Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 24/11/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Valerie Taeldeman tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over gemeentelijke registers van onbebouwde percelen en de activeringsheffing
- 423 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, artikel 5.6.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening stelt het volgende: De gemeenten houden een register bij van alle onbebouwde percelen gelegen in het woongebied zoals bepaald door de uitvoeringsplannen of plannen van aanleg. Bij de opbouw van het register wordt artikel 2.2.5 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid in acht genomen. De opmaak en de actualisering van het register kunnen worden opgedragen aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband in de zin van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.
Het Register van Onbebouwde Percelen (ROP) is een historisch pijnpunt. Eerst moesten de gemeenten hiermee klaar zijn tegen 1 mei 2005, dan tegen 1 mei 2007. Daarnaast is het ROP een van de vijf ontvoogdingsvoorwaarden. Het decreet Grond- en Pandenbeleid hernam deze verplichting en verschoof de deadline voor het opmaken van een inventaris van de onbebouwde bouwgronden en kavels in handen van de Vlaamse besturen naar oktober 2010. Ook de oppervlakte van de gronden in handen van Vlaamse semipublieke rechtspersonen kon mee worden opgenomen. Die inventaris zou later de basis vormen om een actieprogramma op te stellen, waaruit moet blijken welke overheid welke gronden ten behoeve van sociale woningbouw zal ontwikkelen. Lokale besturen moeten dus volgens de codex een register bijhouden van alle onbebouwde percelen gelegen in het woongebied. Daarnaast moesten de lokale besturen volgens het Grond- en Pandendecreet een inventaris van onbebouwde bouwgronden in handen van Vlaamse besturen opmaken tegen eind oktober 2010.
Minister, hoeveel gemeenten hebben de deadline voor het opmaken van die inventaris van oktober 2010 gehaald? Hoeveel niet? Wat is de reden hiervoor? Wat kan het Vlaamse Gewest nog doen om te ondersteunen of eventueel te sanctioneren? De discussie is aan de gang over wie nu het meeste bouwgrond in zijn bezit heeft. Kunt u een duidelijk beeld scheppen van de eigendomstoestand van deze bouwgronden? Hoeveel zijn er in privé- dan wel in publieke handen? Hoe zit binnen de publieke eigenaars de verdeling tussen gemeenten, OCMWs, kerkfabrieken enzovoort? Hoe zit de verdeling bij de particuliere eigenaars? Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de vijf provincies? Hebt u een zicht op het aantal gemeenten die ondertussen een activeringsheffing hebben?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Taeldeman, u hebt het wel gezegd, maar ik wil toch beginnen met een duidelijke situatieschets te geven. Er is ten eerste het indienen van het ROP door de gemeenten en daarnaast het doorgeven van de gemeentelijke berekening van de gezamenlijke oppervlakte van onbebouwde bouwgronden en kavels in eigendom van de Vlaamse besturen. Dat zijn twee onderscheiden zaken. De verantwoordelijkheid voor het bijhouden van een ROP werd al via een ministerieel besluit van 1980 aan de gemeenten opgelegd. Het register moet jaarlijks geactualiseerd te worden. De gegevens die dit ROP dient te bevatten, zijn wel al een paar keer bijgesteld. Ook met de invoering van het decreet Grond- en Pandenbeleid is er bij het ROP een bijkomende module toegevoegd, met name dat onbebouwde percelen in eigendom van de Vlaamse besturen en Vlaamse semipublieke rechtspersonen aangegeven moeten worden. Tot zover het deel over het indienen van het ROP door de gemeente.
Als we spreken over het ROP, dan wordt noch in het decreet Grond- en Pandenbeleid, noch in het uitvoeringsbesluit de deadline van 31 oktober 2010 vermeld. Het Grond- en Pandendecreet bepaalt wel dat de eerste gemeentelijke berekening van die oppervlakte van onbebouwde bouwgronden en kavels in eigendom van Vlaamse besturen uiterlijk op 31 oktober 2010 moet gebeuren. De resultaten van de berekening van die oppervlakte gelden dan tot 31 december 2020.
In afwijking van artikel 4.1.7, eerste lid, kan elke gemeente in de periode 2009-2020, voor haar grondgebied, de gezamenlijke oppervlakte van die onbebouwde bouwgronden en kavels, in handen van de Vlaamse semipublieke rechtspersonen berekenen. De resultaten van die nieuwe berekeningen gelden tot 31 december 2020. Een van de mogelijkheden om de informatie over de gemeentelijke berekening van de gezamenlijke oppervlakte over te maken, wordt aangeboden door het opmaken of actualiseren van het ROP. Op die manier is die verbinding met het ROP er wel.
De aangehaalde deadline van 31 oktober 2010 is dus slechts in relatieve mate gerelateerd aan de opmaak van het ROP. Het geldt alleen als dat wordt gebruikt als mogelijkheid om de informatie door te geven. Het antwoord op de gestelde vraag wordt dan ook enkel vanuit de invalshoek van het ROP gegeven.
Op basis van de huidige gegevens stel ik vast dat er 36 van de 308 gemeenten, of 11,7 percent, het register conform de bepalingen van het decreet Grond- en Pandenbeleid hebben ingediend. Dat wil zeggen dat 36 gemeenten hun ROP hebben aangevuld met de bijkomende module, namelijk de onbebouwde percelen in eigendom van Vlaamse besturen en Vlaamse semipublieke rechtspersonen. Niet de oppervlakte dus, maar het aspect dat in het ROP moet komen, hebben de 36 gemeenten aangevuld.
Er zijn natuurlijk meer gemeenten dan die 36 die over een ROP beschikken, maar het gaat over de bijkomende verplichting in het Grond- en Pandendecreet. Ten aanzien van het ROP zijn er in het besluit van 5 juni 2010 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen, sancties ingeschreven indien men zich niet houdt aan de bepalingen van het besluit. Het betreft reglementering met betrekking tot dwangtoezicht zoals wordt bepaald in het Gemeentedecreet. Ondersteunende maatregelen om het ROP te actualiseren conform het Grond- en Pandendecreet zijn er in de vorm van subsidies die tevens in het besluit van 5 juni 2010 worden bepaald.
De 36 gemeenten die hun ROP al hebben ingediend of geactualiseerd, hebben gezamenlijk 30.179 onbebouwde percelen geregistreerd. Van al deze onbebouwde percelen zijn er 1342 of 4,4 percent in eigendom van Vlaamse besturen of Vlaamse semipublieke rechtspersonen, waarvan 1077 of 3,6 percent in eigendom van Vlaamse besturen. De rest of 0,8 percent is in eigendom van Vlaamse semipublieke rechtspersonen. De overige 28.837 of 95,6 percent zijn dus in eigendom van particuliere eigenaars.
De verdeling van de 1077 onbebouwde percelen in eigendom van Vlaamse besturen de andere zijn in eigendom van de Vlaamse semipublieke rechtspersonen zijn onderverdeeld naar de definitie van Vlaamse besturen volgens het Grond- en Pandendecreet. Ik bezorg de formulering van A tot en met G met alle percentages aan de secretaris. Die zal het u bezorgen. Ik denk dat dit zinvoller is dan dat ik al die elementen opsom.
In het kader van het Register Onbebouwde Percelen conform de bepalingen van het decreet en de uitvoeringsbesluiten dienen gemeenten geen gegevens van individuele particulieren bij te houden. De administratie beschikt op basis van de actuele gemeentelijke registers dan ook niet over gegevens over de verdeling bij de particuliere eigenaars. Er kan wel een algemeen overzicht naar oppervlakte van onbebouwde percelen in verschillende eigendom worden gegeven.
In totaal hebben de 30.179 geregistreerde onbebouwde percelen een gezamenlijke oppervlakte van 4305,7 hectare. Hiervan nemen de 1077 onbebouwde percelen in eigendom van Vlaamse besturen 249,7 hectare of 5,7 percent voor hun rekening en de 265 onbebouwde percelen in eigendom van Vlaamse semipublieke rechtspersonen 70,1 ha of 1,6 percent. Dat wil dus zeggen dat de privésector 92,7 percent van de oppervlakte in handen heeft. Ik herhaal dat de overheid 5,7 plus 1,6, dus samen 7,3 percent van de oppervlakte in handen heeft, en de particulieren 92,7 percent.
Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de provincies? Het heeft weinig zin dat ik daar dieper op inga vanwege het te kleine staal. De 36 gemeenten opdelen per provincie is weinig zinvol.
Hoeveel gemeenten hebben intussen een activeringsheffing? Dat valt onder de bevoegdheid van minister Van den Bossche. Voor meer details kunt u bij haar terecht. Vanuit het Register Onbebouwde Percelen zijn er geen rechtstreekse gegevens beschikbaar betreffende de activeringsheffing. Gemeenten dienen per onbebouwd perceel wel aan te geven of er een activeringsprogramma van toepassing is. 7 van de 36 gemeenten die actueel een ROP hebben ingediend, hebben in hun register te kennen gegeven dat er een activeringsprogramma van toepassing is.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Ik hoop dat ik straks de cijfers krijg. Ik had deze vraag om uitleg gesteld om voor eens en altijd een duidelijk zicht te hebben op de discussie over het lokale grondbezit. In het verleden was die discussie soms heftig. Er zijn maar 36 van de 308 gemeenten die de bijkomende module hebben ingevuld tegen het einde van oktober 2010. Het zal interessant zijn als het plaatje volledig is. Dan kunnen we eindelijk een einde stellen aan de discussie over het lokale grondbezit, want bij sommigen leefde de idee dat de lokale besturen heel veel onbebouwde bouwgronden bezitten en dat ze daardoor zelf de sleutel in handen hebben om bouwgrond betaalbaarder te maken.
Als we de cijfers van de 36 gemeenten zouden kunnen doortrekken naar de rest van Vlaanderen, dan zal blijken dat dit jammer genoeg niet het geval zal zijn. Ik heb deze vraag gesteld om daar een duidelijk zicht op te krijgen. We zullen afwachten en daarover in de toekomst ook nog vragen stellen als steeds meer gemeenten die module gaan aanvullen. Op dit moment zijn er eigenlijk 36 gemeenten die hun Register Onbebouwde Percelen met de cijfers hebben aangevuld. In welke mate zullen de andere besturen, die dat nog niet hebben gedaan, worden aangemoedigd om daar zo snel mogelijk werk van te maken?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Op dit moment zijn er indicaties dat er tegen het einde van het jaar nog heel wat gemeenten aan de verplichting zullen voldoen. Ik wil daar even op wachten en nu niet direct een initiatief nemen. De gemeenten weten dat er subsidies zijn. Ik kan de verplichting en de mogelijkheid tot subsidies misschien nog iets meer benadrukken. Een andere optie is om effectief in de plaats van de gemeenten treden. Ik zou dat het liefst pas doen als er echt geen andere mogelijkheid is. Ik wacht tot het einde van het jaar en ik zie hoe de stand van zaken dan is. Dan zal ik bekijken welke maatregelen ik ga nemen: de subsidies opnieuw kenbaar maken dan wel dreigen met een straf. Vanwege de indicaties vanuit de administratie wil ik daarmee nog even wachten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.