Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 21/10/2010
Vraag om uitleg van de heer Erik Tack tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het opheffen van de vestigingsquota voor geneesheren
- 2529 (2009-2010)
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het toelatingsexamen tot de opleiding Geneeskunde
- 118 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Tack heeft het woord.
De heer Erik Tack : Voorzitter, minister, collegas, federaal minister van lopende zaken van Volksgezondheid, mevrouw Onkelinx, stelde onlangs dat haar partij de beperking van het aantal mensen dat zich hier als arts mag vestigen, wil opheffen. Ze wil de quota weg.
Volgens haar zou de PS dat onderwerp ter sprake willen brengen bij de regeringsonderhandelingen. Ze bepleit een Europese regeling en zegt dat een vorm van planning altijd wel nodig zal zijn, maar die quota mogen weg.
Blijkbaar is ze van mening dat er nog altijd te weinig artsen zijn in België. Daarmee herneemt ze de stelling van Franstalige politieke en academische kringen. Het is niet mijn bedoeling om andermaal voor de zoveelste keer het verschil in aanpak tussen Vlaanderen en Wallonië in verband met deze problematiek, uit de doeken te doen. Ik denk dat iedereen het voldoende kent. In Vlaanderen organiseerde men een toelatingsproef aan het begin van de opleiding. In Wallonië deed men er bitter weinig aan. Er ontstond dan ook een groot verschil tussen het aantal afstuderende artsen in het noorden en het zuiden van het land voor zover dat land nog lang zal bestaan.
Ondanks het feit dat er in Wallonië veel meer artsen actief zijn dan in Vlaanderen, blijft men steeds maar stellen dat er daar veel te weinig artsen zijn. Dat brengt me bij het artsenkadaster waar we het hier een tijdje geleden ook al over hadden. Het artsenkadaster het aantal artsen dat in België, per discipline uitgesplitst, actief is nog altijd niet klaar. Ik heb het hier ook al gezegd: nochtans kan dit geen moeilijke opdracht zijn. Het volstaat te bepalen wie men als actief beschouwt, en gebruik makend van de beschikbare cijfers van het RIZIV moet dat heel gemakkelijk zijn.
Er is echter één bijkomende voorwaarde. De verantwoordelijke politici moeten bereid zijn om het artsenkadaster te publiceren en het licht ervoor op groen te zetten. Tot nader order zien we daar nog steeds niets van.
Dat artsenkadaster zou aantonen dat er in Wallonië zeker voldoende artsen zijn, en dan komt men in het zuiden van het land in de problemen. Het is duidelijk dat dit voorstel om de quota af te schaffen een zoveelste machinatie van de politiek is om het overtollig aantal afstuderende artsen uit het zuiden van dit land de mogelijkheid te bieden zich vooralsnog te kunnen vestigen.
Het artsenkadaster mag er natuurlijk niet komen. Het zou zonneklaar aantonen dat de quota meer dan nodig zijn. Het zou ook aantonen dat de Waalse politici schuld zouden moeten bekennen dat ze destijds geen maatregelen hebben getroffen om het aantal studenten te beperken.
Minister, op 18 maart 2010, ondertussen meer dan 7 maanden geleden, hebben we het daarover gehad in deze commissie. Ik zal de dialogen die we toen hadden niet in extenso herhalen, maar u hebt toen gezegd dat mevrouw Onkelinx u had beloofd dat het artsenkadaster bijna klaar was en dat het op zeer korte termijn beschikbaar zou zijn. 7 maanden later heb ik dat nog altijd niet gezien. Blijkbaar kan het dus nog altijd niet worden gepubliceerd. Het doet me een beetje denken aan de fameuze zucht toen de stekker uit de federale regering werd getrokken. We waren toen ook op een zucht van een akkoord. Blijkbaar is dat een heel lange zucht. Sommige mensen hebben blijkbaar bijzonder veel lucht in hun longen. Ik kan zo lang niet blijven zuchten, maar politici kunnen dat blijkbaar wel.
Kortom, de Vlaamse Gemeenschap heeft destijds een toelatingsproef ingesteld om te vermijden dat er meer artsen zouden afstuderen dan door de quota toegelaten of om er in elk geval voor te zorgen dat het aantal afgestudeerden min of meer met de quota overeenkomt. Exact kan men dat natuurlijk nooit op voorhand bepalen. Indien de quota zouden verdwijnen, zou de initiële reden voor het instellen van de toelatingsproef wegvallen. Het is duidelijk dat een dergelijke federale beslissing rechtstreeks met het Vlaams onderwijsbeleid zou interveniëren.
Minister, bent u op de hoogte van het voornemen van mevrouw Onkelinx dat zij de quota wil afschaffen? Ik ga ervan uit dat het een gemakkelijke vraag is die heel kort kan worden beantwoord. Hebt u met haar hierover reeds contact kunnen opnemen? Wat is uw visie over de artsenquota en het nog steeds ontbreken van het artsenkadaster? Hebt u bij haar reeds aangedrongen op het eindelijk publiceren van dat kadaster? We zijn nu meer dan 7 maanden verder. Bent u bereid in te gaan op het voorstel van ontslagnemend minister Onkelinx om de artsenquota af te schaffen? Denkt u dat het een goede zaak zou zijn? Zou een afschaffing van de quota een weerslag hebben op het organiseren van een examen in Vlaanderen voor de toelating tot de geneeskundestudies?
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, minister, collegas, in de zomer werden we geconfronteerd met een aantal persberichten die ingingen op uitlatingen van ministers of van artsen. De heer Tack heeft verwezen naar het eerste bericht met uitlatingen van minister Onkelinx. De andere artikels verwezen ook naar een tekort aan artsen in bepaalde regios of naar een aantal artsen die een massa patiënten hadden, ook te wijten aan een tekort. Die twee vaststellingen uit die artikels hebben mij geïnspireerd tot het stellen van de volgende vraag om uitleg.
In 1997 werd in Vlaanderen het toelatingsexamen voor de opleidingen tot arts en tandarts ingevoerd om te vermijden dat iemand die zijn studies had afgerond, zijn beroep niet zou kunnen uitoefenen. Voordien had de toenmalige minister van Volksgezondheid Colla namelijk beslist om een numerus clausus in te voeren voor artsen en tandartsen om de kosten van de ziekteverzekering beheersbaar te houden. De toenmalige VLD heeft hierop toen eerder terughoudend gereageerd. We vonden het nogal gevaarlijk om op basis van ruim interpreteerbare parameters iemand te beoordelen om de toelating tot een beroep al dan niet mogelijk te maken. Een examen blijft altijd een momentopname.
Zoals in tal van debatten in dit parlement al tot uiting is gekomen, is Open Vld altijd voorstander gebleven van een vrije toegang tot het hoger onderwijs, ook al vinden we wel dat er werk moet worden gemaakt van keuzebegeleiding in het secundair onderwijs, en eventueel van een niet-bindende oriëntatieproef bij de start van het hoger onderwijs.
De laatste jaren heeft het toelatingsexamen er bovendien voor gezorgd dat meer gegoede studenten dure privélessen nemen om zich op het examen voor te bereiden, waardoor het gevaar ontstaat dat de slaagkans afhankelijk wordt gemaakt van de financiële draagkracht van de student. Ook daarover is een artikel verschenen in de zomer. Dat dit geen marginale praktijk is, blijkt uit het feit dat de afgelopen 2 jaar een kwart van de studenten zich professioneel heeft laten bijstaan. Dat opent dan weer de discussie over de repetitoren en dergelijke. In het kader van de democratisering van het onderwijs is dat geen goede evolutie.
De parameters die destijds werden opgesteld om tot de numerus clausus te komen, beantwoorden, dunkt mij, niet meer aan de huidige situatie, als gevolg van een aantal maatschappelijke evoluties. Zo is er een grote vervrouwelijking van het beroep van arts en is er in die context sprake van een dalende werkduur. Ook met de toenemende zorgvraag ten gevolge van de vergrijzing van de bevolking, werd in het verleden totaal geen rekening gehouden. Samen met de vergrijzing van de bevolking is er ook een vergrijzing van het artsenbestand. Zo is 35 percent van de artsen ouder dan 55 jaar. Als men in de toekomst ook de thuiszorg verder wil uitbouwen, zal men het aantal huisartsen bijgevolg drastisch moeten optrekken. Vele oudere mensen doen namelijk vrij frequent een beroep op de huisarts, zeker de mensen die thuis wonen.
Ontslagnemend federaal minister van Sociale Zaken Onkelinx verklaarde in Le Soir dan ook dat ze de numerus clausus onder andere om die reden wil afschaffen. Men kan zich derhalve de vraag stellen wat het nut dan nog zou zijn van een toelatingsexamen als de numerus clausus zou worden afgeschaft, aangezien beide onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Los van het feit of minister Onkelinx haar wens kan of wil waarmaken, stellen we met zijn allen vast dat de huidige manier om artsen te selecteren, achterhaald is.
Minister, om deze reden wil ik u twee vragen willen stellen. Wat is uw houding tegenover de uitspraken van ontslagnemend minister Onkelinx? Vindt u niet dat het toelatingsexamen moet worden aangepast, rekening houdende met de recente maatschappelijke evoluties? Ik wil daarbij opmerken dat er nu één examen wordt georganiseerd en dat er nadien heel veel verschillende competenties nodig zijn bij het kiezen voor ofwel het beroep van huisarts of van specialist bijvoorbeeld.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, de twee vraagstellers hebben zich met een zeer terechte vraag naar u gericht. Ik ben zeer benieuwd naar uw reactie op de vraag over het toelatingsexamen.
Wat de vraag van de heer Tack betreft: wij zijn een paar maanden geleden met een gelijkaardige vraag op bezoek geweest bij de commissie Welzijn. Toen heeft minister Vandeurzen ons nog eens op het hart gedrukt dat het artsenkadaster er in de kortste keren zou komen. Ik doe absoluut geen voorafname op uw antwoord, dat zou ik niet durven, maar ik vraag me af of de goede wil er wel is om daarmee voor de pinnen te komen. Men schuift daar steeds maar mee. Het kan in tijden van informatica en allerlei mogelijkheden toch niet zo moeilijk zijn om dat te publiceren? Ik vermoed daarom dat er iets meer achter zit. Indien we een duidelijk zicht zouden hebben op dat artsenkadaster, denk ik dat de conclusies die we daaruit moeten trekken, vanzelf zullen volgen.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, ik ken de problematiek van de numerus clausus en het toelatingsexamen. Ik heb me eens verdiept in de manier waarop het toelatingsexamen georganiseerd wordt en wat daar de resultaten van zijn. Dan stel ik vast dat iedereen die deelneemt aan het examen en erin slaagt, ook toegelaten wordt tot de studie.
Ik vraag me af of er ooit al is onderzocht of er meer, minder of een gelijklopend aantal studenten afstudeert dan wat vooropgesteld wordt in die numerus clausus. Ik heb me heel duidelijk laten informeren dat geen enkele student die slaagt in de proef, geweigerd wordt. Het is helemaal niet zo vanzelfsprekend dat dat ook leidt tot het nodige aantal artsen, en het kan dat er toch, zonder dat we dat eigenlijk willen, te veel artsen zullen komen.
Ik heb me afgevraagd wat het nut is van dergelijke proef ten aanzien van de numerus clausus. Ik kan me voorstellen dat die heel nuttig kan zijn ten aanzien van het organiseren van de opleiding Geneeskunde, en dat we daar, in tegenstelling tot alle andere opleidingen, al een schifting maken op voorhand. Dan kun je nog de vragen stellen: bereiken we iedereen? Heeft iedereen die bekwaam is om af te studeren, ook die kans? Of gebeurt er al een selectie, en gebeurt die op rechtvaardige grond? Ik kan geen enkel verband vinden tussen het organiseren van die toegangsproef en de numerus clausus.
Minister, werd daar ooit onderzoek naar gedaan? Heeft het eigenlijk wel geholpen om het doel te bereiken dat men voor ogen had?
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik had een gelijkaardige opmerking. Een toelatingsproef en een numerus clausus zijn twee verschillende dingen.
De toelatingsproef of oriënteringsproef, waarover nu wordt gediscussieerd, heeft als finaliteit om studenten die misschien niet thuishoren op de universiteit, op voorhand van de universiteit weg te houden en naar andere trajecten te sturen. Dat is de normale logica van een toelatingsproef.
Wat is er gebeurd? De numerus clausus werd ingevoerd en de faculteiten geneeskunde hebben als reactie hierop gezegd dat ze vreesden dat ze misschien te veel artsen de wereld in zouden sturen die volgens de numerus clausus hun beroep niet kunnen uitoefenen.
Zoals mevrouw Deckx terecht opmerkt, is de link tussen de toelatingsproef en numerus clausus niet op een correcte manier gelegd. De toelatingsproef zou eigenlijk een vergelijkend karakter moeten hebben, maar heeft een absoluut karakter, want iedereen die slaagt, gaat door en men vraagt zich niet af of iedereen ook een plaats zal hebben. Ook ik vind dat de discussie over de toelatingsproef sowieso moet worden heropend, numerus clausus of niet.
Wat de numerus clausus betreft, daar is een argument voor te geven. De markt werkt hier immers niet regulerend. Artsen, indien zij talrijk op de markt komen, bepalen immers voor een stuk hun eigen vraag door een genereus voorschrijfgedrag. Indien er te veel artsen komen en het marktaandeel van elke arts wordt te klein, kunnen ze dat marktaandeel als het ware artificieel verhogen door een genereus voorschrijfgedrag. Dat is het voornaamste argument voor een numerus clausus.
Ik denk dat dit argument ernstig moet worden genomen, maar het is zo dat de numerus clausus op een verkeerde manier wordt ingezet. Het is een vorm van slechte overheidsplanning. De voornaamste beweging die in het artsenberoep is gebeurd, daar wees mevrouw Vanderpoorten al op, zijn de vervrouwelijking en de dalende bereidheid van de artsen om dagen van 10 à 15 uur te doen. Zo waren er huisartsen, maar die bestaan niet langer, maar toch is de overheid blijven uitgaan van de nominale eenheden van het aantal artsen. Het is niet omdat het een slechte vorm van planning is, dat we het idee op zijn geheel naar de vuilnisbak moeten verwijzen, maar dit is voorlopig nog een federale discussie.
Een laatste element werd niet aangehaald, maar hier heeft minister Onkelinx misschien wel een punt. Het tekort aan artsen wordt voor een stuk opgevuld door de instroom van buitenlandse afgestudeerden, vooral Roemeense afgestudeerden. Op zich heb ik daar niets op tegen, ook wettelijk kunnen we er niets op tegen hebben, want het zijn Europeanen. Het stuit me toch een beetje tegen de borst dat wij hier Vlaamse jongens en meisjes tegenhouden met een toelatingsproef, maar dat het effect ervan is dat geneesheren uit het buitenland zich hier kunnen vestigen. Ik zou u willen vragen, minister, dat u aandringt op een artsenkadaster en dat de zaak bij de universiteiten wordt aangekaart.
Minister Pascal Smet : Dames en heren, i k heb inderdaad kennis gekregen van het voornemen van mevrouw Onkelinx om de afschaffing van de contingentering voor de artsen op de federale onderhandelingstafel te leggen. Het is immers op dat niveau dat dit moet worden besproken en onderhandeld.
Het is dus vooral een zaak voor de federale overheid, maar uiteraard is deze problematiek erg belangrijk voor de gemeenschappen. Het is immers ingewikkelder dan een loutere discussie over het al dan niet afschaffen van de beperking van de toegang tot het beroep.
U hebt wellicht ook in de pers gelezen dat de decanen geneeskunde tegen de afschaffing van het toelatingsexamen zijn omdat ze hun opleidingsprogrammas daaraan hebben aangepast. Bij de discussie over de aanpassing van de studieduur van de artsenopleiding van 7 naar 6 jaar, koppelen bijna alle Franstalige decanen de aanpassing overigens aan de organisatie van een toelatingsexamen. Ik onderstreep dat we dit ook aan Vlaamse kant horen. Alleen op die manier zouden de leerresultaten in 6 jaar bereikt kunnen worden. De Europese minimumduur is ook 6 jaar, dat weet u, maar in alle landen is de toegang tot de medische opleiding op een of andere manier gekoppeld aan een selectie of aan strengere vooropleidingseisen.
Het toelatingsexamen arts/tandarts is geen vergelijkende proef waarmee slechts een bepaald vooraf opgesteld aantal kandidaten wordt geselecteerd om tot de opleiding toegelaten te worden. Het is belangrijk om dat nog eens te benadrukken. Het toelatingsexamen beoogt de kandidaten te selecteren waarvan verwacht wordt dat zij de opleiding Geneeskunde met succes kunnen beëindigen. Het slaagpercentage van de studenten in de opleiding Geneeskunde bewijst trouwens het nut van een dergelijke toelatingsproef.
De parameters die in de vragen werden aangehaald zoals vergrijzing en vervrouwelijking, slaan op het contingent artsen dat door de federale overheid wordt vastgelegd. Het is de bevoegdheid van de federale overheid om bij de vaststelling van de quota, deze parameters eventueel bij te stellen. De federale overheid heeft daarvoor in een mechanisme voorzien aan de hand waarvan de Planningscommissie medisch aanbod advies verleent aan de federale minister, verantwoordelijk voor de volksgezondheid. Het is dus niet in eerste instantie mijn bevoegdheid om daarover uitspraken te doen. Ik zal wel, zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsnota, het toelatingsexamen evalueren. Daarbij zullen we ook de vraag van mevrouw Deckx meenemen. Zowel organisatorische aspecten als meer inhoudelijke en maatschappelijke aspecten zullen daarbij aan bod komen. Voor de zomer van 2011 zullen we deze evaluatie afronden.
De voorzitter : De heer Tack heeft het woord.
De heer Erik Tack : Minister, ik heb nog een korte opmerking in verband met het kadaster. Ik weet dat het uw bevoegdheid niet is, maar, welke beslissing men ook neemt over het optrekken of het afschaffen van quota, dat kadaster is van bijzonder groot belang. Dit heeft een weerslag op de toelatingsproef. Ik vraag u dat het kadaster zo snel mogelijk wordt gepubliceerd. Elk jaar krijg ik een profiel, waarbij men bijna kan zeggen wat ik heb voorgeschreven door middel van het doosje van de medicatie of een detailfoto van een kleine teen. Dat is een lijvig document. En dan zou men niet in staat zijn te weten hoeveel artsen in elke discipline een minimumwerkdrempel hebben. Dit lijkt me onmogelijk. Het is hooguit een paar uren werk om overeen te komen welke criteria men hanteert. Zo heeft men dan een exact kadaster om van te vertrekken om oordeelkundig beslissingen te nemen. Ik kan niet anders dan concluderen dat er een zekere vorm van slechte wil is, al dan niet politiek geïnspireerd.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik weet niet of ik mevrouw Deckx goed heb begrepen. Toen het toelatingsexamen werd ingevoerd, was er toch een verband tussen de contingentering op het federale niveau en de invoering van de toelatingsproef. Voormalig minister Van den Bossche zei toen dat hij geen studenten wilde laten beginnen aan hun studie als ze niet zeker waren dat ze hun beroep konden uitoefenen. Dat was toen het belangrijkste argument.
Minister, ik ben blij dat u een evaluatie aankondigt. Is het uw bedoeling om de overstap naar een numerus fixus te overwegen? Dat is van een andere orde, maar misschien speelt het wel gemakkelijker in op het verschil in nood aan het aantal artsen.
De voorzitter : Wat is het verschil tussen een numerus fixus en een numerus clausus?
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Men kan zich dan aanpassen aan de nood voor het aantal artsen. Nu is men geslaagd of niet. Dan kan men zeggen dat men minder artsen toelaat, als men minder artsen nodig heeft. Als men toch evalueert, kan men dat in de evaluatie opnemen.
Minister Pascal Smet : Ik wil dat opnemen in de evaluatie, maar ik zou toch voorzichtig zijn, omdat niet alle artsen die afstuderen, noodzakelijkerwijs het beroep van arts moeten uitoefenen. Als iemand bekwaam is om dat te doen, en slaagt voor de toelatingsproef, dan kunnen we dat evalueren. De onderwijswereld vraagt om dat te behouden, daar bestaat eensgezindheid over. Mensen moeten dan ook de kans krijgen om dat te studeren. Met een numerus fixus sluit je mensen uit. Gelet op de mobiliteit moeten we daar voorzichtig mee zijn. Ik wil het wel opnemen in het debat.
De voorzitter : De decanen van Geneeskunde zijn voor het behoud van de toelatingsproef in de veronderstelling dat de numerus clausus blijft bestaan. Als ze dat ontkoppelen, is het een andere discussie.
De heer Erik Tack : Misschien speelt er nog een ander argument mee. De universiteiten hebben de plicht ervoor te zorgen dat ze een goede opleiding kunnen garanderen. Als er een toestroom is van veel studenten, wordt het moeilijk om voldoende goede klaslokalen te hebben en voldoende assistenten om de praktische opleiding te geven. Nu heeft men dat probleem aan de andere kant van de taalgrens.
Minister Pascal Smet : Met minister Onkelinx heb ik de afspraak gemaakt om de studieduur te verminderen van 7 tot 6 jaar. Dat is de reden waarom men aan Franstalige kant druk zet om een toelatingsproef te organiseren, om die opleiding te kunnen geven in 6 jaar.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Mevrouw Vanderpoorten zegt dat ik haar niet goed heb begrepen. Ik weet dat dat verband destijds is gelegd, maar vandaag stel ik vast dat er geen effectief verband is. Hoe dan ook, ik wil mijn bekommernis uiten om een numerus fixus in te voeren. Ik ga ervan uit dat iedereen die bekwaam is om die studies te doen, die ook mag aanvangen.
Ik ben er blij om dat er een evaluatie komt. Artsen vertellen me dat indien ze destijds een ingangsproef hadden moeten doen, ze het niet hadden gehaald, omdat ze in hun vooropleiding een achterstand hadden in fysica, scheikunde of wiskunde. Dat moet absoluut worden opgenomen in deze kwestie.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik heb spijt dat mevrouw Deckx indertijd niet in deze commissie zat, toen voormalig minister Van den Bossche het toelatingsexamen erdoor ramde.
De voorzitter : De toelatingsproef is niet adequaat voor de numerus clausus.
De heer Erik Tack : Ik zou het oneerlijk vinden dat als je in 2010 12,5 punten behaalt, wel mag beginnen aan die studies, en als je in een ander jaar ook 12,5 haalt, net niet mag beginnen. Je hebt toch een even goed resultaat behaald. Daar heb ik grote vragen bij.
Als je precies naar die quota wilt evolueren, moet je proberen omgekeerd te rekenen: We gaan er zoveel nodig hebben, zoveel beginnen eraan, zoveel vallen eraf, dan kunnen er zoveel beginnen aan de studie. Voor de personen in kwestie die examens doen, is dat een grote oneerlijkheid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.