Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 16/11/2010
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de negatieve effecten van de Europese keuze voor biobrandstoffen op het milieu
- 467 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Hermes Sanctorum tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de negatieve impact van biobrandstoffen op het milieu
- 495 (2010-2011)
De voorzitter : Ik zal een studie laten uitdelen van het paraparlementaire Instituut Samenleving en Technologie (IST) dat daarover studiewerk heeft verricht. Ze hebben ook gemeld dat ze momenteel bezig zijn met het op punt stellen van een reeks aanbevelingen volgend op een aantal rondetafelgesprekken die ze hebben georganiseerd. Mocht daarvoor interesse zijn in deze commissie, dan willen ze dat gerust komen toelichten.
Alleszins zullen die aanbevelingen u ook schriftelijk worden overgemaakt. Ik ga ervan uit dat, als er behoefte bestaat om daarover met de mensen van het IST van gedachten te wisselen, u mij een seintje geeft. Dan kunnen we dat met de regeling van de werkzaamheden op een van onze volgende agendas plaatsen.
De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Uit de pas verschenen studie Anticipated Indirect Land Use Change Associated with Expanded Use of Biofuels in the EU van het Institute for European Environmental Policy (IEEP) blijkt dat de keuze voor biobrandstoffen die Europa maakt, het leefmilieu eerder negatief dan positief zal beïnvloeden. Dat is een hele ontnuchtering voor de groene jongens en meisjes die we allemaal zijn.
Om het beoogde aandeel aan biobrandstoffen te realiseren, aldus het IEEP, blijkt dat 69.000 vierkante kilometer extra landbouwgrond nodig zal zijn om de gewassen te kweken waaruit de biobrandstof wordt gewonnen. Op verschillende plaatsen in de wereld zal daarvoor extra bos worden gekapt, bijvoorbeeld in het regenwoud. Dat leidt dan weer tot meer CO2 in de lucht in plaats van minder.
De Europese maatregel om de opwarming van de aarde te verminderen, zal dus een omgekeerd effect hebben. Er dreigen ook ongewenste sociale effecten op te treden. Als het economisch interessanter blijkt gewassen te kweken om er brandstof van te maken, in plaats van gewassen te kweken voor de voedselvoorziening, dan dreigt de voedselvoorziening op sommige plaatsen in de wereld nog meer in het gedrang te komen dan vandaag al het geval is.
Minister, ik heb enkele vragen voor u, ook in uw hoedanigheid als Europees voorzitter. Welke stappen heeft Vlaanderen vandaag al gezet of welke voorbereidingen werden reeds getroffen om biobrandstof voor voertuigen te introduceren? Ik bedoel op iets ruimere schaal dan bijvoorbeeld het experiment van De Lijn. Bent u bereid, als voorzitter van de Europese milieuministers, initiatieven te nemen om de resultaten van het recente onderzoek blijkbaar zijn er vandaag nog meer onderzoeken om te zetten in politieke besluitvorming?
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : De heer Vandaele heeft het probleem goed geschetst. Het kernprobleem ligt niet in Vlaanderen, maar in Europa. Europa heeft indertijd een duidelijke keuze gemaakt voor biobrandstoffen. Die 10 percent tegen 2020 is hierin een heel belangrijk gegeven.
Minister, laten we gebruikmaken van het momentum dat we het Europese voorzitterschap hebben opgenomen, en dat u de Europese Milieuraad voorzit. In het kader van het EU-triumviraat kunnen we misschien met de twee andere leden ook nog maatregelen treffen. De vraag is wat we hier verder mee gaan doen.
Minister, bent u van plan initiatieven te nemen om die 10 percent te herzien? Het nationale actieplan voor hernieuwbare energie voor België is nog niet ingediend. Ongetwijfeld zal daar een heel belangrijk hoofdstuk in staan over de biobrandstoffen. Ik hoop dat, als het over biobrandstoffen gaat, men de keuze maakt voor elektriciteit uit biobrandstoffen, dus uit centrales, in plaats van rechtstreeks in de wagen. Tal van studies wijzen op de verhoging aan efficiëntie. In elk geval moet er met die 10 percent biobrandstoffen iets gebeuren. Gaat u initiatieven nemen?
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Ik heb nog een bijkomende vraag over de tweede generatie biobrandstoffen. De eerste generatie biobrandstoffen leggen veel beslag op het landbouwareaal. Bij de tweede generatie wordt meer gebruik gemaakt van de afvalstoffen van landbouwgewassen. Minister, in welke mate participeert Vlaanderen in dat onderzoek? Ik lees in de krant dat het nog enkele jaren zal duren voor dat bruikbaar zal zijn in de industrie, en voor het financieel haalbaar zal zijn. Hoe staan u en Vlaanderen daartegenover?
De heer Bart Martens : Minister, mevrouw Eerlingen heeft het over de tweede generatie biobrandstoffen. Er is ook al sprake van een derde generatie biobrandstoffen, bijvoorbeeld uit algenkweek. Het is nuttig om na te gaan in welke mate we dat niet beter kunnen ondersteunen, want we hebben daarvoor heel wat knowhow in onze universiteiten. Professor Soetaert van de Universiteit Gent is daarvoor internationaal gerenommeerd.
Er zijn nog goede voorbeelden van de eerste generatie biobrandstoffen. We mogen ze niet allemaal over dezelfde kam scheren. Bio-olie uit koudgeperst koolzaad bijvoorbeeld. Daarvan kan het eiwitrijk schroot nog worden gebruikt als vervanger van bijvoorbeeld soja die afkomstig is van plantages in gekapt regenwoud. Dat zou juist een positieve bijdrage kunnen leveren aan het behoud van de biodiversiteit. Er zijn dan wel heel wat goede duurzaamheidscriteria nodig om het kaf letterlijk van het koren te scheiden.
Europa moet ook eens zijn blik verruimen naar de vaste biobrandstoffen die worden ingezet in energiecentrales. Want we focussen nu op de biobrandstoffen die zullen worden bijgemengd in de motorbrandstoffen, maar uiteraard zorgen de Europese doelstellingen omtrent hernieuwbare energie ook voor een aanzuiging van biomassa naar bijvoorbeeld steenkoolcentrales en energiecentrales. Voor dat type biobrandstoffen bestaan helemaal geen duurzaamheidscriteria op Europees vlak. Misschien is het nuttig om dat op de agenda te plaatsen.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Collegas, de belangrijkste steunmaatregel voor biobrandstoffen voor transport is de vrijstelling van accijnzen op het gedeelte biobrandstoffen in de fossiele brandstoffen en de verplichte bijmenging van 4 percent. Dat wordt op federaal niveau beslist en geregeld.
U weet ongetwijfeld dat ik in Nagoya als vertegenwoordiger van de Europese Unie was, waar we akkoord zijn gegaan met nieuwe en ambitieuze doelstellingen. In die doelstellingen staat expliciet dat de handel in biobrandstoffen verder moet worden verduurzaamd. Dat is een belangrijke keuze die we hebben gemaakt. Er is op 29 november 2010 in het kader van het Europese voorzitterschap, de heel belangrijke workshop Sustainable Biomass for European Energy. Daar wordt aandacht gevraagd voor de duurzaamheidscriteria op Europees niveau. De initiatieven die wij voor de biodiversiteitstop hebben genomen onder Belgisch voorzitterschap met betrekking tot duurzaamheid, zullen een blijvende stempel nalaten op het Europees beleid, want we hebben al effectief een engagement genomen.
Wat zijn de volgende stappen die zullen worden gezet? De Europese Commissie moet volgens de richtlijn Hernieuwbare Energie uiterlijk op 31 december 2010 een verslag uitbrengen waarin het effect van indirecte veranderingen in landgebruik op de emissies van broeikasgassen beschreven wordt. Er moet ook worden nagegaan hoe dit effect kan worden beperkt. Indien nodig, zal er bij het verslag een voorstel komen waarin een concrete methode wordt opgenomen om deze emissies mee in rekening te brengen in de bepaling van de broeikasgasemissiereductie van biobrandstoffen.
In de richtlijn Hernieuwbare Energie zijn een aantal duurzaamheidscriteria opgenomen, zoals een minimale broeikasgasemissiereductie. Men moet hieraan voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor financiële ondersteuning en om het gebruik van de biobrandstof mee te laten tellen voor de opgelegde doelstelling hernieuwbare energie. Aangezien de Commissie pas tegen het einde van het jaar daarover zal communiceren, is het moeilijk om tijdens dit voorzitterschap nog bijkomende acties te ondernemen. We moeten eerst weten wat de Commissie van plan is. Europa heeft ook net een publieke consultatie over dit thema afgesloten. Het Vlaams Energieagentschap heeft hierop gereageerd en aan de Commissie gevraagd om onmiddellijk actie te ondernemen. In de zitting van de Raad van oktober heeft de Commissie de stand van zaken wat dat betreft meegedeeld.
Mijnheer Sanctorum, ik deel uw bezorgdheid dat alle aspecten van duurzaamheid moeten worden meegenomen in het tot stand komen van het Vlaams beleid met betrekking tot duurzame energie en duurzame brandstoffen. Ik heb daarnet al verwezen naar de COP10-onderhandelingen (Tiende vergadering van de Conferentie der Partijen), waar we op een zeer constructieve wijze hebben bijgedragen aan afspraken over het verder verduurzamen van de handel in biobrandstoffen. Voor het overige is het Europese beleid in verband met biobrandstoffen continu in evolutie en evaluatie. Ik verwijs naar het verslag dat de Commissie ter zake ook nog zal aanbrengen.
De Europese doelstellingen, ook wat betreft 10 percent in transport, concentreren zich niet langer op biobrandstoffen maar op het geheel van hernieuwbare energiebronnen. Op lange termijn weten we dat voornamelijk elektriciteit een steeds groter deel hiervan zal invullen. Een aantal sectoren, bijvoorbeeld de luchtvaart, zullen op lange termijn nog steeds afhankelijk blijven van biobrandstoffen. Het is dan ook belangrijk om in een duurzame productie van biobrandstoffen te voorzien, zonder daarbij de voedselzekerheid of de wereldvoedselprijzen in gevaar te brengen.
De Vlaamse Regering wil daarom, binnen haar bevoegdheden, via een ambitieus beleid een belangrijk pakket maatregelen uitvoeren voor de introductie van hernieuwbare en ook duurzame energiebronnen in transport. Naast efficiëntie van energieverbruik in het algemeen zal daarbij de klemtoon liggen op biofuels van de tweede generatie en op Elektriciteitstoepassingen in transport.
Mevrouw Eerlingen, u vraagt of er onderzoek naar wordt gedaan en hoever wij daarin participeren. Wel, een voorbeeld daarvan ligt bij u op de tafel. Die studie gaat ook over de eerste, tweede en derde generatie biobrandstoffen die samen met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) tot stand is gekomen en dus mede vanuit Vlaanderen wordt ondersteund. We zijn er absoluut mee bezig en het is de bedoeling om het debat op die manier verder op te volgen. U weet dat dat ook op Europees niveau zowel in de Raad Energie als in de Raad Leefmilieu komt. In de Vlaamse Regering is dat specifiek voor wat hernieuwbare energie betreft, een bevoegdheid van minister Van den Bossche. Over de duurzaamheidscriteria ben ik uiteraard bezorgd, en die volg ik van dichtbij op.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb het gevoel dat wij bijzondere inspanningen moeten doen om ervoor te zorgen dat wij met ons beleid en onze maatregelen niet achterop hinken tegenover de wetenschappelijke evolutie. Dat geldt niet alleen voor Europa, maar ook voor Vlaanderen en voor België. Het moet een voortdurende zorg zijn dat u als beleidsmakers de vinger aan de pols houdt en kort op de bal speelt, in dit geval bijvoorbeeld met de tweede en derde generatie biobrandstoffen.
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Ik wil eerst iets rechtzetten. Ik heb daarnet gesproken over 10 percent biobrandstoffen tegen 2020, maar het gaat over 10 percent hernieuwbare energie in transport, waar de biobrandstoffen natuurlijk een belangrijk deel van uitmaken.
Ik ben blij dat u erkent dat de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen heel belangrijk zijn. Het is goed dat daarover in Nagoya een aantal afspraken over werden gemaakt, maar op een gegeven moment moet het toch concreet worden. De richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt ook een aantal duurzaamheidscriteria vast voor biobrandstoffen en voor vloeibare biomassa over de vaste biomassa is er geen akkoord. Een bijkomend probleem is dat wij als regio binnen een lidstaat geen bijkomende duurzaamheidscriteria kunnen opleggen.
Wat gaat er nu concreet gebeuren? De duurzaamheidscriteria die momenteel gelden in Europa, blijken onvoldoende te zijn. U erkent dat duurzaamheidscriteria heel belangrijk zijn. Nagoya doet daar ook een aantal uitspraken over. Wat zal er concreet gebeuren? Gaat u pleiten voor strengere duurzaamheidscriteria inzake biobrandstoffen en eventueel ook voor vloeibare biomassa, en in het verlengde ervan ook voor de vaste biomassa?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Sanctorum, ik heb er al voor gepleit en ik heb dit daarom, en ook onder impuls van Europa, ook opgenomen in Nagoya.
Ik herhaal nog eens wat de procedure is. We hebben de afspraak gemaakt binnen de Raad Leefmilieu dat we eerst wachten op het verslag van de Commissie. Daarna zal het debat worden aangevat in de commissie Leefmilieu, maar ook in de commissie Energie. Uiteraard zal er gesproken worden over de duurzaamheidscriteria. Dat lijkt me logisch.
De voorzitter : Het incident is gesloten.