Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 28/10/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Sabine Poleyn tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de conclusies van het rapport TOS21 met betrekking tot techniek in het onderwijs
- 226 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Voorzitter, beste collegas, minister, ik kom in deze commissie even binnenvallen om aandacht te vragen voor een aspect dat jullie toch zeker belangrijk moeten vinden: Vlaanderen heeft nood aan voldoende technisch opgeleide en hoogopgeleide krachten. Daarom werd in 2004 al de werkgroep Techniek op School voor de 21ste eeuw (TOS21) opgericht door de ministers van Werk, Onderwijs en Vorming en van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel. Deze werkgroep ontwikkelde een conceptueel kader voor techniekonderwijs en doorlopende leerlijnen voor het leren van techniek van de kleuterschool tot het einde van het secundair onderwijs. De voorstelling in augustus 2008 werd zeer druk bijgewoond. Ik denk dat mevrouw Ceysens daar toen ook aanwezig was als minister.
Op 1 september 2010 zijn geïnspireerd op deze leerlijn de nieuwe eindtermen en ontwikkelingsdoelen techniek ingegaan voor het basis- en de eerste graad secundair onderwijs. De visie die de brede werkgroep TOS21 in 2008 ontwikkelde, wil technische geletterdheid centraal stellen in het basisonderwijs, met de bedoeling de studiekeuze van kinderen objectiever te kunnen maken en om ervoor te zorgen dat al in het basisonderwijs het technische talent wordt ontdekt. De technische geletterdheid moet van in het basisonderwijs worden gestimuleerd. Nu gebeurt dit onvoldoende.
Tijdens de twee schooljaren tussen 2008 en 2010 werden zeventien bakenscholen aangeduid. Zij moesten een baken zijn voor hun omgeving en kregen extra middelen en een techniekcoach, vanuit uw departement, om als projectschool te experimenteren met de nieuwe eindtermen. Op 31 mei 2010 werd TOS21 met de voorstelling van die pilootscholen afgesloten. Eind augustus 2010 werd de werkgroep afgerond met een eindrapport, met daarin aanbevelingen voor de overheid. Ik heb dat eindrapport, dat niet publiek is, nog altijd niet ontvangen via de minister. Ik vermoed dat het op komst is. Ook de coördinatie is stopgezet. Er is dus geen aanspreekpunt meer voor het project. Het intranet, dat men voor de zeventien scholen had opgemaakt en waarop heel wat interessante methodieken en ervaringen staan, wordt niet meer geactualiseerd. Het werd ook niet opengesteld voor de andere scholen.
Minister, het is zeer duidelijk dat zonder extra ondersteuning gedurende nog een aantal jaren deze nieuwe visie, waaraan men jaren heeft gewerkt, heel moeilijk geïmplementeerd zal geraken in het basisonderwijs, net op het moment dat zij moet worden ingevoerd in de scholen die nu ondersteuning vragen. Het project in de zeventien pilootscholen heeft onvoldoende een bakenfunctie gehad. Ik veronderstel dat dit ook in die evaluatie zal staan. Ik heb dit al meerdere keren aangekaart bij minister Smet: op 4 februari 2010 en op 7 oktober 2010. Telkens antwoordde hij onder andere dat hij contact zou opnemen met u omdat het een initiatief is van zowel Onderwijs als van Wetenschapsbeleid. Hij kondigde aan dat u heel wat acties onderneemt die het maatschappelijk draagvlak voor techniek verhogen. Hij vermeldde ook dat in de convenants die de Vlaamse overheid afsluit met de sectoren een passage zal worden opgenomen die een samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven stimuleert in functie van wetenschappelijke geletterdheid. Dat is volgens mij niet hetzelfde als technische geletterdheid, maar goed, dat is wat ik, met betrekking tot uw beleidsdomein, als antwoord kreeg.
Minister Smet zou ook samen met u bekijken of een model van schoolbegeleiding, zoals bij het project Milieuzorg Op School (MOS), haalbaar is. Ik had dat voorgesteld. Dat is een heel interessant concept omdat scholen als zij zeggen dat zij in een bepaald schooljaar echt werk willen maken van de eindtermen techniek en er ten gronde voor zullen zorgen dat zij de begeleiding krijgen en in vorming voorzien voor de onderwijzers, en als zij tegelijk initiatieven nemen en er projectmatig aan werken de tijd krijgen om te zien wanneer het voor hen past om daar heel specifiek aan te werken en zo een structurele aanpak uit te bouwen. Dat is een interessant concept, dat ook kan uitgerold worden over een aantal jaren, waardoor het financieel interessant is voor de overheid.
Op het vlak van het erkennen van een duidelijke plaats voor techniek in het onderwijs en specifiek in het basisonderwijs staan we op een historisch kantelmoment, op voorwaarde dat er voldoende stimulansen komen vanuit de Vlaamse overheid.
Minister, hebt u het rapport met de beleidsaanbevelingen ergens publiek gemaakt? Hoe evalueert u vanuit uw beleidsdomein het rapport? Hoe evalueert u het traject van TOS21, zoals het de laatste jaren is gelopen? Welke initiatieven onderneemt u om het maatschappelijk draagvlak voor techniek als component van de basisvorming op school te verhogen? Welke initiatieven plant u dit schooljaar om scholen en onderwijzers verder te ondersteunen in de implementatie van de eindtermen techniek? Bij die piloot- of bakenscholen werden vanuit uw departement techniekcoaches aangeleverd, vanuit onderzoeksinstellingen zoals Technopolis, de Roger Van Overstraeten Society, enzovoort.
Hoe wordt het netwerk onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven, dat de voorbije jaren dankzij TOS21 is ontstaan, verder onderhouden en uitgewerkt? Wordt de stuurgroep waarin die drie groepen zaten, opnieuw gemobiliseerd en wordt er iemand vrijgesteld om dat te coördineren?
Kunt u meer uitleg geven over de convenants die de Vlaamse overheid afsluit met de sectoren en waarin een passage zal worden opgenomen met betrekking tot de wetenschappelijke geletterdheid, zoals minister Smet aankondigde? Welke impact heeft dit op het streven naar technische geletterdheid? Zijn er hieromtrent andere initiatieven in samenwerking met Onderwijs?
Bent u op de hoogte van de nieuwe Vlaamse Technologie Olympiade? Dat is vanaf dit jaar een nieuw initiatief. Ik heb de indruk dat het bottom-up georganiseerd is. Wordt deze olympiade door uw departement gesteund, net zoals andere olympiades, bijvoorbeeld de Vlaamse Wiskunde Olympiade?
Bent u bereid om het MOS-model te hanteren als methodiek om ervoor te zorgen dat uiteindelijk in alle scholen in de loop der jaren echt wordt gewerkt rond techniek en dat de eindtermen worden geïmplementeerd zoals was voorzien in de visie van TOS21? Hebt u hierover al overleg gehad met minister Smet? Zijn er in dit kader nog andere initiatieven? Plant u hiervoor middelen?
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, mevrouw Poleyn haalt hier een zeer belangrijk item naar voren. Wij hebben daar de laatste maanden ook op proberen te werken. Ik verwijt het de huidige regering absoluut niet, maar ik mis toch een duidelijke ambitie in Vlaanderen om die problematiek op een echt gefundeerde, structurele en strategische manier aan te pakken.
Het onderscheid tussen techniek en wetenschap moet worden gemaakt. Beide worden altijd samengenomen, maar het zijn andere trajecten. We hadden het gisteren over de knelpuntberoepen. Er is een groot tekort in de technische beroepen. Je zit daar ook met het watervalsysteem en het imago van het technisch onderwijs. Je kunt innovatie helemaal bovenaan zetten, maar als je geen ingenieurs hebt om innovatie mogelijk te maken, mag je nog zoveel subsidiëren als je wilt. Je moet toch geen Chinese en Indiase ingenieurs naar hier halen om het Vlaamse innovatiebeleid concreet te maken?
Dat zijn de grote uitdagingen. En wat doen we? We zijn kampioenen als het erop aankomt mooie projecten op stapel te zetten: TOS21, De wereld aan je voeten en de hele panoplie van goedbedoelde maar heel individuele acties. Het is bijna atomisch. Ik bedoel acties zoals van Agoria en Essentia, of van provinciebesturen en soms ook eens van een serviceclub die een technotrailer subsidieert. Daarmee komen we er niet. Vandaag lezen we in de krant over de Girls Day van Agoria. Dat zijn allemaal druppels op een hete plaat. We moeten daarvoor absoluut een strategie ontwikkelen.
Enkele maanden geleden en ook vorige week zijn we in Nederland gaan kijken. De heer Bouckaert zegt dat Nederland een gidsland is. Op sommige vlakken is dat zo, maar op vele andere niet. We moeten dat allemaal niet blindelings nalopen. Maar op dat gebied heeft men in Nederland toch 10 jaar geleden die uitdaging aangegaan door het Platform Bèta Techniek op te richten. Ik heb dat al twee keer verteld aan minister van Onderwijs Smet. Misschien moet ik hierover ook hier eens een vraag stellen. Ik geloof daar echt in.
In Nederland boekt men resultaten. Daar heeft men een knik kunnen teweegbrengen. De technische en wetenschappelijke richtingen zijn er populairder geworden. De uitstroom is er gestegen, niet met 2 percent maar met tientallen percenten. Daar maken verschillende elementen deel van uit. Ik denk dan aan het bètaplatform, dat vanuit een strategische visie wordt gesubsidieerd. Er is daar ook een ketenaanpak, van de kleuterschool tot de universiteit. Een ander punt is het structureel overleg tussen scholen en bedrijven. De bedrijven hebben zich in belangrijke mate geëngageerd.
In Nederland heeft de overheid het aangedurfd concrete doelstellingen te formuleren. Het is de doelstelling een bepaald aantal leerlingen meer aan te trekken. De subsidiëring is daaraan gekoppeld. Daarnaast is er ook een impactmeting. In Vlaanderen zijn we er blijkbaar bang voor om concrete kwantitatieve doelstellingen te formuleren, een impactmeting uit te voeren en de subsidiëring hieraan te koppelen.
Ik wil in dit verband een oproep doen. Ik heb een met redenen omklede motie voorbereid waarin ik de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) vraag de huidige situatie goed in kaart te brengen. We moeten nagaan of we in Vlaanderen lessen kunnen trekken uit het Nederlands voorbeeld. Ik hoop deze met redenen omklede motie volgende week in deze commissie te kunnen indienen.
Het project TOS21 is een onderdeel van een groter pakket. Dit zou een mooie uitdaging moeten vormen. Ik heb hier nog een concrete vraag over. Ik heb vorige week in de krant gelezen dat de minister de wetenschapscommunicatie er in het licht van de besparingen uit wil lichten. (Opmerkingen)
Als de minister van Leefmilieu of de minister van Cultuur ergens bespaart, krijgt ze onmiddellijk de hemel op haar hoofd. Ik wil dit gedrag niet imiteren. Ik wil enkel weten hoe de minister die besparingen op de wetenschapscommunicatie ziet. Gaat het om dergelijke projecten? Ik heb vernomen dat tijdelijke of aflopende projecten niet langer automatisch zouden worden verlengd. Als ik me niet vergis, loopt De wereld aan je voeten af in 2010 of in 2011. Kan de minister hier wat meer informatie over verstrekken?
Volgens mij wordt dit een belangrijk item tijdens de begrotingsbesprekingen. Het is mogelijk dat ik nu even op de zaken vooruitloop. Het heeft echter in de krant gestaan. Misschien zijn deze projecten niet structureel genoeg. Ik heb mijn appreciatie daarnet al verwoord. Op zich hebben ze echter toch een zekere waarde. Ik weet dat iedereen een inspanning moet leveren. Ik hoop dat de keuzes in verband met de wetenschapscommunicatie op een gerichte wijze worden gemaakt en dat geen interessante projecten zullen sneuvelen.
Mevrouw Patricia Ceysens : TOS21 is een heel interessant project. Ik beweer niet dat de ruime wetenschapscommunicatie tot een spectaculaire groei heeft geleid. We zijn er, in samenwerking met Technopolis, echter toch een paar keer in geslaagd de tendens te stoppen. Er is een aantoonbare knik.
We hebben de inspanningen inzake sensibilisering over ingenieursopleidingen en over techniek op school volgehouden. Ik herinner me nog de cijfers die de heer Jacquemyn naar voren heeft gebracht. De heer Van den Heuvel zal die cijfers allicht betwisten. De knik naar beneden is gestopt.
Er zijn voor elke school brochures gemaakt. Die brochures en het eindrapport zijn verspreid.
Mevrouw Sabine Poleyn : Ik heb het over het rapport. Dat is voor de scholen. Er zijn ook aanbevelingen ten aanzien van de ministers geweest.
Mevrouw Patricia Ceysens : Aangezien de heer Van den Heuvel zo diep op de wetenschapscommunicatie is ingegaan, zou ik nog een andere vraag willen stellen. Het opstellen van het nieuwe actieplan heeft lang geduurd. Een aantal organisaties heeft zich een tijdje in een vacuüm bevonden. Ik vraag me af of alles nu is opgelost. Ik heb daarover een aantal telefoontjes gekregen. Ik heb vernomen dat het pas zeer recent is ondertekend. Ze hebben maandenlang in een vacuüm geopereerd. Is daardoor enige achterstand opgelopen? Zo ja, hoe zal die achterstand weer worden ingelopen?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, ik zal eerst de vragen van mevrouw Poleyn beantwoorden en vervolgens op de algemene problematiek ingaan. Ik had de indruk dat het rapport ondertussen aan de commissie was bezorgd. Indien dit nog niet is gebeurd, zullen we daar alsnog voor zorgen.
Mijn persoonlijke appreciatie van het project is zeker en vast positief. Met mijn steun aan het project TOS21 heb ik bijgedragen tot een belangrijke mentaliteitswijziging in het voordeel van het belang van techniek en technologie in onze samenleving. Veel meisjes, jongens, leerkrachten, directies, begeleiders en inspecteurs hebben hier effectief op gereageerd. Uit die reacties blijkt dat de belangstelling voor techniek en technologische opvoeding gestaag toeneemt. Hetzelfde geldt voor de reële bereidheid om van techniek een boeiend vak te maken.
Tijdens de eerste fase, die van 2004 tot 2008 heeft gelopen, heeft het project TOS21 een referentiekader uitgewerkt waarmee de eindtermen voor techniek kunnen worden geïmplementeerd. Tijdens de tweede fase, die van 2008 tot 2010 heeft gelopen, is dit referentiekader in het vervolgproject TOS21 in zeventien pilootscholen uitgetest. Zoals de voorzitter al heeft vermeld, zijn de toen verzamelde goede praktijkvoorbeelden ter beschikking gesteld van alle scholen in Vlaanderen.
Alle scholen kunnen hier nu zelf mee aan de slag gaan. Ik beschouw dit in feite als opgeleverd. De verdere implementatie is nu vooral een onderwijskundige zaak.
Verder wil ik erop wijzen dat in het brede en gevarieerde aanbod van activiteiten en initiatieven in verband met wetenschapscommunicatie ook dit schooljaar ruim aandacht wordt besteed aan het belang van technologische innovatie. De expertisecellen wetenschapscommunicatie en een aantal organisaties, zoals de Roger Van Overstraeten Society ( RVO-Society) en Technopolis, leveren een actieve inbreng in de lerarenopleidingen in Vlaanderen. Het gaat trouwens om heel wat initiatieven. Zorgen dat de leerkrachten van morgen voldoende kennis over en affiniteit met techniek hebben, is de beste investering om de implementatie van de eindtermen voor techniek te faciliteren.
Aangezien het pilootproject TOS21 sinds 31 augustus 2010 is afgelopen, wordt de stuurgroep die het project heeft begeleid, niet langer gemobiliseerd. Het gaat tenslotte om een project met een zeer specifieke omschrijving en tijdsduur. Het engagement van de individuele leden van de stuurgroep gaat echter onverminderd verder. Dit geldt voor hun eigen professionele activiteiten en voor andere samenwerkingsverbanden.
Ik verwijs in dit verband opnieuw naar de RVO-Society. De directeur van deze organisatie was een van de leden van de stuurgroep. Zijn vereniging brengt de kennis, de ervaring en het ideeëngoed die in TOS21 zijn ontwikkeld, dagelijks in de praktijk. De RVO-Society ondersteunt de pilootscholen van het project en alle andere geïnteresseerde scholen in Vlaanderen met educatieve materialen en vooral met bijscholing en coaching van leerkrachten. De RVO-Society hanteert met toenemend succes het train the trainer-model. Ze fungeert als een permanente helpdesk voor techniekleraars. Ze is tevens zeer actief in de lerarenopleiding. Hetzelfde kan trouwens worden gezegd van de pedagogische begeleiders die deel hebben uitgemaakt van de stuurgroep van het project TOS21. Ook zij zorgen voor een multiplicatoreffect.
De volgende vragen hebben allicht betrekking op het instrument van de sectorconvenants. Aangezien dit instrument vanuit het beleidsdomein Werk en Sociale Economie wordt ingezet, verwijs ik hiervoor naar minister Muyters.
In verband met de volgende vragen verwijs ik dan weer naar minister-president Peeters. In juni 2010 heeft hij in verband met de brugprojecten economie-onderwijs een oproep gelanceerd. Door middel van de brugprojecten wil de Vlaamse overheid samenwerkingsverbanden tussen het onderwijs en de bedrijfswereld steunen. Het doel van de projecten is het stimuleren van het ondernemerschap bij de schoolgaande jeugd, van de lagere school tot en met de universiteit.
Een van de themas van de oproep is als volgt geformuleerd: Open en vernieuwend ondernemen, met specifieke aandacht voor hogescholen en universiteiten via de ondersteuning van kennisintensieve en technologische studentenondernemingen. In het verleden is in de oproepen voor de brugprojecten economie-onderwijs reeds aandacht besteed aan technologie in het onderwijs. De oproep die in 2008 werd gelanceerd, had als thema het technologisch ondernemen in het lager en kleuteronderwijs. Onderwijs werd steeds bij deze oproepen betrokken, onder meer bij de voorbereiding van de oproep en de jurering van de projecten.
Ik ben inderdaad op de hoogte van het feit dat er een concept Technologie Olympiade bestaat en dat de organisatie van een pilootjaar momenteel voorbereid wordt. Deze olympiade wordt momenteel niet op dezelfde manier ondersteund als de andere olympiades. Onrechtstreeks wordt de Technologie Olympiade wel grotendeels door het budget wetenschapscommunicatie ondersteund, omdat het initiatief uitgaat van de expertisecellen wetenschapscommunicatie aan de universiteiten en hogescholen, die over een vierde van het totale budget van wetenschapscommunicatie beschikken.
Het inbrengen van de juiste expertise in de lerarenopleiding is de beste manier om onze onderwijzers en leerkrachten secundair voldoende technische geletterdheid bij te brengen. Aan deze expertise lever ik een substantiële bijdrage, onder meer door het subsidiëren van de expertisecellen wetenschapscommunicatie, van organisaties zoals de Roger Van Overstraeten Society, het wetenschappelijk doecentrum Technopolis enzovoort. Al deze actoren werken momenteel samen met de lerarenopleidingen.
Ik voorzie jaarlijks in ongeveer 9 miljoen euro voor projecten in het kader van informatie en communicatie over wetenschappen, techniek en technologische innovatie. Technologie is hier een belangrijke focus, maar niet de enige. De link met wetenschappen mag niet uit het oog verloren worden. Wetenschappen zijn nodig om de werking van technologie te begrijpen, en omgekeerd, via de toepassing in technologie kunnen wetenschappelijke principes beter worden geïllustreerd. De opwarming van het klimaat en de solidariteit met minderbedeelden zijn enkele voorbeelden waarmee het belang van technologie kan worden geduid aan verschillende leeftijdgroepen.
Technologie kan de kloof groter maar ook kleiner maken. Het is van het allergrootste belang dat niet alleen de jongeren, maar ook hun omgeving, dus hun ouders en leraren deze verbanden leren zien.
Tot nu toe hebben we vooral bottom-up gewerkt. Ik onderschrijf de evaluatie die de heer Van den Heuvel maakt. Er is heel wat geëxperimenteerd met verschillende projecten en initiatieven in de onderwijswereld die gegroeid zijn uit het verenigingsleven. Die hebben allemaal een waarde. Ik denk echter dat er nood is aan een meer gecoördineerde en gerichte aanpak. We moeten keuzes durven te maken en leren uit de ervaringen uit het verleden en uit de ervaringen waarnaar verwezen werd. Nederland is daar een voorbeeld van. Ik heb gevraagd om het beleidsplan gerichter te vertalen in een meerjarenplan van aanpak. Ik ben ook vragende partij om daar nu keuzes te maken en de middelen daar gericht voor in te zetten tijdens de volgende jaren.
Ook om budgettaire redenen heb ik keuzes moeten maken. Iedere minister moet roeien met de riemen die hij heeft. Ik heb daar keuzes gemaakt. Ik heb dat al uitgelegd in de commissie en in de plenaire vergadering. Het stond ook in de krant. Ik heb het ook uitgelegd naar aanleiding van de verkiezing van de ondernemer van het jaar. Ik heb ervoor gekozen om de budgetten van het FWO voor jonge onderzoekers te handhaven. We zullen daar tijdens de begrotingsbesprekingen dieper op ingaan. Ik heb er ook voor gekozen om de budgetten voor de vier strategische onderzoekscentra te handhaven alsook het budget voor het IWT voor het onderzoek en de ontwikkeling van bedrijven. Dat geld moet wel ergens anders vandaan komen.
Onder meer omwille van de keuze om wat tijd te nemen om een meer gerichte meerjarenplanning op te maken, heb ik gezegd dat de projecten die aflopen, ook effectief aflopen en niet automatisch verlengd worden. We zullen de komende maanden eerst tijd nemen om de juiste keuzes te maken en een meerjarenplan op te maken over communicatie en het stimuleren van wetenschap en technologie. Ik zal rekening houden met alle inzichten die hier zijn gegeven.
Er is ook gevraagd naar een goede samenwerking met onderwijs. Ik zou nu liefst wat temporiseren voor wat de wetenschapscommunicatie betreft. Ik wil de tijd nemen om het meerjarenplan op te maken. Als we dan nieuwe budgetten hebben, kunnen we daar ook op inzetten. Dat is de keuze die ik nu maak. De projecten die aflopen, lopen af. Het kan ook niet de bedoeling zijn om eindeloos door te gaan met een project dat loopt sinds 2004. Dat moet op een bepaald moment worden overgenomen door het regulier circuit. Dat neemt niet weg dat we er zijn. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat we nog heel veel werk hebben om jongeren te stimuleren om te kiezen voor technologische richtingen. Ik wil daar de volgende maanden een gerichte aanpak voor uitwerken. Dan zullen we met de verschillende partners nieuwe initiatieven kunnen ontwikkelen.
De voorzitter : Wanneer hebt u precies getekend?
Minister Ingrid Lieten : Dat weet ik niet. Ik wil het wel opzoeken.
De publieksversie van het rapport staat op de website en bestaat uit twee delen. Er is een algemeen deel en een bundel goede praktijkvoorbeelden. Er is ook een eindrapport dat bestaat uit twee delen: het overzicht van de realisaties en de aanbevelingen en een bundel goede praktijkvoorbeelden. Dat is eind augustus verstuurd aan mezelf en aan minister Smet.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik moet wel toegeven dat ik zwaar teleurgesteld ben. Ik heb zelf moeten zoeken om te weten aan wie ik de vraag over het andere luik moest stellen. Het was niet duidelijk welk beleidsdomein naast onderwijs nog betrokken was. De zorg om te ijveren voor meer technici kan ook worden aangekaart bij wetenschapscommunicatie en innovatie. Daardoor ben ik bij u terechtgekomen. Vroeger werd het ook via die weg gefinancierd vanuit onderzoek. Maar anderzijds valt er ook iets te zeggen om dat vanuit tewerkstelling of economie aan te kaarten. Er bestaat een nogal grote versnippering over de verschillende ministers.
Ik hoop dat ik u allen kan overtuigen om een minimale inspanning te leveren, ongeacht uit welk budget.
U zegt dat u hebt gehoord dat er een mentaliteitswijziging is dankzij het TOS 21-project, vanuit de leerkrachten, de inspectie enzovoort. Er is een grote groep van sleutelfiguren die vanaf het begin betrokken zijn en die in hun eigen omgeving, de visie van het project kunnen uitbreiden. We zijn daar echter nog helemaal niet.
Op het eind zegt u dat u een aantal maanden tijd wilt nemen om een aanpak uit te werken. Aan die aanpak is gewerkt vanaf 2004 tot 2008. De heer Van den Heuvel verwijst naar de ketenaanpak. In Nederland is die leerling al ontwikkeld, met alle deskundigen ter zake vanuit het middenveld. Het kan dus niet beter. U hoeft dus geen tijd meer te nemen om iets nieuws uit te denken. Het gaat om een dik boek dat vertaald is in de eindtermen en dat door de pedagogische begeleiding van de verschillende onderwijsnetten ook is vertaald in nascholing voor de onderwijzers. Die nascholing heeft maar 1 jaar plaatsgevonden. Ook de techniekcoaches die ter beschikking waren vanuit uw beleidsdomein, zijn gestopt.
Wat het budget betreft, moet er alleen gezorgd worden voor iemand die wordt vrijgesteld uit de administratie om dat te coördineren. Zo kan de stuurgroep van vrijwilligers die al jaren samenkomt, blijven samenkomen. Zo kan het intranet, de website met de ervaringen, verder worden aangevuld door de nieuwe scholen en verder bekend worden gemaakt. Dat kost niet veel. Die gedeelde visie moet worden vertaald door alle actoren die iets doen. Er zijn heel veel verschillende initiatiefnemers in het veld.
Er is nu een visie. Men zou een soort garantie moeten kunnen geven. Als een bepaalde instelling of een RESOC een initiatief neemt ten aanzien van de scholen, dan zou de leerkracht moeten weten dat het aanbod van methodiek past binnen die visie en dat het niet alleen maar een lesje techniek is. Het is niet zomaar iets maken, iets samenstellen, een fiets herstellen. Dat is wat vroeger onder techniek verstaan werd. De visie van het TOS21 is vooral het denken in processen. Daarbij wordt het probleem geanalyseerd. Wat zijn de mogelijke antwoorden? Welke instrumenten hebben wij? Welk instrument zullen wij kiezen en waarom? Wat doen we? Daarna moet men evalueren of het gelukt is. Zo niet, moet men het probleem vaststellen.
Wij moeten meer onderzoekers hebben, meer mensen die op een onderzoeksgerichte manier denken. Het is een leerlijn die dat implementeert, vanaf het kleuteronderwijs, in alle lagen van het onderwijs. U zegt dat vanaf nu uw taak af is en dat het aan onderwijs ligt, maar onderwijs werkt zo: als een bepaald aspect benadrukt moet worden binnen onderwijs, bijvoorbeeld milieu of noord-zuid, of wat dan ook, dan komt dat niet vanuit de financiering van onderwijs. Onderwijs is er alleen maar voor de grote structuur van onderwijs. De extra financiering komt altijd vanuit het beleidsdomein dat betrokken is.
Vandaar doe ik een oproep aan u, maar ik zal die ook nog aan minister Muyters en minister-president Peeters doen. Uiteindelijk zal het van een extern beleidsdomein moeten komen om een kleine push te geven en daarmee zult u veel meer bereiken dan met al die verschillende initiatieven die onder wetenschapscommunicatie genomen worden. Met alle respect, maar dat is historisch een leerlijn, een breed kader, een coherente visie. Als wij het nu laten stilvallen, dan zullen de onderwijzers gewoon voortdoen zoals zij vroeger deden. Er zijn dan wel nieuwe eindtermen, maar men zal het een beetje aanpassen of herschrijven in de verantwoording en als de doorlichting komt, dan zal het wel in orde zijn. Dan is het momentum voorbij.
De voorzitter: Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten: Mevrouw Poleyn, ik ben het niet eens met uw vertaling van mijn antwoord. Ik heb op de eerste plaats gezegd dat ik het project absoluut positief beoordeel, maar het project is nu afgerond, tenminste zoals het ingediend was. Men heeft de vooropgestelde doelstellingen bereikt. Zoals u zelf zegt, heeft men heel veel opgeleverd. Het is vertaald in de doelstellingen. Er is begeleidend materiaal. De doelstellingen van het project, zoals men die geformuleerd heeft en waarvoor men middelen heeft vrijgemaakt, zijn afgerond.
U zegt dat er misschien nog verder op doorgewerkt moet worden. Dat kan zijn. Dat kan ik niet beoordelen. Ik kan zeker nu niet beoordelen of wij dit project moeten voortzetten of een hele hoop andere projecten, die ook allemaal hun waarde hebben, maar die allemaal een beetje los van elkaar staan. Wat ik nu heb gezegd, is niet dat ik dat project opnieuw wil uitvinden. Integendeel, het is goed. Het staat er, maar ik heb wel gezegd dat ik het wil bekijken en een meerjarenplanning opmaken. Hoeveel middelen gaan wij de volgende jaren voor wetenschapscommunicatie in haar globaliteit beschikbaar maken? Ondanks de besparingen zal het nu nog altijd 8 à 9 miljoen euro zijn. Wat wij jaarlijks in wetenschapscommunicatie steken, is niet niets. Wij moeten nu wel bekijken welke doelstellingen en, zoals de heer Van den Heuvel zegt, welke meetbare doelstellingen wij onszelf zullen opleggen en hoe wij gaan kiezen waarop wij verder zullen inzetten.
Het kan zijn dat er ergens nog op de een of andere manier een noodzaak is aan een vervolg van dit project. Dat zal dan ook op dat moment verder bekeken en beoordeeld kunnen worden. Als er geleverd is wat er moest worden geleverd, dan moeten wij die projectfinanciering ook niet blijven continueren. Ik wil nu het nieuwe kader en de meerjarenplanning opmaken. Dan kan er verder getoetst worden welke noodzaak er is. Ik ben het volledig met u en met de heer Van den Heuvel eens: wij zijn helemaal niet waar wij moeten zijn. Wij hebben nog heel veel werk, maar wij moeten nu wel duidelijk meetbare doelstellingen opstellen en duidelijke keuzes maken waarop wij zullen inzetten, samen met Onderwijs en een aantal andere actoren. Dat zullen wij de volgende maanden uitwerken.
De voorzitter: Ik denk dat het debat gevoerd is. Mevrouw Poleyn heeft het woord, tot slot.
Mevrouw Sabine Poleyn: Minister, ik ben blij dat u denkt aan een meerjarenplanning en dat u op lange termijn wilt denken. Ik wil nogmaals herhalen dat het voorbereidende werk klaar ligt.
Ten slotte, ik heb gezegd dat er moet worden doorgewerkt. U hebt gezegd dat u daarvan niet zeker was. Ik heb de aanbevelingen uit het rapport dat in augustus 2010 aan jullie bezorgd is, niet gelezen, maar ik ben ervan overtuigd dat dit de aanbeveling was. Het was nooit de bedoeling om te stoppen in 2010, maar blijkbaar is het in de praktijk wel zo gebeurd.
Ik zal onthouden dat u werkt aan een meerjarenplan. Ik hoop dat u daar heel snel mee kunt komen, dat u het werk gebruikt dat er al is en dat u vooral weet dat het een kader is. Het is geen project. Het kader is er. Laten wij het nu verder invullen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.