afspraken gemaakt over de afbakening in het buitengebied. Ik herinner me vooral dat we niet zo lang geleden met de meerderheid een resolutie hebben goedgekeurd, ik meen zelfs tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement, waarin we er nog eens aan hebben herinnerd om die afspraken uit het verleden uit te voeren.
Uw fractie, mijnheer Keulen, heeft toen expliciet in haar resolutie aangedrongen op een gelijktijdige afbakening van agrarische en natuurlijke structuren. U hoort me hier niet pleiten tegen de realisatie van dat bijkomend bos, maar er zijn wel afspraken over gemaakt in het verleden en ik meen dat ze gelijktijdig moeten gebeuren. Vandaag zomaar zeggen dat ze op landbouwgronden moeten gebeuren en dat het snel moet vooruitgaan, vind ik vrij onvoorzichtig. Ik ken een aantal voorbeelden uit de praktijk het zou me trouwens niet verbazen als ze tot inspiratie voor uw vraag hebben gediend waarbij vandaag een aantal landbouwgronden bedreigd worden of onder druk gezet worden doordat een aantal kapitaalkrachtigen gronden aankopen die dan bebost dienen te worden, liefst met subsidies. Ik pleit ervoor om de gelijktijdigheid te bewaren.
Ik zou aan de minister willen vragen al is dit strikt genomen eigenlijk een vraag voor haar collega van Ruimtelijke Ordening, net als die over de aflevering van de bebossingsvergunning of de Vlaamse Regering zich inschrijft in het principe van het gelijktijdig nakomen van de afspraken in het buitengebied.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik wil graag even uitdrukking geven aan mijn bewondering voor het calimerotalent van de heer Keulen. De heer Ceyssens verwees al naar vorige week, en ik had liever gezien dat beide vragen na elkaar waren gekomen. Ook herinner ik me het amendement van het verzameldecreet, waarbij een vrijstelling voor de compensatieplicht werd gevraagd in het licht van bomen en bossen. Toen werd gezegd: Het is gewoon een keuze tussen bos of mens. Ik weet niet of de heer Keulen weet dat er achter die landbouwgronden ook veelal gezinnen staan. Ik ben dus verwonderd over het calimerotalent.
Mijnheer Keulen, inzake het verhaal van de ruimtelijke ordening schrok ik er ook een beetje van dat er stond dat minister Schauvliege de belofte heeft gedaan om 10.000 hectare bijkomend bos te realiseren op 10 jaar tijd. Er zou met andere woorden elk jaar 1000 hectare bij komen. Ik heb nu begrepen dat het een vraag is van de toenmalige regering waar u zelf deel van uitmaakte. Ik herinner me nu ook dat er 10 jaar lang een ruimtelijkeordeningsbeleid werd gevoerd door uw collega, de heer Van Mechelen. Ik zou inderdaad respect vragen voor het kader van de ruimtelijke ordening, want anders moeten we ons de vraag stellen of we nog wel een ruimtelijkeordeningsbeleid moeten voeren.
Minister, in hoeverre kunt u dit bijtreden?
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, ik wil toch een kanttekening maken. Het is toch een andere zaak als de eigenaar van het stuk landbouwgrond er zelf bomen op wil zetten? Bij een dergelijk gegeven verwacht ik wel een positief advies.
Mijnheer Ceyssens, ik heb er natuurlijk begrip voor dat u stelt dat we het landbouwareaal niet te vroeg moeten afgeven en dat we het samen met de rest moeten afbakenen. Maar er zijn blijkbaar een aantal gevallen waarin de eigenaar zelf wil bebossen. Als dat dan niet kan, denk ik toch ook aan de eigendomsrechten en al wat daarbij hoort.
Mevrouw Tinne Rombouts : Mijnheer Vandaele, waar het voor mij over gaat, is dat, ook al is de eigenaar iemand anders, er altijd een gezin achter staat dat op dat moment gebruikmaakt van die grond. Het maakt dan niet uit wie er eigenaar of vraagsteller is. (Opmerkingen van de heer Wilfried Vandaele)
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Dames en heren, ik wil eerst duidelijk stellen dat het doelstellingen zijn van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) die tot op heden niet gehaald zijn. Ze hadden nochtans een tijd geleden al gehaald moeten zijn. Vooral in het buitengebied verloopt de afbakening redelijk traag. Er werd een plan van aanpak opgemaakt en er werd afgesproken binnen de regering dat de minister die bevoegd is voor de ruimtelijke ordening, die afbakening van het buitengebied ook sneller zal doen. Daarbij worden de agrarische gebieden, maar ook de groenstructuren aangeduid, en die afbakening moet dan definitief de plaats voor alles bepalen.
Mijnheer Keulen, u verwijst naar het eigendomsprincipe en stelt dat de eigenaar op zijn grond mag doen wat hij wil, maar zo zit het natuurlijk niet in elkaar. Het klopt wel dat h et eigendomsprincipe fundamenteel is, maar het is geen absoluut rechtsprincipe, want dan zou er geen ruimtelijke ordening bestaan. Er kan en mag van worden afgeweken, bijvoorbeeld door bepaalde zaken te verbieden of door vergunningen op te leggen. Het is dan aan de vergunningverlenende overheid om het eigendomsprincipe tegenover andere relevante rechtsprincipes af te wegen, en dat op basis van een gemotiveerde beslissing dat hoef ik u niet uit te leggen.
Hier spreken we over bebossing van het agrarisch gebied en dat komt voort uit het Veldwetboek. Het bepaalt dat daarvoor een vergunning moet worden afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen. Dat staat in artikel 35bis, paragraaf 5.
De Vlaamse decreetgever heeft daar met het Bosdecreet aan toegevoegd dat er voor de privébossen een eensluidend advies aan moet worden toegevoegd van het Departement Landbouw en Visserij en van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Dat betekent dat het advies van beide instanties positief moet zijn. Alleen in dat geval is de beslissing van de gemeente doorslaggevend. Indien beide adviezen van elkaar afwijken, kan de gemeente de vergunning niet verlenen, omdat de adviezen niet eensluidend zijn. Daarom is afstemming van de advisering tussen beide instanties van belang. Er is een omzendbrief die deze advisering regelt, de omzendbrief van 10 december 2003.
Het klopt dat ik recent de opdracht heb gegeven aan beide administraties om dat te verduidelijken en om te zoeken hoe dat kan worden verfijnd en beter kan worden aangepakt. Ze zullen een voorstel formuleren voor beide bevoegde ministers, de minister van Landbouw en de minister bevoegd voor natuur en bos. Ik heb het initiatief genomen deze omzendbrief grondig te laten testen om ook de impact ervan te kunnen inschatten. Ik verwacht de resultaten heel binnenkort, mijnheer Peeters.
Mijnheer Keulen, de rechtsgrond voor de vergunning van bebossingen in de agrarische gebieden is dus te vinden in het Veldwetboek. Daarbij is niet in een formele beroepsmogelijkheid voorzien. De weigering van de vergunning kan dus alleen formeel aangevochten worden bij de Raad van State. Uiteraard bestaat altijd de mogelijkheid om bij de vergunningverlenende overheid een heroverweging te vragen of een nieuwe aanvraag in te dienen, rekening houdend met de argumenten die werden gegeven.
Ook vanuit het Agentschap voor Natuur en Bos worden inspanningen geleverd om samen met het Departement Landbouw en Visserij bepaalde dossiers te heroverwegen zodat alsnog eensluidend adviezen kunnen worden gegeven.
Ik blijf ervan overtuigd dat de sleutel ligt bij het goed gelijktijdig afbakenen van het buitengebied, omdat dan veel discussies opgelost kunnen worden. Het zal dan ook gemakkelijker zijn, zowel voor het Departement Landbouw en Visserij als voor het Agentschap voor Natuur en Bos om adviezen te geven omdat ze dan een vaste rechtsgrond hebben die als basis kan dienen. Ik meen dat dit plan van aanpak er ook voor zal zorgen dat die afbakening van het buitengebied sneller kan, wat de bebossing alleen maar ten goede zal komen, want dan zullen er gronden ter beschikking zijn die juridisch niet kunnen worden aangevochten.
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Mevrouw Rombouts, ik zit hier nu al 16 jaar en ik vind uw gedrag onfatsoenlijk. Ik zeg dat in alle rust en kalmte. Uit uw gedrag blijkt ook dat u eigenlijk nog niet vaak werd tegengesproken.
Als ik hier deze vraag stel, is dat niet om in contradictie te zijn met wat ik vorige week heb verteld. Ik heb toen gesproken vanuit de optiek van Sint-Oda, een gehandicapteninstelling in Noord-Limburg die geconfronteerd wordt met een compensatieverplichting en die vraagt om te kunnen worden vrijgesteld omdat ze leeft van Vlaamse subsidies en giften van serviceclubs. Dat was de context.
Hier in dit geval gaat het gewoon om mensen die landbouwgrond erven en zelf niet actief zijn in die sector. Op de ene of ander manier willen ze iets maatschappelijk relevant doen met die grond, en daardoor zijn ze eventueel bereid om er bomen op te planten. Dit is dus geen kapitalistisch dienstbetoon, mijnheer Ceyssens, om deze of gene kapitaalkrachtige te helpen. Het zijn gewoon mensen die landbouwgrond erven en er iets nuttigs mee willen doen.
Maar we moeten ook niet vergeten dat we de verplichting hebben opgenomen om 10.000 hectare bijkomende bossen te realiseren. Hier reiken ons mensen gewoon een helpende hand. Ze vragen niet om van hun grond woongebied of bouwgrond te maken: ze vragen om een bos te mogen aanplanten.
Ik refereer even aan Sint-Oda. Die mensen vangen meer dan duizend personen met een handicap op. Ze moeten nodig uitbreiden en hebben altijd meer zorgen dan ze geld in het laatje hebben. Nu moeten ze duizenden euros betalen voor een compensatieverplichting. Het feit dat dit meteen ook politiek wordt geduid en er verkrampt op wordt gereageerd en zeer neerbuigend wordt gedaan, kan voor mij niet door de beugel.
Minister, als ik op uw stoel zat, zou ik de zaak op zijn minst onderzoeken. Het gaat immers om mensen die het goed menen, niet om promotoren.
Tussen wat ik de vorige week heb bepleit en wat ik nu zeg, zit geen tegenspraak. Er zit ook geen nodeloze polemiek in. Ik kon net zo goed cameras mobiliseren en dat wel doen. Als dit al meteen de aanleiding is om dit soort uitspraken te doen, betreur ik dat. Een voorzitter hoort op de eerste plaats neutraal te zijn, mevrouw Rombouts, en u bent dat niet.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik heb als voorzitter evenveel spreekrecht als de andere leden. Ik heb het voorzitterschap aanvaard omdat de voorzitter zich moest verontschuldigen, maar ik heb wel gezegd dat ik het woord wil nemen in de discussie. Ik vind dat ik hier perfect de mening van mezelf of van mijn fractie naar voren mag brengen. Ik heb evenveel spreekrecht als u.
De heer Marino Keulen : U deed een persoonlijke aanval, en dat is genoteerd. U moet dan ook moedig zijn en de consequenties van uw uitspraken dragen. Zelf zit ik hier al 16 jaar, en ik heb 6 jaar in een regering gezeten. Ik kan nog altijd met iedereen door dezelfde deur. Ik gedraag me niet als iemand die zich beter voelt dan een ander. U bent hier in de fout gegaan.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik denk niet dat ik me beter of meer voel dan iemand anders. Ik heb alleen maar een vergelijking gemaakt tussen wat u de vorige week hebt gezegd en wat u nu zegt. Er zit wel degelijk een verschil op.
De heer Marino Keulen : U sprak van een calimero.
Mevrouw Tinne Rombouts : Een calimero verandert ook van de ene op de andere dag of zelfs van het ene op het andere uur van kleur. (Opmerkingen)
Excuseer, ik bedoelde inderdaad kameleon.
De heer Marino Keulen : Een voorzitter moet op elk moment de goede orde van de vergadering bewaken. Dat hebt u niet gedaan.
De voorzitter : In welke zin heb ik dat dan niet gedaan volgens u? Ik heb iedereen het woord gegeven en heb er enkel mijn mening aan toegevoegd. Ik heb bovendien aan de minister gevraagd of ze mijn opmerking betreffende het ruimtelijkeordeningsaspect ook kon onderschrijven. In welke zin heb ik dan gezondigd tegen wat ik als voorzitter hoor te doen?
De heer Marino Keulen : Mevrouw Rombouts, u tackelde met de voeten vooruit, en u deed dat moedwillig.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik heb inderdaad uw uitspraak van vorige week vergeleken met wat u vandaag hebt gezegd.
De heer Marino Keulen : Als u dat zo had verwoord, was er geen probleem.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik hoop dat u het verslag er nog eens op naleest. Ik heb heel duidelijk verwezen naar wat u vorige week hebt gezegd. Het gaat om een citaat dat ik vorige week heb opgeschreven. Daarmee deed u trouwens toen een aanval op een ander commissielid.
Ik heb gewoon een vergelijking gemaakt en gesteld dat ik het heel raar vond dat u vorige week zei dat bossen en boscompensatie niet moest en dat u nu stelt dat er overal bebost moet kunnen worden. Ik heb daarop gezegd dat ik het raar vind dat u het ruimtelijkeordeningsaspect daarbij volledig negeert. Achter uw pleidooi zit ongetwijfeld een heel emotioneel verhaal, en waarschijnlijk ook individuele dossiers. Ik heb daar alle begrip voor, maar ik probeer het in een globaal Vlaams beleidskader te plaatsen. Ik heb zeker niet de bedoeling gehad om de commissie op stelten te zetten of de commissie slecht te leiden. Hebt u nog bijkomende vragen of geef ik het woord aan de andere commissieleden?
De heer Marino Keulen : Ik benadruk nog eens dat het hier om een aanbod gaat van mensen zonder dat daar speculatieve bijbedoelingen aan te pas komen. Zelf zit de Vlaamse Regering met haar zware ambitie om 10.000 hectare bijkomende bossen aan te leggen. Er zijn vandaag wel meer mensen in Vlaanderen die over landbouwgronden beschikken maar er niets mee doen. Ze respecteren wel de ruimtelijkeordeningsregels, want ze vragen niet om er bijvoorbeeld woonzones van te maken, maar ze willen er wel maatschappelijk relevante projecten op uitvoeren zoals bebossing.
De voorzitter : De heer Ceyssens heeft het woord.
De heer Lode Ceyssens : We moeten de discussie niet op de spits drijven, maar mevrouw Rombouts heeft niet gevraagd om hier vandaag voorzitter te zijn. Ze heeft zich opgeofferd. We kunnen haar niet aanspreken op het feit dat ze haar werk niet goed doet. Dat is de waarheid geweld aandoen. Ik hoop dat u mij ook niet toedicht dat ik de instelling Sint-Oda een kwaad hart toedraag.
Wat de erfenis van landbouwgronden betreft, was uw betoog vanuit menselijk standpunt lovenswaardig. Ik kan de bedoelingen van deze mensen volgen, maar we moeten goed begrijpen dat de landbouw in Vlaanderen onder druk staat. Er zijn meer mensen die ermee stoppen dan mensen die voort aan landbouw blijven doen. Ik stel vast dat we een aantal voorwaarden opleggen aan de landbouw om extensiever te worden. Daarnaast stel ik vast dat ook in de Vlaamse landbouw schaalvergroting nodig is om competitief te blijven en te overleven. De vrijgekomen hectares zijn dus wel degelijk nodig voor de landbouw. Als iedere erfgenaam zijn vrijgekomen landbouwgrond bebost, kunnen we in Vlaanderen een kruis maken over de landbouw.
Er is duidelijk gezegd dat 750.000 hectare voorbehouden blijft voor de landbouw. Die 10.000 hectare bos moet er inderdaad bij komen, maar we mogen niet lukraak te werk gaan en zomaar vergunningen uitdelen aan mensen die een vergunning aanvragen om te herbebossen. Er zijn natuurlijk bonafide mensen die hun landbouwgrond willen bebossen, al kunnen ze hem even goed aan een landbouwer verpachten. In mijn gemeente heb ik echter meegemaakt dat als bedrijven die ermee stoppen hun grond verkopen, kapitaalkrachtige mensen deze gronden kopen om er bossen op aan te planten met de bedoeling er later te gaan jagen. Dat zult u waarschijnlijk niet meer zon warm hart toedragen.
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Voorzitter, ik vond in alle eerlijkheid uw reactie ook wat buiten proportie. Ik zie geen tegenstelling tussen wat vorige week is gezegd en deze week. Het zijn voor mij twee perfect verdedigbare vragen. Wat vorige week is gezegd, had met mijn uitspraken te maken. Het is allemaal niet zo erg. We moeten gewoon de discussie in de juiste context plaatsen.
Waar het essentieel om gaat, is de ruimtelijke ordening en de afbakening van het buitengebied. Als de minister 3000 hectare per jaar wil afbakenen dat staat ook in de regeringsverklaring dan wens ik haar alle succes toe. Ik vrees echter dat met de huidige procedures en raadplegingen op zich allemaal wel zinvol we er toch niet zullen geraken.
Wat nog niet is bekeken, is de mogelijke rol van de gemeenten. De vraag is dan of aan de gemeentelijke structuurplannen ook iets kan gebeuren om bebossing van gronden mogelijk te maken. Gemeenten hebben op dat vlak ook initiatiefrecht. Men zou op dat niveau ook kunnen bekijken wat er mogelijk is om eventueel een herbestemming van die grond te doen, meer bepaald een omzetting naar bos.
Ik ben het eens met de heer Ceyssens: als het op het gewestplan landbouwgebied is, dan is het landbouwgebied en moet het in de eerste plaats zo ingevuld worden. Ik stel dat niet ter discussie. Ik wil ook niet tornen aan die 750.000 hectare. Ik wil alleen zeggen dat het nogal gemakkelijk is om te zeggen dat het Veldwetboek dit zegt en het Bosdecreet dat, en dat we daarmee aan het einde van de rit zijn. Ik meen dat er dan toch nog mogelijkheden zijn op het gemeentelijke niveau om, indien daar bereidheid toe bestaat, toch nog een oplossing te zoeken.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Collegas, u wenst mij veel succes bij de afbakening van het buitengebied, maar het is in eerste instantie de minister van Ruimtelijke Ordening die daar een belangrijke opdracht heeft. Hij is daar ook volop mee bezig.
Mijnheer Keulen, ik heb verwezen naar het Veldwetboek. Dat kan ik niet aanpassen, want het is federale materie. Ik heb in mijn antwoord wel uitdrukkelijk aangegeven dat we naar oplossingen aan het zoeken zijn binnen het bestaande kader. Ik heb beide administraties samengebracht, om te kijken hoe we dat kunnen verfijnen, om tegemoet te komen aan problemen uit de praktijk. Ik heb er wel uitdrukkelijk aan toegevoegd dat ik denk dat de problemen zichzelf in zekere mate zullen oplossen als dat buitengebied duidelijk is afgebakend en iedereen weet welke definitieve bestemming een stuk grond heeft.
Als er extra bossen kunnen worden aangelegd, ben ik de eerste om dat te willen doen. Maar dat moet nu eenmaal gebeuren binnen een kader waar wij beleidsmatig rekening mee moeten houden. En wij hebben niet alle instrumenten in handen om dat op te lossen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.