Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 09/11/2010
Vraag om uitleg van de heer Dirk Peeters tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de noodzaak van een plan-MER voor de uitvoering van het Masterplan 2020
- 373 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Ik had deze vraag eerst ingediend bij minister Muyters. Ik meende dat het zijn bevoegdheid was als minister van Ruimtelijk Ordening. De diensten wezen me er echter op dat u bevoegd bent voor de MER-cel.
Ongeveer een jaar geleden was er het eerste referendum dat de Lange Wapper en het BAM-tracé wegstemde. We hebben die eerste verjaardag vorige maand gevierd. We hebben ook kennis genomen van de beslissing van eind september die een bijgestelde versie van de regeringsbeslissing van maart over het Masterplan 2020 inhield.
In deze beslissing werd de Oosterweelverbinding in een veel ruimer kader geplaatst en werd voorzien in ingrepen op het Albertkanaal, de A102, de R11, de R4 in Gent en het Waasland. Dat wil zeggen dat de scope van de werkzaamheden aan de Scheldeoeververbinding tot ver buiten Antwerpen werd verlegd.
In antwoord op een interpellatie stelde de minister-president dat de Oosterweelverbinding zelf niet meer zal worden opgenomen in een plan-MER. Voor de Oosterweelverbinding wordt enkel nog voorzien in een nieuw gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP), een project-MER en een bouwvergunning.
Toch is het duidelijk dat in de logica van het bereikte akkoord binnen de Vlaamse Regering en van het nieuwe Masterplan 2020 al deze grote mobiliteitsprojecten intrinsiek samenhangen. Een aantal voorbeelden maakt dat duidelijk. De ingrepen die moeten gebeuren op de A102 en de R11, hebben sowieso gevolgen voor wat er gebeurt op de ring rond Antwerpen. Ik denk dan aan het al dan niet scheiden van het doorgaand verkeer. De aanleg van een stedelijke ringweg zou mogelijk niet meer nodig zijn indien de A102 en de R11 functioneren.
Minister, wordt er, gezien de uitbreiding van de scope in het Masterplan 2020 een nieuw plan-MER opgemaakt zoals Europa oplegt? En zo niet, welke argumenten hebt u daar dan voor? Welke zekerheid hebt u dat u die hard kunt maken bij eventuele bezwaarprocedures ten aanzien van Europa?
Als er toch een plan-MER komt, klopt het dan dat de Oosterweelverbinding daar geen deel meer van zal uitmaken en hoe verantwoordt u dat dan?
Welke timing stelt u in het vooruitzicht, rekening houdend met de goedgekeurde visienota Versnellen van investeringsprojecten van de Vlaamse Regering van 8 oktober 2010?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Peeters, u beweert dat tijdens de vergadering van de Commissie voor Mobiliteit en Openbare werken van 21 oktober 2010 zou zijn gezegd dat er geen MER moet worden opgemaakt.
De heer Dirk Peeters : Een plan-MER.
Minister Joke Schauvliege : Uw vraag betrof het GRUP. Daar staat duidelijk bij dat daar een MER voor moet worden opgemaakt. Dat staat op pagina 5 en op pagina 6 van de Handelingen van die commissievergadering.
Het Masterplan Antwerpen werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15 december 2000. De plannen en de projecten die werden beschreven in dat masterplan werden onderworpen aan de opmaak van een plan-MER.
Het kennisgevingsdossier, de eerste stap in deze procedure, werd volledig verklaard op 15 mei 2003. In dat plan-MER zijn de milieueffecten van de masterplanprojecten en hun mogelijke alternatieven zoals een Oosterweelverbinding, Groene Singel, aanpassingen aan de Leien, het verlengen van een aantal bestaande tramlijnen, nieuwe tramlijnen, aanpassingen aan het Albertkanaal, aanpassingen aan sluizen, onderzocht en beschreven. Het plan-MER zelf werd door de bevoegde leefmilieuadministratie, namelijk de dienst MER, goedgekeurd op 30 mei 2005.
In de praktijk werden plannen en programmas die mogelijk bijlage I of bijlage II uit de project-MER-richtlijn konden omvatten, al onderworpen aan een planmilieueffectrapportage, voor de inwerkingtreding van het MER-decreet van 18 december 2002 op 21 juli 2004, op basis van de rechtstreekse werking van het toepassingsgebied van de plan-MER-richtlijn.
Dit goedgekeurde plan-MER werd dan gebruikt bij het plan dat een kader vormt voor het afleveren van een vergunning voor een bijlage I- of bijlage II-project. In casu werd het in mei 2005 goedgekeurde plan-MER gebruikt ter ondersteuning van, en in de procedure voor het GRUP Oosterweelverbinding. Dit GRUP werd door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 16 mei 2006 met een tunnel onder de Schelde en een brug tussen Noordkasteel en de aansluiting.
Het hierboven vermelde plan-MER kan nog op analoge wijze gebruikt worden voor andere RUPs om projecten mogelijk te maken in het kader van het voormelde masterplan.
Daarna volgde de opmaak van een project-MER dat door de dienst MER werd goedgekeurd op 30 maart 2007 en dat gebruikt werd in functie van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning met de bekende afloop.
Belangrijk is dat zowel in het plan-MER als in het project-MER aangetoond is dat lange tunnelvarianten geen redelijke alternatieven waren en dat zij dan ook niet op hun milieueffecten werden onderzocht.
Op 27 april 2007 werd het decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) gewijzigd en werd een striktere definitie van plan ingevoerd. Het decreet trad in werking op 1 december 2008. Het Masterplan 2020 valt niet onder de definitie plan zoals opgenomen in het gewijzigde DABM. Om uitvoering te geven aan het Masterplan 2020 zal een RUP of zullen meerdere RUPs nodig zijn.
RUPs vallen wel onder deze definitie en onder het toepassingsgebied van het DABM. RUPs die het kader vormen voor het afleveren van een vergunning voor een bijlage I- of bijlage II-project uit het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 zijn van rechtswege plan-MER-plichtig voor zover zij geen kleine wijziging of een klein gebied van lokaal belang omvatten. Met andere woorden, indien er voor de uitvoering van projecten uit het Masterplan 2020 RUPs nodig zijn en indien ze onder de bovenvermelde definitie vallen, zullen zij onderworpen worden aan een planmilieueffectrapportage.
De Oosterweelverbinding, nu ook in de nieuwe tunnelvariant, valt onder de aanleg van een autosnelweg. Het RUP dat ervoor zal worden opgemaakt, is dus van rechtswege plan-MER-plichtig. Aangezien in vorige milieueffectrapporten dergelijke tunnelvarianten niet op hun milieueffecten werden onderzocht, kan er niet op deze rapporten teruggevallen worden. Trouwens, de Oosterweelverbinding zoals bepaald in de beslissing van september is een bijlage I-project zodat er in functie van de stedenbouwkundige vergunning, op basis van de huidige regelgeving, ook een project-MER noodzakelijk is. Er is geen ontheffingsmogelijkheid.
Op basis van het decreet van 8 mei 2009 werd voorzien in de decretale mogelijkheid om een ontheffing van plan-MER-plicht te verlenen voor plannen die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een eerdere rapportage. Voor het nieuw op te maken GRUP dat nu een lange tunnelvariant mogelijk moet maken, kan men het voormelde plan-MER of project-MER niet gebruiken. De lange tunnelvarianten werden immers niet op hun milieueffecten onderzocht.
Men zou ook via de voormelde kleine wijzigingen van een bestaand plan kunnen terugvallen op een mogelijk onderzoek tot milieueffectenrapportage, dus de screening plan-MER-plicht. In het kader van een screening moet men echter nog steeds in een onderzoek kunnen aantonen dat het voorliggende plan geen aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken. Aangezien dat op het eerste gezicht moeilijk is aan te tonen, onder meer omdat het plan een bijlage I-project, namelijk een autosnelweg, mogelijk maakt, is de opmaak van een plan-MER mijns inziens dan ook het meest wenselijk.
Op de volgende vraag kan de administratie niet meteen een antwoord geven, aangezien het proces in de visienota nog niet concreet genoeg is uitgewerkt qua timing. Acties worden omgezet tegen de zomer van 2011. Ik zal samen met mijn collegas die betrokken partij zijn, omdat ze bevoegd zijn voor respectievelijk Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken, onderzoeken wat de mogelijkheid en de opportuniteit is om de krachtlijnen van deze nota dus de geïntegreerde en vereenvoudigde processen toe te passen op dit geval.
Mijnheer Peeters, ik denk dat ik duidelijkheid heb verschaft, mocht er nog onduidelijkheid zijn geweest bij u over de plan-MER-plicht.
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Voor mij was het inderdaad duidelijk. Ik zal even toelichten waarom ik die vraag heb gesteld. We hebben in de commissie Openbare Werken pas het plan-MER voor de Brusselse ring gehad. Als ik dan zie wat de nieuwe plannen van het Masterplan 2020 voor Antwerpen en omgeving inhouden, dan zou het me sterk verbazen mocht men daar vlug doorheen kunnen fietsen met een bouwvergunning, een GRUP en een project-MER. Zo had ik het antwoord van de minister-president echter wel begrepen. Ik heb het hem tweemaal gevraagd. Ik stel vast dat uw antwoord formeler is en dat u toch wel zegt dat de plan-MER-procedure moet worden gevolgd. Dat stelt me deels gerust.
Minister Joke Schauvliege : Ik heb hier het verslag van de bespreking in de commissie Openbare Werken waarnaar u verwijst. Dat is volgens mij ook duidelijk, maar blijkbaar is er een interpretatieprobleem. Ik was er niet, maar als ik de tekst lees, lijkt er me geen ruimte voor discussie te zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.