Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 02/12/2010
Vraag om uitleg van de heer Jean-Jacques De Gucht tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de indemniteitsregeling
323 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Yamila Idrissi tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de indemniteitsregeling
383 (2010-2011)
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Minister, ik zeg niets nieuws wanneer ik durf te stellen dat de verzekeringskosten bij het organiseren van tijdelijke tentoonstellingen een steeds grotere hap uit het totale budget nemen. Dat was enkele jaren geleden reeds het geval, toen de kosten voor de verzekeringspremies voor de Jan van Eycktentoonstelling in Brugge in 2002 om en bij de 250.000 euro bedroegen, goed voor 17,80 percent van de totale kosten. In 2006 moest men voor de Memlingtentoonstelling in Brugge 35,78 percent van de middelen reserveren voor de verzekeringspremies. De situatie is er vandaag zeker niet op vooruitgegaan.
Om de kosten die hiermee gepaard gaan onder controle te krijgen, moeten bijkomende inspanningen geleverd worden. Diverse rapporten signaleren dat. Enkele vermeldenswaardige rapporten zijn het Europese Action Plan for the EU Promotion of Museum Collection Mobility and Loan Standards van 2006, het rapport Encouraging the Mobility of Collections (European Conference, Helsinki, 20 en 21 juli 2006) en het rapport Lending for Europe van 2005. Het invoeren van een systeem rond een overheidsgarantie wordt hierbij telkens als de oplossing naar voren geschoven. Dat is ook wat we kunnen lezen in de toelichting bij de middelenbegroting 2010. Daarin staat: De invoering van een Vlaams indemniteitsdecreet (staatswaarborg voor bruiklenen) is een belangrijke doelstelling voor de komende regeerperiode.
Minister, in uw eigen beleidsnota Cultuur 2009-2014 kunnen we lezen: De invoering van een Vlaams indemniteitsdecreet (staatswaarborg voor bruiklenen) is een beleidsinstrument dat kan helpen om onze Collectie Vlaanderen als een volwaardiger partner te laten meespelen binnen een internationaal tentoonstellingscircuit. Via een dergelijke regeling kunnen de tentoonstellingsorganisatoren de hoog oplopende verzekeringskosten terugdringen waardoor het opnieuw mogelijk wordt om in Vlaanderen tentoonstellingen van bijzonder belang te organiseren. Ik wil diverse formules onderzoeken om tot de invoering van deze indemniteitsregeling, die reeds in verschillende landen van kracht is, te komen. Ik meen dat het, zeker gezien de grote besparingen die doorgevoerd worden, bijzonder opportuun is om hier dringend werk van te maken, temeer daar reeds heel wat studies de juiste weg aanduiden.
Minister, welke timing zal worden gehanteerd om tot een effectief ontwerp van decreet te komen? Welke formules om tot een indemniteitsregeling te komen, hebt u al onderzocht en wat waren uw bevindingen?
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : Minister, reeds in 2005 en 2006 stond het debat rond een indemniteitsregeling hoog op de Europese agenda. De conclusie van de Europese conferentie in Helsinki was dat wij in Europa het meest gebaat zijn met een indemniteitsregeling: een subsidiereglement voor tentoonstellingen en langdurige bruiklenen. De verzekeringskosten voor bruiklenen lopen immers erg hoog op en nemen alsmaar toe. De EU-lidstaten werden op de conferentie opgeroepen om werk te maken van een brede indemniteitsregeling. Het kan de lidstaten in staat stellen een grotere collectiemobiliteit te bereiken, synergie tussen de kunstinstellingen te creëren, depotcollecties te ontsluiten enzovoort.
Het Belgisch EU-voorzitterschap zou een mooi aanknopingspunt kunnen zijn om gehoor te geven aan die oproep. België heeft op dit moment, anders dan in andere lidstaten, geen indemniteitsregeling. Minister, ik had u hier eigenlijk niet verwacht. Ik dacht dat u in Cancún zat. Bent u in gesprek met uw collega's-cultuurministers binnen de EU over een indemniteitsregeling? Ziet u de voordelen in van een indemniteitsregeling op lokaal vlak en op Europees vlak? Kan indemniteit een mogelijke vorm van alternatieve financiering zijn in die zin dat de budgetten die hierdoor bij de musea vrijkomen, kunnen worden ingezet voor meer prioritaire zaken? Wat is de timing voor zon regelgeving op Vlaams niveau?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : In macroperspectief is het de bedoeling van zon indemniteitsregeling om de collectiemobiliteit te bevorderen. Door de verzekeringskost voor tentoonstellingen te drukken kunnen tentoonstellingen georganiseerd worden met bruikleen die zonder dergelijke regeling ten gevolge van de steeds toenemende verzekeringswaarde van topstukken onbetaalbaar zouden worden. Een mooi voorbeeld is de pas geopende tentoonstelling Van Eyck tot Dürer in het Groeningemuseum in Brugge. Qua verzekeringskost zit ook deze tentoonstelling tegen het maximaal haalbare aan. Niet voor niets gebruiken de organisatoren als werktitel voor de tentoonstelling van duur tot duurder. De totale kost aan verzekeringspremies voor deze tentoonstelling bedraagt afgerond 550.000 euro. Dat is een gigantisch bedrag.
Bij een indemniteitsregeling neemt de overheid het engagement op zich om bij schade of verlies van een in bruikleen gegeven kunstwerk de vergoeding van de schade of het verlies geheel of gedeeltelijk op zich te nemen.
Van 2008 tot en met 2010 ondersteunde de Europese Unie de OMC ( Open Method of Coordination) Expert Working Group on the Mobility of Collections. Deze groep van experten onderzocht verschillende themas en formuleerde aanbevelingen om de collectiemobiliteit te bevorderen. Ze brachten onder andere de verschillende formules die gehanteerd worden in Europa.
Uit deze bevraging blijkt dat over de voorbije vijf jaar zeven schadeclaims tegenover de staat zijn gemeld met een totale schadevergoeding van ongeveer 80.000 euro. Statistisch gezien zijn de risicos op het moeten betalen van een schadevergoeding dus vrij klein.
In juni 2010 werd een eindrapport gepubliceerd. Dat rapport staat op de website van de Europese Unie.
Er zijn drie mogelijke formules voor een indemniteitsregeling. Een eerste mogelijkheid is dat de overheid zich voor 100 percent garant stelt. Dat betekent dat alle eventuele schade en verlies volledig wordt vergoed door de overheid.
In Groot-Brittannië is al jaren, met veel succes, een dergelijke indemniteitsregeling van kracht. Ondanks de omvang van de regeling en het grote aantal tentoonstellingen moesten er tot op heden nauwelijks schadevergoedingen uitbetaald worden.
Een tweede mogelijkheid is dat de overheid zich garant stelt voor het risico tot een bepaald bedrag. Dat is dan het eerste risico. Dat betekent dat de overheid alle schade en verlies vergoedt tot een vooraf bepaald bedrag en niet erboven. Voor het resterende risico moet een verzekering worden afgesloten. De Nederlandse indemniteitsregeling werkt volgens dit systeem.
Een derde mogelijkheid is dat de overheid zich garant stelt voor het risico vanaf een bepaald bedrag. Dat wordt het residuele risico genoemd. Dat betekent dat de overheid pas schade of verlies vergoedt als de schade dat bedrag overstijgt. Voor het risico dat daaronder valt, het eerste risico, moet de tentoonstellingsmaker opnieuw een verzekering afsluiten bij een private verzekeraar. Dit is het model dat bijvoorbeeld in Frankrijk gehanteerd wordt.
Aangezien het doel van een indemniteitsregeling is om te komen tot een zo groot mogelijke vermindering van de verzekeringskost scoort de eerste formule het best. Voor de bruiklenen die onder de indemniteitsregeling vallen, moet er immers geen enkele verzekeringspremie worden betaald.
Dit systeem heeft natuurlijk ook nadelen. Alle risicos moeten worden gedragen door de overheid. De overheid moet ook zelf over de nodige expertise beschikken over deze complexe verzekeringsproblematiek.
De tweede en derde formule komen tegemoet aan deze twee nadelen. Ze spreiden het risico over de overheid en de private verzekeraar. De overheid en de private verzekeraar moeten het dan wel onderling eens zijn over de risicos die moeten worden gedekt. Een ander voordeel is dat de expertise van de verzekeraar ook kan worden ingezet. De overheid moet dan zelf geen experten aanstellen.
Mijn voorkeur gaan uit naar een gemengd systeem waarbij het risico deels door de Vlaamse overheid wordt gedekt en deels door de private verzekeraar. De Vlaamse overheid neemt daarbij het residuele risico voor zijn rekening en de privéverzekeraar het eerste risico. De derde formule geniet mijn voorkeur. Op die manier kan de Vlaamse overheid voor de risicoanalyses en de afhandeling van de schadegevallen ook maximaal gebruik maken van de expertise bij gespecialiseerde private verzekeraars. Uit de ervaring van andere landen blijkt dat er zich tot op heden nog geen massale grote schadegevallen hebben voorgedaan. Het dekken van het eerste risico wordt ook door de museumsector beschouwd als de verantwoordelijkheid van elke instelling zelf. Ook dat is een belangrijk argument om voor de derde formule te pleiten. Het door de Vlaamse Gemeenschap gedekte risico is steeds gekend omdat voor elk voorwerp een verzekerde waarde is bepaald.
Ik heb ondertussen, op basis van de keuze die ik heb gemaakt, aan mijn administratie gevraagd om met de verzekeringssector simulaties te maken op basis van de grote tentoonstellingen van de voorbije jaren in Vlaanderen, zodat we goed weten waar we aan toe zijn.
Bij deze regeling is het evident dat de Vlaamse overheid bijzonder zorgvuldig zal omgaan met garantstellingen voor tentoonstellingen. De Vlaamse overheid zal dan ook van de tentoonstellingsmaker eisen dat ze de risicos zo klein mogelijk houdt. Het gaat om hoge standaarden voor klimaat, een professionele risicoanalyse en dergelijke. Bij elke aanvraag voor indemniteit zal worden onderzocht of de tentoonstellingsmaker een actuele risicoanalyse heeft gemaakt en de noodzakelijke maatregelen heeft getroffen. Dat alles maakt dat een indemniteitsregeling enkel zin heeft in het geval van uitzonderlijke tentoonstellingen die heel goed geconditioneerd georganiseerd moeten worden.
U vroeg beiden naar de timing. Er is een werkgroep met vertegenwoordigers uit de sector, en die heeft al een eerste ontwerptekst opgemaakt. Dit wordt berekend en zoals gezegd, is mijn administratie, samen met de verzekeringssector bezig met het uitwerken van de cijfers aan de hand van een aantal grote tentoonstellingen. Op die manier kunnen we het effect goed in kaart brengen. Er moet ook bepaald worden aan welke risicoanalyse en standaarden qua klimaat en beveiliging musea moeten voldoen om in aanmerking te komen.
Als de oefening is afgerond, zal een ontwerp van decreet worden afgewerkt, de RIA worden opgesteld en de memorie van toelichting worden geschreven. We mikken dus op 2011 om dit ontwerp van decreet in het parlement te kunnen indienen.
Mevrouw Idrissi, u vroeg of ik in gesprek ben met mijn collega-ministers. De Europese Unie heeft zelf in haar werkplan 2008-2010 uitdrukkelijk gesteld dat het vergroten van de collectiemobiliteit een van de speerpunten is binnen de EU. Dat is er gekomen op basis van conclusies van de Europese conferentie in Helsinki, en die was een vervolg op de trendsettende studie uit 2005 Lending to Europe. In die studie werden zeven themas naar voren geschoven om collectiemobiliteit te bevorderen: waardebepaling, staatswaarborg of indemniteit, vrijwaring van inbeslagname, langdurige bruiklenen, het publiceren en copyrights, digitalisering en vertrouwen.
Voor elk van deze themas werden aanbevelingen geformuleerd. Omdat de EU slechts een beperkte bevoegdheid heeft op het vlak van cultuur, werd een werkgroep opgericht die ook een aantal aanbevelingen heeft geformuleerd. In haar verslag en vijf deelverslagen een degelijk werkstuk staat hoe de collectiemobiliteit kan worden bevorderd. Het is ook een suggestie die werd gedaan aan de Europese Raad in de zomer van 2010. Deze verslagen staan op de website waarnaar ik al verwees.
Tot op heden heeft België nog geen indemniteitsregeling. Het is dus mijn bedoeling om dat voor Vlaanderen in 2011 uit te werken.
Mevrouw Idrissi, u vroeg of dit op Europees of op lokaal vlak moet gebeuren. Ik geloof in een dergelijke regeling. Die zal de verzekeringskost dekken. Volgens mij zal dit niet op Europees vlak worden uitgewerkt, maar moet er een regeling per lidstaat komen. De effecten zullen zich uiteraard ook laten voelen op lokaal vlak, in Vlaanderen, want de stedelijke musea die grote projecten hebben, kunnen er ook wel een beroep op doen.
U vroeg ook of indemniteit een mogelijke vorm van alternatieve financiering kan zijn. Uiteraard zal die een bijdrage leveren. De verzekeringskost zal dalen, maar we verwachten een inspanning van de tentoonstellingsmaker zelf om het risico te beperken.
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt het over 2011, maar mag ik de kleine suggestie doen om te proberen om het voor het zomerreces verder te ontwikkelen, want dan vinden toch redelijk veel tentoonstellingen plaats?
Ik weet niet of u dat al gedaan heeft of niet, maar mijns inziens is het niet onbelangrijk om eens te bekijken of het niet mogelijk is om samen te zitten met uw Waalse collega om aan de schaalvergroting te werken binnen dezelfde Europese lidstaat.
Ik weet dat het niet uw bevoegdheid is, maar toch kreeg ik graag uw mening over de federale instellingen zoals BOZAR, die nu onder de federale eerste minister en bijgevolg ook onder de staatssecretaris onder de eerste minister vallen. Wat is uw opinie daarover?
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Het verheugt me dat er een regeling komt voor 2011. Dat is een zeer goede zaak. Het klopt dat je dat op Europees vlak niet wetgevend kunt regelen. Daarom is ook de open method of coordination in het leven geroepen. Dat is eigenlijk een manier om te leren van de andere lidstaten. Als België een dergelijke wetgeving heeft, dan kan dat ook als goede praktijk dienen in het kader van de open method of coordination.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Als ik gesprekken heb met mijn Waalse collega, en die lopen goed, dan nemen wij dat mee in de bespreking. Er zal inderdaad moeten worden gekeken wat er onder meer met de federale instellingen gebeurt. Ook de bicommunautaire instellingen zijn belangrijk, waar we samen bevoegdheid over hebben.
De voorzitter : Het incident is gesloten.