Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 26/10/2010
Interpellatie van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de financiering van de palliatieve zorgcentra
- 17 (2010-2011)
De voorzitter: Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Voorzitter, minister, dames en heren, het spijt me dat ik op deze drukke namiddag ook nog eens kom binnenvallen met een interpellatie. De collegas die mij kennen, weten dat de palliatieve zorg mijn dada is. Ik had enkele vragen om uitleg ingediend, maar die werden afgewezen. Met een interpellatie is het nu toch gelukt.
Minister, 9 oktober is de Internationale Dag voor Palliatieve Zorg. 15 jaar geleden kwam er met de palliatieve netwerken een eerste politieke actie binnen de palliatieve zorg. Daarvoor draaide die louter op privé-initiatieven. Intussen is de palliatieve zorg sterk geëvolueerd en uit de taboesfeer gehaald, maar er blijven pijnpunten. Dat is vastgesteld op de persconferentie Thuis sterven: tussen wens en werkelijkheid? georganiseerd naar aanleiding van die vijftiende verjaardag.
Een eerste vaststelling is dat negen op de tien huisartsen globaal tevreden zijn over de samenwerking met de multidisciplinaire begeleidingsteams, als ze al op de hoogte zijn van het bestaan ervan, want 25 percent weet niet eens dat dergelijke equipes bestaan. Dat is uiteraard zonde, aangezien uit een onderzoek dat onlangs verschenen is in The New England Journal of Medicine, blijkt dat vroegtijdige palliatieve zorg zorgt voor minder depressies, minder agressieve behandelingen, een langer leven en een grotere levenskwaliteit.
Een tweede pijnpunt betreft het verlangen van 70 percent van de palliatieve patiënten om thuis te sterven, terwijl in de praktijk 70 percent in instellingen overlijdt. Vroeger waren dat dan vooral ziekenhuizen, nu meer en meer woonzorgcentra. Men kan zeggen dat die woonzorgcentra stilaan hun thuis geworden zijn, maar de meesten willen toch effectief thuis sterven. De oorzaken van het overlijden in instellingen zijn vaak medisch, maar vaak ook sociaal-economisch.
Een belangrijk laatste pijnpunt blijft het gebrek aan financiële middelen. Nog steeds moet er een beroep worden gedaan op liefdadigheidsinstellingen zoals Kom op tegen Kanker en de opbrengst van pensenkermissen. Mocht er echter meer geld in palliatieve zorg worden gestoken, dan zou er paradoxaal genoeg meer geld vrijkomen, net omdat er dan minder agressieve behandelingen nodig zijn.
In de beleidsnota van 2009-2014 stelt u in operationele doelstelling 5: We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo ook in deze sector maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Hierin wordt palliatieve thuiszorg vermeld, namelijk in het kader van het Woonzorgdecreet. Over palliatieve zorg wordt wel enkel gezegd dat met het federale niveau zal overlegd worden. Ik heb het verslag van het debat volledig gelezen, minister, en ik heb niets meer over palliatieve zorg gevonden in de beleidsnota.
In een interpellatie van april 2007 vroeg ik aan toenmalig minister Vervotte naar de hierboven geschetste pijnpunten omtrent palliatieve zorg, namelijk informatie aan bevolking en zorgverstrekkers over palliatieve zorg, de structurele oplossing voor palliatieve zorg in het Eerstelijnszorgdecreet en de financiering van de palliatieve dagcentra. Wat betreft de structurele oplossing voor palliatieve zorg antwoordde toenmalig minister Vervotte: In uitvoering van het decreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders is het opmaken van een uitvoeringsbesluit over de samenwerkingsinitiatieven rond de eerstelijnsgezondheidszorg de eerste stap. Van die verankering moet verder werk worden gemaakt.
Ik heb begrepen dat palliatieve zorg nu zal worden ingebed in het Woonzorgdecreet. Kunt u mij meedelen hoe ver het staat met de verankering van palliatieve zorg in het Woonzorgdecreet? Zijn de krachtlijnen al vastgelegd? Is er al overleg met de sector geweest? Hoe ver staat het met het federaal overleg?
Wat betreft de informatie inzake palliatieve zorg stelde de minister dat de palliatieve netwerken de bevolking en de zorgaanbieders moeten inlichten over de mogelijkheden. Dit wordt gerealiseerd door symposia, folders, aanwezigheid op thuiszorgbeurzen, vormingsactiviteiten, lokale websites en dergelijke. Om de resultaten van nieuwe beleidsaccenten voor de palliatieve netwerken te kunnen nagaan, ben ik met de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen overeengekomen dat er een registratiepakket zal worden ontwikkeld. In een eerste fase zal de uitvoering van de diverse opdrachten worden gemeten. In een volgende fase zal worden nagegaan in welke mate deze opdrachten effectief gerealiseerd zijn, dus wat de impact ervan is. Dit registratiepakket zal op termijn toelaten na te gaan in welke mate de bevolking en de zorgaanbieders voldoende geïnformeerd zijn. Mochten er leemten zijn in het informatieaanbod, dan zullen wij natuurlijk zorgen voor bijsturing.
Uit het feit dat 25 percent van de huisartsen, toch de zorgaanbieders op de eerste lijn, zelfs niet op de hoogte zijn van het bestaan van de thuisequipes, kunnen we niet anders dan vaststellen dat er op zijn zachtst gezegd leemtes zijn in het informatieaanbod. Kunt u mij meedelen hoe het staat met het registratiepakket? Is dit ontwikkeld? Wordt dit opgevolgd? Wat is de impact? Werden al bijsturingen gedaan? Zullen er nog bijsturingen volgen?
Het spijt me dat ik zoveel vragen moet stellen, minister. Ik heb alle mogelijke websites van de afgelopen 3 jaar doorgenomen. Als oppositielid heb ik natuurlijk niet zon zicht op al die evoluties. Ik heb zo veel mogelijk informatie proberen in te winnen, maar ik heb die niet gevonden.
De financiering ten slotte was de aanleiding tot mijn interpellatie. De financiering van de palliatieve dagcentra kent reeds een lange weg. Die financiering is steeds onzeker geweest. Door de uitvoering van protocol 3 via het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 was men 3 jaar zeker van de subsidies. De betoelaging zou wel alleen kunnen worden voortgezet mits er een stijgende bezetting gerealiseerd zou zijn. Na 3 jaar zou er een evaluatie van de dagcentra gebeuren. De financiering gold voor 2006, 2007 en 2008. De 3 jaar van zekerheid zijn reeds vorig jaar afgelopen en de Vlaamse Regering is opnieuw overgegaan tot jaarlijkse financiering van de dagcentra, namelijk bij ministerieel besluit van 8 december 2009 werden de palliatieve dagcentra opnieuw gesubsidieerd voor 1 jaar, van 1 oktober 2009 tot 30 september 2010. Men kan dit bezwaarlijk een structurele oplossing noemen.
Hoewel de Raad van State in een arrest geoordeeld heeft dat de bevoegdheid over de erkenning en de financiering van de palliatieve dagcentra volledig tot de bevoegdheid van Vlaanderen behoort en deze financiering op geen enkele wijze tot de bevoegdheid van de federale staat behoort met uitzondering van de terugbetaling van individuele prestaties van zorgverstrekkers door het RIZIV en de financiering ook niet kan worden geregeld via een samenwerkingsprotocol met het RIZIV aangezien dit een overheveling van bevoegdheden zou betekenen, blijft de Vlaamse Regering toch werken met een samenwerkingsprotocol met de federale overheid, namelijk protocol 3. De subsidies die door Vlaanderen aan de palliatieve dagcentra worden gegeven, zijn bijkomende subsidies. Het grootste gedeelte van de inkomsten van de palliatieve dagcentra komt van de RIZIV-toelage. Kunt u mij meedelen waaruit die RIZIV-toelage juist bestaat? De Raad van State zegt dat de federale overheid de wettelijke bevoegdheid alleen maar heeft om via het RIZIV toelagen te betalen aan de palliatieve dagcentra. Dat betekent alleen tussenkomsten van zorgverstrekkers. Als er meer betoelaging komt van het RIZIV, put de Vlaamse overheid haar bevoegdheid niet volledig uit.
Mijn cruciale vraag aan u, minister, is dan ook dat de bijkomende Vlaamse subsidie waarschijnlijk niet genoeg is om de werking van de dagcentra optimaal te laten verlopen. Behelst de RIZIV-toelage meer? Zo ja, waaruit bestaat die dan juist per palliatief dagcentrum? Worden bijvoorbeeld de lonen voor het personeel van de palliatieve dagcentra betaald met de RIZIV-toelage of met Vlaamse subsidies? De Vlaamse subsidies van de palliatieve dagcentra zijn afgelopen op 30 september 2010. Zal er nu een evaluatie komen van de vier resterende dagcentra? Tegen wanneer weten de dagcentra dat ze opnieuw erkend zullen worden en dus subsidies zullen ontvangen? Gaat u de erkenning en subsidiëring van de palliatieve dagcentra weer jaarlijks bekijken of zal er eindelijk een structurele oplossing voor deze dagcentra komen?
De voorzitter: Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits: Ik vind dat we een zeer waardevol model hebben dat uitgehold wordt omdat deze centra de mogelijkheid niet hebben om zich verder te ontwikkelen. Nochtans heeft onze samenleving, die kampt met heel wat vergrijzingsproblemen, daar behoefte aan. Nu de sector ondergebracht wordt onder het Woonzorgdecreet stelt dat heel wat problemen. Men weet eigenlijk niet meer hoe het verder moet. Men moet aansluiting zoeken bij een erkend rvt. Dat betekent dat men vijf dagen in de week open moet blijven. Als men iets dergelijks doet, moeten daar ook middelen tegenover staan en die zijn veel te schaars om dat mogelijk te maken. Voor die centra is er geen visie, en ik vind dat die moet worden ontwikkeld. Er moet ook veel meer overleg met de sector zijn; mevrouw Van Steenberge heeft het ook al onderstreept. Nu worden de maatregelen genomen en de mensen krijgen die te horen, maar van overleg is er zeer weinig sprake. Ik dring er bij u op aan dat, als er verder wordt gewerkt zoals nu met een deel federale en een deel Vlaamse middelen, er beter en voorafgaand overleg met de sector wordt georganiseerd.
De voorzitter: Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans: Ik sluit me aan bij de bekommernissen die beide collegas al geformuleerd hebben. De hele palliatieve thuiszorg is een belangrijk element in de palliatieve begeleiding. Het is heel opmerkelijk, zoals blijkt uit de cijfers die mevrouw Van Steenberge heeft aangehaald, dat 25 percent van de huisartsen niet op de hoogte is van de werking van die thuiszorgequipes. Vanuit de N-VA hebben we altijd gezegd dat het zeer belangrijk is om in de thuissituatie indien het mogelijk is opgevangen en begeleid te kunnen worden naar het levenseinde. Dat is meestal aangenamer voor de mensen en duidelijk goedkoper voor onze gezondheidszorg. Daar moet zeker aandacht aan besteed worden. Wat de financiering betreft, weten we allemaal dat er een versnippering is tussen federale en Vlaamse middelen. In de nota van de N-VA-voorzitter staat het voorstel om de volledige palliatieve zorg over te hevelen naar het Vlaamse niveau. Het kan nog wel even duren voor we zover zijn. Ik verneem graag, minister, hoe u de knelpunten in de sector verder zult aanpakken.
De voorzitter: Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen: Om meer palliatieve patiënten thuis of in de vertrouwde omgeving te verzorgen en te laten sterven moeten we en dat gaan we ook doen investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod zodat er maximaal zorg op maat kan worden geboden. Aangezien de regelgeving van de palliatieve netwerken dateert van 1995 en er de laatste 15 jaar veel geëvolueerd is op het vlak van palliatieve zorg en beslissingen over het levenseinde, zal de regelgeving geactualiseerd worden. De werking van de palliatieve netwerken dat zijn er 15 en toevallig evenveel als er cellen en LOGOs zijn; dat is dus ook een debat over de geografische afbakening zal hierbij zo efficiënt mogelijk aangestuurd worden. Daarbij zal tevens in een decretale basis voorzien worden voor de erkenning en subsidiëring van de palliatieve netwerken. Momenteel wordt er onderzocht welke decretale basis er kan worden gegeven aan de palliatieve netwerken dat zou wel eens het decreet op de eerstelijnsgezondheidszorg kunnen zijn , aan de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, die momenteel door een beheersovereenkomst van 3 jaar gefinancierd wordt, en aan LEIF vzw, dat nu projectmatig gefinancierd wordt. In 2011 is de voorbereiding en in 2012 de uitvoering van deze regelgeving gepland.
Het overleg met de sector zal plaatsvinden wanneer de belangrijkste krachtlijnen bepaald zijn. Het overleg met de federale overheid wordt gehouden door middel van de interministeriële conferentie. Er dient een discussie plaats te vinden over een transversale aanpak van de problematiek van de palliatieve zorg in het kader van een aanpak chronische ziekten. Deze discussie zou ook moeten worden gelinkt aan de ontwikkeling van alternatieve zorgvormen.
Het registratiepakket van de palliatieve netwerken werd voor het eerst toegepast voor het werkingsjaar 2008 en bestaat uit drie verschillende aspecten: proces- en resultaatsindicatoren en patiëntengegevens. Voor de patiëntengegevens worden er verschillende zorgaanbieders bevraagd: de multidisciplinaire thuiszorgequipe, de referenten palliatieve zorg in de woonzorgcentra, de palliatieve functie in de ziekenhuizen en de palliatieve eenheden. Ik stel vast dat de sector hier zeer positief aan meewerkt en ik ben die mensen daar dankbaar voor. Zo weten we momenteel dat er van de in totaal 57.165 overleden personen in Vlaanderen in 2008 er 15.010 overleden personen zijn met palliatieve zorgverlening ongeveer 26 percent van het totaal aantal overlijdens waarvan 3190 met begeleiding door de multidisciplinaire begeleidingsequipe, 5318 in de woonzorgcentra, 2545 in de palliatieve eenheden en 3957 na begeleiding door de palliatieve supportteams in de ziekenhuizen. Een tweede en meer verfijnde registratie werd uitgevoerd in 2009.
Het is uiteraard de bedoeling om, naargelang de gegevens, dit pakket verder aan te passen, maar vooral om relevante informatie te verkrijgen over de palliatieve zorgverlening zodat er beleidsmatig rekening kan worden gehouden met deze gegevens en waar nodig bijgestuurd. De registratie kan eigenlijk als een kwaliteitsinstrument gebruikt worden en biedt de mogelijkheid aan de palliatieve netwerken, maar ook aan de diverse organisaties en instellingen die palliatieve zorg verlenen, om hun beleidsuitvoering aan te passen of bij te sturen.
In 2010 werden de resultaten bekendgemaakt van het onderzoek uitgevoerd door professor Guido Van Hal over de bekendheid van palliatieve zorg bij de Vlaamse bevolking. Dit onderzoek werd uitgevoerd in het kader van een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek zullen de palliatieve netwerken hun sensibiliserings- en informatieacties kunnen aanpassen. Bovendien geeft dit onderzoek een nulmeting aan zodat na een aantal jaar kan worden nagegaan wat de resultaten zijn van de aanpaste informatieacties. Hetzelfde geldt uiteraard wat de bekendheid betreft van de zorgverleners. Door deze werkwijze kunnen de informatieacties meer gericht worden naar de specifieke doelgroepen die momenteel minder of niet bekend zijn met palliatieve zorg.
De overeenkomst tussen het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het RIZIV, het RIZIV zelf en de Vlaamse overheid voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 werd door de betrokken instanties en mezelf ondertekend, en het geld werd door het RIZIV onlangs gestort aan het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. De centra moeten nog erkend worden en een subsidiebesluit moet nog getekend worden vooraleer het geld aan de centra kan worden verdeeld. De overeenkomst betreft voor de jaren 2009 en 2010 een bedrag van 271.147 euro op jaarbasis dat door het RIZIV aan de Vlaamse Gemeenschap gestort wordt voor de projecten Dagcentrum Topaz in Wemmel, Dagcentrum Het Heidehuis in Brugge, Dagcentrum Coda Hospice in Wuustwezel, Dagcentrum De Kust in Oostende en Dagcentrum AZ Sint-Augustinus in Wilrijk. De Vlaamse Gemeenschap verbindt er zich toe in elk van die jaren 4380 dagopnames te realiseren. Om het geld te kunnen storten moet de Vlaamse overheid de centra erkennen. Dat is opgenomen in het programmadecreet en daarover heeft de Raad van State opmerkingen gemaakt. Na goedkeuring moet een ministerieel besluit met betrekking tot de subsidiëring opgemaakt worden. We gaan de verdeling dus doen door een ministerieel besluit op basis van een bepaling in het programmadecreet.
Het koninklijk besluit van 8 december 2006 vermeldt de volgende doelstellingen voor de evaluatie van de projecten. Ten eerste, de uitwisseling van goede praktijkvoeringen onder de verschillende partijen mogelijk maken. Ten tweede, nagaan of de projecten een meerwaarde inzake opvang en zorg realiseren. Ten derde, bepalen welke kostprijselementen ten laste moeten worden genomen door de in artikel 1 bedoelde overheden en welke kosten ten laste kunnen worden genomen door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. Ten vierde, onderzoeken of het project tot het hele grondgebied kan of moet worden uitgebreid dan wel of aan de financiering van een project een einde moet worden gemaakt.
Het RIZIV financiert binnen zijn bevoegdheid dus kosten die te maken hebben met de zorgverlening. Vlaanderen subsidieert binnen zijn bevoegdheid. Het RIZIV heeft erkenningsvoorwaarden uitgewerkt. Die worden in principe vanaf 1 januari 2011 toegepast. Er is onderzocht op welke wijze de vijf dagcentra voor palliatieve verzorging vanaf 1 januari 2011 verder erkend kunnen worden. Het RIZIV verwijst hiervoor naar artikel 170, paragraaf 1, van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
Ik citeer artikel 170, paragraaf 1: In het raam van een planning bepaald door de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, en volgens normen vastgesteld bij koninklijk besluit, kan aan geïntegreerde diensten voor thuisverzorging, diensten voor thuisverpleging en aan erkende rustoorden voor bejaarden een bijzondere erkenning worden toegekend voor het verlenen van een geheel van zorgen dat toelaat het verblijf in het ziekenhuis in te korten of te voorkomen. Voor deze zorgenverlening kan een tussenkomst worden verstrekt overeenkomstig regelen die door of krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden bepaald. Met erkende rustoorden voor bejaarden worden gelijkgesteld ziekenhuizen en gedeelten van ziekenhuizen die een afgesloten architectonisch geheel vormen, die omgeschakeld zijn tot verblijfsdiensten voor de opneming van personen die behoefte hebben aan de zorgenverlening, bedoeld in vorig lid.
Het RIZIV wil dat de dagcentra zich linken aan de woonzorgcentra. De vraag komt niet van de Vlaamse overheid. De Vlaamse subsidie van de palliatieve dagcentra is bedoeld als bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in de kosten die gepaard gaan met adviesverstrekking en ondersteuning aan de dagverzorgingscentra en het ontwikkelen van deskundigheid van het personeel van de dagverzorgingscentra door stages, praktijkopleidingen, cursussen en professionele adviezen. Het ontwerp ministerieel besluit voor de periode van 1 oktober 2010 tot 30 september 2011 werd deze week geadviseerd door de inspecteur van Financiën.
Volgens dit besluit kunnen de volgende uitgaven in aanmerking genomen worden. Ten eerste, lezingen houden om de eigen werking voor te stellen. Ten tweede, vorming geven aan het personeel van dagverzorgingscentra, thuiszorgorganisaties en gezinszorg, aan huisartsen, SIT en SEL, aan LEIFartsen en LEIFnurses, aan ziekenhuisartsen, aan specialisten en aan ziekenhuismiddens. Ten derde, vorming geven aan het breed publiek, aan studenten en aan hogescholen. Ten vierde, vorming geven aan eigen vrijwilligers. Ten vijfde, stages begeleiden van personeel uit dagverzorgingscentra en uit thuiszorg de loonkosten voor het aantal uren extra werk dat deze stages voor het eigen personeel hebben veroorzaakt, kunnen ook in rekening gebracht worden. Ten zesde, bespreken van individuele casussen in dagverzorgingscentra en thuiszorg.
De subsidie wordt toegekend aan de volgende dagcentra voor palliatieve verzorging: Dagcentrum Topaz, AZ VUB Wemmel: 20.000 euro; Dagcentrum AZ Sint-Augustinus Wilrijk: 20.000 euro; Dagcentrum De Kust, AZ Serruys Oostende: 20.000 euro; Dagcentrum Coda Wuustwezel: 20.000 euro; Dagcentrum Heidehuis Sint-Andries te Brugge: 20.000 euro. In totaal maakt dat 100.000 euro. Deze subsidie staat dus los van de erkenning van de dagcentra voor palliatieve verzorging.
Vanuit Vlaanderen komt er een decretale basis voor erkenning. Dat element zal in het Woonzorgdecreet worden ingebracht. Het is niet zo dat men alleen kan worden erkend als men verbonden is aan een woonzorgcentrum. Deze voorwaarde wordt door het RIZIV opgelegd. Er is dus zeker overleg nodig met de federale overheid. Wat van het RIZIV is binnengekomen, wordt verdeeld. Er is een decretale basisnorm voor. We zullen de nodige erkenningen verlenen en betalen. De Vlaamse financiering zal na advies worden uitbetaald. We hebben wel degelijk vragen bij de erkenningsvoorwaarden die het RIZIV formuleert.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Ik dank u voor uw antwoord, maar ben tegelijk ontgoocheld, minister. Sinds het euthanasiedebat dat ik in de Senaat zelf mee heb besproken, wordt er beloofd om voor palliatieve zorgen initiatieven te nemen. Ik stel vast dat de verzorging evolueert, maar de wetgeving zelfs niet stagneert, maar achteruitgaat. Ik stel nu exact dezelfde vragen als 3 jaar geleden. De antwoorden zijn identiek dezelfde.
Het baart me zorgen dat de Vlaamse overheid de kaas van haar brood laat eten. Er is nochtans een duidelijk arrest van de Raad van State. Het RIZIV, dat onder de federale minister van Volksgezondheid valt, kan geen voorwaarden aan de palliatieve dagcentra opleggen. De Raad van State heeft duidelijk gesteld dat palliatieve dagcentra onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap vallen. Ze vallen niet onder de organieke wetgeving of enig ander bevoegdheidsvoorbehoud ten voordele van de federale overheid. Het RIZIV oefent een bevoegdheid uit waarvoor het geen wettelijke basis heeft.
Heeft de Vlaamse overheid al eens een vraag gesteld aan de Raad van State over dit arrest? Heeft het RIZIV wel de bevoegdheid om bijkomende erkenningvoorwaarden aan de dagcentra te stellen? De federale minister laat via het RIZIV bijkomende voorwaarden opleggen.
Kunt u dit niet laten onderzoeken, minister? U verwees naar de subwerkgroep palliatieve zorg in het licht van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. 3 jaar geleden was het antwoord onder meer dat men een gemeenschappelijke definitie van palliatieve zorg moest opmaken. Het is een echte lijdensweg. Eerst worden palliatieve zorgen onder de eerstelijnszorg ondergebracht, nadien onder het Woonzorgdecreet. Men draait voortdurend rond de pot. U weet niet hoe ver uw bevoegdheid reikt. Ik dring erop aan het arrest nog eens na te lezen. Niet de federale, maar de Vlaamse overheid is bevoegd.
Ik heb nog een vraag. Kunnen we beschikken over de resultaten van het onderzoek uit 2010? Voorts stel ik dat er geen visie is over palliatieve zorg. Er zijn alleen maar wat versnipperde projecten. Een echte visie ontbreekt. Nochtans wordt dat ons al 6 jaar beloofd.
Voorzitter, ik kondig ook een met redenen omklede motie aan.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Het klopt dat er, door het feit dat er twee bevoegdheidsniveaus bij betrokken zijn, wat behoefte is aan duidelijkheid en stabiele regelgeving en daaraan verbonden financiering. Daar hebt u een punt. Ik zal dat niet ontkennen. Laat ons daar dan ook maar van vertrekken.
Daarom is het belangrijk dat de decretale basis, wat ons deel van het verhaal betreft, georganiseerd wordt. Ik laat mij adviseren dat dat voor een aantal stukken de federatie, de netwerken zal kunnen op basis van het decreet op de eerstelijnsgezondheidszorg, maar dat er voor de palliatieve eenheden als dusdanig een andere decretale basis zal moeten zijn. Die zullen we waarschijnlijk het best inschrijven in het Woonzorgdecreet, zonder dat dat betekent dat we daar een erkenningsvoorwaarde maken en dat dat gelinkt moet zijn aan het decreet. Het is gewoon om een plaats te hebben waar dat een onderbouw kan krijgen. Ik ben het met u eens dat dat dan ook echt moet gebeuren. Er is zeker vraag naar enige klaarheid.
Waar ik u minder kan volgen, is de problematiek van het RIZIV. Los van de vraag waar de budgettaire prioriteiten en middelen gehaald moeten worden, denk ik dat men op het federale niveau twee opties heeft: men kan dat doen via conventies, en dan bepaalt men zijn voorwaarden in de conventie, of men kan dat doen en blijkbaar is dat de keuze die men gemaakt heeft via het aanhaken op de Ziekenhuiswet. Men is van oordeel geweest dat het nodig is om zich te baseren op een bepaling uit de Ziekenhuiswet, die is gemaakt om buiten de muren van het ziekenhuis toch een aantal dingen federaal te kunnen organiseren.
Die bepaling, die al enkele jaren bestaat, zegt dat de federale minister van Volksgezondheid een KB kan maken met erkenningsvoorwaarden, waarbij aan geïntegreerde diensten voor thuisverzorging, diensten voor thuisverpleging en erkende rustoorden een bijzondere erkenning worden toegekend enzovoort. Ik ben nu maar aan het deduceren. Ik vermoed dat het RIZIV ervoor gekozen heeft om die weg te gebruiken om de financieringsbasis stabiel te maken. Ik vermoed ook dat daar de noodzaak vandaan komt om dat te linken met een woonzorgcentrum.
Ik heb natuurlijk geen enkel bezwaar om dat probleem opnieuw op te nemen met federaal minister Onkelinx. Ik denk dat de eenheden zelf daar wat moeite mee hebben. Er moet bekeken worden wat mogelijk is. Maar het feit dat men op federaal niveau die optie genomen heeft, doet mij veronderstellen dat dat op basis van een breed juridisch onderzoek is gebeurd. Als men zich kan baseren op een wetgeving, gaat men daar ook de legitimatie vinden om de financiering te kunnen volmaken.
Samengevat: wij gaan de decretale basis maken. Ik vermoed trouwens dat er al met de sector gesproken is over de relatie met het RIZIV. Ik heb geen bezwaar om nog eens overleg te plegen met mijn federale collega, om goed te begrijpen waarom die piste gevolgd wordt en geen andere. We zullen dan ook bekijken of er eventueel nog perspectieven en mogelijkheden zijn. Maar dat het RIZIV kan financieren, lijkt mij op het eerste gezicht niet onwaarschijnlijk.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, ik begrijp dat u overleg moet plegen met minister Onkelinx, maar wij hebben u 3 jaar geleden al gewaarschuwd. Ze is toen met haar Kankerplan te voorschijn gekomen. Ze heeft toen ook een aantal gemeenschapsbevoegdheden proberen te accapareren, zoals preventie en informatie.
Ik wil nog één citaat voorlezen uit het arrest: Aangezien de financiering van een beleid behoort tot het regelen van de aangelegenheid waaronder het ressorteert, zijn de gemeenschappen bevoegd voor de financiering van de dagcentra voor palliatieve verzorging, met uitsluiting van de federale overheid. De federale overheid kan immers geen financiële middelen besteden aan instellingen waarvoor ze niet bevoegd is. Een interventie van de federale overheid via de ziekte- en invaliditeitsverzekering is alleen denkbaar voor de terugbetaling van prestaties van individuele zorgverstrekkers.
Minister Jo Vandeurzen : De hele financiering van de dagverzorgingscentra, de ouderenzorg, de centra voor kortverblijf, dat zijn allemaal forfaitaire financieringen. Waarom ze daar dan wel bevoegd zijn? Maar goed, ik zal uw arrest eens lezen. Het zal misschien ook te maken hebben met de manier waarop een vraag gesteld wordt en waarover ze gesteld wordt.
Maar dat het RIZIV in staat is om een dagopvang te financieren? Er zijn toch vormen van dagopvang waar ze dat elke dag doen. Er zijn conventies, respijthuizen aan de kust en tal van andere zorgvormen waar er een globale financiering is en waar het RIZIV gewoon tussenkomt.
Ik ga de uitdaging aan. Ik zal het arrest lezen en kijken of daaruit kan worden afgeleid dat het RIZIV geen bevoegdheden heeft om dagzorg te financieren in Vlaanderen. Dat zou voor de ouderenzorg dan wel een bijzonder grote consequentie kunnen hebben.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Van Steenberge werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.