Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vergadering van 28/10/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Griet Smaers tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken, over het beleidsdomein Mobiliteit binnen de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO)
- 265 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Smaers heeft het woord.
Mevrouw Griet Smaers : Voorzitter, minister, collegas, onlangs, op 24 september, hebben we het advies van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA) ontvangen naar aanleiding van de nota Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO) en daarin staan ook een aantal zaken over het beleidsdomein Mobiliteit. We merken dat de nota niet alleen sterk overlapt met een hele reeks andere beleidsdocumenten, -plannen en -programmas, maar ook dat de nota voor wat het beleidsdomein Mobiliteit betreft, belangrijke hiaten vertoont. De vernieuwende transitiesystemen inzake mobiliteit werden immers niet uitgewerkt.
Als een voorbeeld van een gemiste kans om een echt vernieuwend transitiesysteem uit te werken, geldt zeker het voorstel tot het voeren van een meer milieuvriendelijke mobiliteit via het opstellen en uitvoeren van een masterplan elektrisch rijden. Ik verwijs ook naar de commissie en hoorzitting over innovatie en elektrische voertuigen waarin onder meer door de spreker van de VITO werd gesteld dat een algemeen plan elektrisch rijden of zelfs een algemeen plan elektrische mobiliteit in Vlaanderen ontbreekt.
De voorstellen die gedaan worden, draaien vooral rond het voertuig zelf als het om elektrisch rijden gaat, maar ze bekijken niet de mogelijke rol van elektrische voertuigen in een vernieuwend duurzaam mobiliteitssysteem. Men zou bijvoorbeeld kunnen nadenken over voorstellen van oplossingen voor het tot op heden vooral solistisch autogebruik en autobezit, over de ruimtelijke impact van mogelijke nieuwe types van elektrische voertuigen op het stedelijke weefsel en het inpassen ervan in de leefomgeving, over het inpassen van noodzakelijke oplaadpunten en de infrastructuur daarvoor. Ik las hierover vandaag nog een artikel in De Tijd, en daarin stond dat de nodige infrastructuur van elektrische oplaadpunten en elektrische voertuigen tot op heden ontbreekt en dat dit een beletsel is voor de markt voor het elektrisch rijden. Een ander voorstel waarover kan worden nagedacht, is de link met multimodale polen en de aansluiting op het openbaar vervoer.
Eenzelfde soort reflectie is eveneens nodig over logistiek en goederenvervoer, want ook daarvoor ontbreekt een plan inzake duurzaamheid. Ook ontbreken in de voorgestelde acties en transitiesystemen de reflectie over telewerken vandaag is het trouwens de Dag van het Telewerken over het verder uitbouwen en verduurzamen van openbaar vervoer, van woon- werkverkeer en vrijetijdsverkeer.
De MORA komt in het advies tot de vaststelling dat de behouden acties in de VSDO-nota onvoldoende bijdragen tot het opzetten van transitiemanagement opdat de doelstellingen van Pact 2020 op een duurzame manier verwezenlijkt worden. Met het oog op 2020 lijkt het me absoluut noodzakelijk om grondig werk te maken van een integrale aanpak op het vlak van mobiliteit en om een actieplan uit te werken voor de realisatie van innovatieve en duurzame mobiliteitsvoorstellen. Ik denk hierbij niet alleen aan het eerder vernoemd masterplan over elektrisch rijden en groen vervoer, maar ook aan een duidelijk actieplan inzake digitaal mobiliteitsmanagement, intelligente verkeerssystemen, geïntegreerde vervoersystemen, de combinatie met telewerk enzovoort.
Een dergelijk actieplan of masterplan is een must als we over enkele jaren effectief binnen de euroregio tot de topregio van duurzame mobiliteit willen behoren. Een coördinerend plan dat duidelijke speerpunten van Vlaanderen bevat om in te zetten op duurzame mobiliteit, is dan ook aangewezen.
Minister, kunt u instemmen met het advies van de MORA omtrent de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling en meer bepaald met het onderdeel Mobiliteit? Hebt u al dan niet dezelfde zienswijze? Waarom werden bijvoorbeeld niet alle lopende beleidsprojecten in de nota opgenomen en zijn ook de voorstellen in het kader van ViA-doorbraken 2020 (Vlaanderen in Actie) niet aanwezig?
Waarom werden vernieuwende transitiesystemen inzake mobiliteit niet uitgewerkt in de VSDO-nota? Wordt hier in de toekomst nog op ingespeeld? Worden er in relatie met het kabinet Innovatie actieplannen opgemaakt?
Zullen elementen als elektrisch rijden, fietsvervoer, telewerken, autodelen, openbaar vervoer, alternatieve brandstoffen en digitale mobiliteit ingepast worden in een algemeen plan vernieuwend duurzaam mobiliteitssysteem? Wat is uw standpunt tegenover een dergelijk actieplan?
De voorzitter : Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits : Voorzitter, mevrouw Smaers, de MORA gaat in het advies in op een aantal elementen die een belangrijke rol kunnen spelen in een duurzaam mobiliteitsbeleid. Tegelijk stelt de MORA vast dat die elementen niet voldoende werden uitgewerkt in de VSDO. Die keuze, mevrouw Smaers, is een bewuste keuze.
Het Mobiliteitsdecreet vraagt en vereist dat: het mobiliteitsbeleid gericht is op een duurzame mobiliteitsontwikkeling waarbij de mobiliteit wordt beheerd voor de huidige generatie zonder de behoeftevoorziening van de toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Daarbij wordt aandacht besteed aan de integratie van en de synergie tussen sociale, ecologische en economische aspecten. De realisatie ervan steunt op een maatschappelijk veranderingsproces waarin het gebruik van hulpbronnen, de bestemming van investeringen, de gerichtheid van de technologische ontwikkeling en institutionele veranderingen worden afgestemd op zowel toekomstige als huidige behoeften. Dat is het fameuze artikel 3 van het Mobiliteitsdecreet.
Het beleidsplan dat uitvoering moet geven aan artikel 3, is het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Dat moet in hoofdlijnen de langetermijnvisie aangeven op de duurzame mobiliteitsontwikkeling. Dit mobiliteitsplan beoogt enerzijds samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen over duurzame mobiliteit, en anderzijds het mobiliteitsbeleid en de aanverwante beleidsdomeinen op elkaar af te stemmen. Dit staat in artikel 5 van het Mobiliteitsdecreet.
Artikel 3 zegt dus duurzaamheid en artikel 5 zegt waar die moet worden uitgewerkt in het Mobiliteitsplan Vlaanderen. De opmaak van een nieuw Mobiliteitsplan Vlaanderen is daarom uitdrukkelijk als actie opgenomen binnen de VSDO. U weet dat het Mobiliteitsplan in opmaak is en dat het concretere invulling zal moeten geven aan het beleidsdomein Mobiliteit binnen de VSDO. Het Mobiliteitsplan is een plan en het zal dus, dat is evident, meer details bevatten met betrekking tot de acties, daar waar de VSDO een strategie is. In die strategie staat uitdrukkelijk dat er een nieuw Mobiliteitsplan moet worden opgemaakt. De componenten ervan staan in het decreet, en daarbij is duurzaamheid een belangrijk item.
De VSDO heeft niet de bedoeling om allesomvattend te zijn of in de plaats te treden van de verschillende beleidsdomeinen, wel om inclusief en coördinerend op te treden. Dat wil zeggen dat de VSDO geen inventaris bevat van alle lopende projecten die al zijn opgestart in het kader van onder meer ViA, maar ook dat de VSDO niet in de plaats kan treden van de verschillende beleidsdomeinen voor wat de uitwerking van het beleid betreft. Dit is en blijft de eindverantwoordelijkheid van de diverse beleidsdomeinen.
Voor wat het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) betreft, bevat de VSDO het algemeen kader waar ook in het Mobiliteitsdecreet in werd voorzien, en ook de verschillende doelstellingen die in het kader van het Pact 2020 werden afgesproken. Een van die doelstellingen is om te komen tot een coherente vorm van beleidsplanning die een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in Vlaanderen moet ondersteunen. Hiertoe werd bij decreet de richting van de mobiliteitsontwikkeling al vastgelegd in de vorm van vijf strategische doelstellingen.
Die vijf strategische doelstellingen, die ook in de beleidsnota staan die vorig jaar werd voorgesteld, zijn de volgende: één, de bereikbaarheid van de economische knooppunten en poorten op een selectieve wijze waarborgen; twee, iedereen op een selectieve wijze de mogelijkheid bieden zich te verplaatsen, met het oog op de volwaardige deelname van eenieder aan het maatschappelijk leven; drie, de verkeersonveiligheid terugdringen met het oog op een wezenlijke vermindering van het aantal verkeersslachtoffers; vier, de verkeersleefbaarheid verhogen, onafhankelijk van de ontwikkeling van de mobiliteitsintensiteit en vijf, de schade aan milieu en natuur terugdringen onafhankelijk van de ontwikkeling van de mobiliteitsintensiteit.
Voor de concrete doorvertaling van deze langetermijndoelstellingen op korte termijn 10 jaar , en middellange termijn 20 jaar , moet het Mobiliteitsplan Vlaanderen als instrument worden gebruikt. Het beleidsplan moet in hoofdlijnen expliciteren hoe de langetermijnvisie concreet zal worden uitgewerkt. Daarnaast heeft het plan tot doel als beleidskader te fungeren voor beleidsbeslissingen op het gebied van mobiliteit om zo, meer dan vandaag, samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van deze beslissingen. Het heeft ook tot doel de afstemming mogelijk te maken tussen het mobiliteitsbeleid en de aanverwante beleidsdomeinen. Dat zit dus allemaal in het plan dat in opmaak is.
U weet dat de Vlaamse Regering op 10 september 2010 een besluit genomen heeft tot opmaak van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en betreffende de gewestelijke planningscommissie. Daarover werden hier ook vragen gesteld aan mij, en ik heb uitgelegd wat het traject is dat we nog te volgen hebben.
Bij de opmaak van de VSDO werd om die reden niet vooruitgelopen op de opdracht die aan de gewestelijke planningscommissie werd toegekend conform het Mobiliteitsdecreet. Je moet dat daar dus uitwerken. Over het antwoord dat ik u vandaag geef, werd ook met de minister-president overlegd en ook in de toekomst zal er nog verder overleg zijn om te bekijken op welke manier de strategische doelstellingen, ook binnen de Vlaamse strategie kunnen worden verfijnd zonder dat er een voorafname wordt gedaan op het Mobiliteitsplan Vlaanderen. U hebt een punt dat er nog kan worden verfijnd, maar het mag zeker niet zo zijn, door er zaken in te schrijven, voorafnames te doen op wat decretaal werd toegekend aan een andere commissie.
Ik vind het heel belangrijk dat over de diverse bekommernissen en denksporen die door de MORA in zijn advies werden aangehaald, een discussie zal worden gevoerd binnen de gewestelijke planningscommissie. Als de MORA een advies geeft, mogen we dat niet zomaar naast ons neerleggen, maar moet de argumentatie worden besproken.
Ik heb de MORA op 6 juli 2010 gevraagd om een bijkomend advies te verlenen met betrekking tot de voornaamste lessen die uit het vorig ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen kunnen worden getrokken. Ik heb ook bepaald dat het advies van de MORA mee als input moet fungeren voor het nieuw op te maken beleidsplan. Dat advies werd me deze week overgemaakt en het werd ook bezorgd aan de gewestelijke planningscommissie. De MORA had dus bezwaren, en ik heb daarop gevraagd om eens een evaluatie te maken van het vorige Mobiliteitsplan en de adviezen die we daaruit moeten trekken. Ik heb dat advies deze week gekregen en overgemaakt aan de gewestelijke planningscommissie. Dat is de voeding voor de discussie die nu binnen de gewestelijke planningscommissie zal worden gevoerd.
In de geest van die duurzame ontwikkeling zal bij de opmaak van het nieuwe Mobiliteitsplan Vlaanderen voldoende aandacht moeten gaan naar de participatie. We hebben ervoor gekozen om in een zo groot mogelijke betrokkenheid te voorzien van alle geledingen van de bevolking en dat in een zo vroeg mogelijke fase. Het participatietraject bestaat dan ook uit twee fases. De eerste fase bestaat uit de publieke consultatie die betrekking heeft op het formuleren van de problemen. In de tweede fase wordt het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen onderworpen aan een openbaar onderzoek. In die tweede fase zal de aandacht vooral moeten gaan naar het actieplan waarin alle concrete acties zullen worden beschreven voor de korte termijn.
Uiterlijk eind 2012 moet het Mobiliteitsplan Vlaanderen goedgekeurd worden. Dat was eerst vroeger gepland, maar u weet dat we vorig jaar voor uitstel hebben geopteerd wegens het grote belang van het Participatiedecreet.
De MORA zal sowieso op geregelde tijdstippen om tussentijds advies gevraagd worden. Hetzelfde geldt ook voor de Minaraad en de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed (SARO). Het is evident dat ook het Vlaams Parlement hierbij zal worden betrokken. Ik heb hier al in de commissie voorgesteld om dat te doen als het openbaar onderzoek fase 1 er komt, want dat lijkt me een goed moment om hier een bespreking te houden, maar u bent uiteraard meester van uw agenda.
Mevrouw Smaers, u stelt terecht dat transities moeten passen in een totaalconcept waar we met onze mobiliteitsontwikkeling naartoe kunnen evolueren. De prioriteit gaat nu naar het uitwerken van de totale visie. Als daarover een ruime maatschappelijke consensus is bereikt, kunnen we diverse concrete projecten opzetten. U somt enkele waardevolle elementen op zoals elektrisch rijden, fietsvervoer, telewerken, autodelen, openbaar vervoer, alternatieve brandstoffen en digitale mobiliteit. Die zullen worden ingepast in het Mobiliteitsplan, en werden net daarom al opgenomen in de VSDO. Dat gebeurt breed om tot een totale uitwerking te kunnen komen.
De voorzitter : Mevrouw Smaers heeft het woord.
Mevrouw Griet Smaers : Minister, ik noteer dat we de actiedoelstellingen op het vlak van duurzaamheid en mobiliteit opnemen in het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Misschien is het goed om in het kader van de participatie en de inbreng daarin van het Vlaams Parlement, de planning te krijgen. Wanneer kunnen we dat in de commissie aan bod laten komen?
Minister Hilde Crevits : Toen die vraag om uitleg werd gesteld, heb ik beloofd dat als fase 1 van het openbaar onderzoek in aantocht is, ik het parlement zal verwittigen. Ik vermoed dat daarvoor een timing bestaat, maar ik ken die niet van buiten. We moeten er in elk geval geraken tegen 2012. Als die fase eraan komt, zullen mijn mensen de voorzitter en de secretaris verwittigen. De commissie kan daar haar werkzaamheden op afstemmen.
De voorzitter : We zullen dat opnemen in de planning. Ik hoop dat het Mobiliteitsplan wat meer leven krijgt dan het de afgelopen 5 jaar heeft gehad. Op een bepaald moment verwees de beleidsbrief van een minister naar het Mobiliteitsplan. In de beleidsbrief van een andere minister kwam dat Mobiliteitsplan niet voor. Ik herinner me dat uit mijn vorig leven. Ik zal de namen van die ministers niet noemen, maar er is hoop op beterschap.
Ik heb het gevoel dat dit een theoretische discussie wordt. Dit is een heel zinvolle vraag, maar het invullen van dit verhaal is niet simpel. Ik heb de minister van duurzaam beleid een uiteenzetting horen geven in de commissie, en ik was helemaal onder de indruk. Het is goed om dat op te volgen. We zullen vragen wanneer het parlement in het kader van de academische discussie daarin kan worden betrokken.
Minister Hilde Crevits : Ik heb een paar maanden geleden een engagement genomen.
De voorzitter : U hebt dat niet aan ons bezorgd?
Minister Hilde Crevits : Ik kon het nog niet bezorgen, want ik heb een timing gegeven over hoe we tot 2012 zouden komen, maar ik heb gezegd dat we u zouden verwittigen als het openbaar onderzoek eraan komt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.