Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 12/10/2010
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de opvang van rondtrekkende woonwagenbewoners
- 2507 (2009-2010)
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het structurele tekort aan woonwagenterreinen
- 2545 (2009-2010)
Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het gebrek aan woonwagenterreinen
- 58 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Kurt De Loor tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de nood aan terreinen voor rondtrekkende woonwagenbewoners
- 60 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Kurt De Loor tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de onduidelijkheid inzake het voorzien in pleisterplaatsen voor woonwagenbewoners
- 61 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Dit is inderdaad een andere thematiek. Maar hier heb je ook de problematiek van de steden en gemeenten, en van de zorg voor de lokale besturen.
Het probleem werd de voorbije zomer geïllustreerd door de grote groep van Vie et Lumière die door het land trok, van Nieuwpoort aan de zee over Wingene naar Dour in Wallonië. Het was dagen na elkaar in het nieuws. Het werd als een probleem ervaren omdat die grote groep vrij onverwacht een groot terrein innam, zich op private terreinen en soms op openbare terreinen vestigde. Dat zorgde uiteraard voor veel onrust. Er zijn ook kleinere groepen, die soms voor ongerustheid, soms voor wrevel en soms voor tegenstand zorgen. Ik las zaken over Assenede, Zottegem, Evergem en Oudenaarde.
Er trekken naar schatting een duizendtal woonwagenbewoners rond: Roms, Manoesjen en Voyageurs. Zij worden door de Vlaamse Woonwagencommissie min of meer gevolgd. Ook het Vlaams Minderhedencentrum heeft die doelgroep in haar opdracht. Vlaanderen investeert in de inrichting van terreinen voor die rondreizende woonwagenbewoners door niet minder dan 90 percent van de installatiekosten terug te betalen aan de gemeenten. En toch blijft, volgens het Minderhedencentrum en ook volgens artikels die je deze zomer bijvoorbeeld in Knack kon lezen, de problematiek erg nijpend omdat, ondanks die 90 percent steun, heel weinig Vlaamse gemeenten op deze impulssubsidie reageren.
Minister, ik voelde mij bijzonder aangesproken omdat in mijn eigen stad in het voorjaar een dergelijk terrein is geopend. Het werd in de beginfase met wat kinderziekten geconfronteerd, maar nu mogen we zeggen dat het een voorbeeld is van hoe het moet. De omwonenden zijn vrij positief over de aanpak en de manier van werken. Er zijn problemen geweest in het begin, maar die zijn ondertussen opgelost en er is vandaag weinig of geen overlast. Ik zeg dat maar om ook eens een positieve dimensie in deze discussie aan te brengen.
In totaal zouden er voor residentiële woonwagenbewoners in Vlaanderen ongeveer 475 standplaatsen zijn. Voor de rondtrekkenden zijn er slechts vier terreinen in Vlaanderen: in Kortrijk, Gent, Antwerpen en Huizingen. Dat is maar genoeg voor minder dan de helft van de mensen die zich tot die categorie mogen rekenen. We moeten de gemeenten en provincies stimuleren om daar een oplossing voor te vinden. Ofwel moet een andere overheid in de plaats treden. Particuliere initiatieven kunnen iets beter worden gericht en ondersteund. Zo kan het probleem wel degelijk worden opgelost. Zeker voor residentiële terreinen is het voor particulieren niet gemakkelijk om een vergunning te krijgen en zijn er discussies over de criteria voor de beoordeling van stedenbouwkundige aanvragen.
Minister, uit alle bronnen blijkt dat er een structureel tekort is aan standplaatsen. Hoe kunnen we dat wegwerken? Erkent u de nood aan een viertal doortrekkersterreinen per provincie? Verscheidene bronnen hebben het over vier per provincie om aan de noden te voldoen. Erkent u die nood? Hoe denkt u daartoe te komen, nu blijkt dat de gemeenten, ondanks de hoge subsidie, niet op de impuls reageren? Vindt u dat de aanpak van de provincie Oost-Vlaanderen, de aanpak die gouverneur Denys via een andere vorm van reglementering voorstelde, navolging verdient? Overweegt u overleg met uw collega van Ruimtelijke Ordening over de problemen rond de stedenbouwkundige vergunningen voor particuliere terreinen? Ik pleit hier niet voor vrijblijvendheid of wetteloosheid. Ik bepleit een goede en gerichte aanpak, zodat er vanuit Stedenbouw niet te veel belemmeringen komen voor de uitbating van een vorm van residentiële woonwagenterreinen.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, zowel het strategisch plan Minderhedenbeleid als het regeerakkoord komt erop neer dat er bijkomende doortrekkersterreinen en standplaatsen moeten worden gecreëerd. Er wordt vastgesteld dat het niet echt vooruitgaat en dat de gemeenten er niet voor openstaan. Ook andere initiatiefnemers schieten niet in gang.
Deze zomer is dat herhaaldelijk in het nieuws gekomen. Naar aanleiding van die berichtgeving werd ervoor gepleit om voor elke provincie één groot doortrekkersterrein te creëren. Minister, noch uzelf noch de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) hebben zich daar voorstander van verklaard. Ik begreep dat u aan de provincies hebt gevraagd om een aantal zones aan te duiden die voor dergelijke terreinen in aanmerking zouden komen. Maar u hebt er ook aan toegevoegd dat u geen druk wilt uitoefenen.
Minister, hebt u al antwoord ontvangen op uw vraag aan de provincies zones voor woonwagenterreinen aan te duiden? Hoe wilt u de lokale overheden stimuleren om dergelijke terreinen te realiseren of hiervoor aan private initiatiefnemers een vergunning af te leveren, dan wel hierover een positief advies te geven? Blijft u ervan overtuigd dat deze terreinen louter op vrijwillige basis kunnen worden gerealiseerd of blijkt uit het gebrek aan vooruitgang dat er enkel een oplossing kan worden gevonden indien er bijkomende stimuli voor de gemeenten komen? Ik weet dat er al een zeer hoge betoelaging is, maar blijkbaar volstaat dat niet om de gemeenten over de brug te halen. Minister, hebt u met de provincies afspraken gemaakt waar rondtrekkenden terechtkunnen in afwachting van de realisatie van voldoende doortrekkersterreinen?
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Ook mijn vragen zijn in grote lijnen dezelfde als die van de collegas. Ze werden goed ingeleid door de heren Caron en Kennis. Ik laat dus het grootste deel van mijn vraag achterwege.
Ik verwijs wel naar de beleidsnota Inburgering waarin u, minister, een aantal zaken aankondigt. Het gaat om zaken die deze vakantie naar boven zijn gekomen en waaruit bleek dat de zaken die aangekondigd waren, blijkbaar toch nog niet helemaal gerealiseerd waren. Vandaar ook de vragen die ik aan de minister wil stellen. Welke initiatieven werden het afgelopen jaar genomen om de lokale besturen hun afspraken te doen nakomen met betrekking tot het voorzien van voldoende terreinen? Wat zijn de laatste cijfers van het aantal woonwagenbewoners in Vlaanderen en van het aantal plaatsen waar ze terechtkunnen? De laatste cijfers die ik heb gevonden, zijn er die op een schriftelijke vraag van mevrouw Heeren in maart zijn gegeven, maar ik heb de indruk dat de cijfers elke maand wel een beetje vooruitgaan. Daarom had ik graag een laatste stand van zaken.
Wat is uw standpunt, minister, met betrekking tot de zogenaamde pleisterplaatsen die her en der ontstaan en waar de rondreizende bewoners steeds weer naartoe trekken, maar die dus niet die woonwagenterreinen zijn? Het is daarstraks al aan bod gekomen bij het vorige thema. De Gentse burgemeester Daniël Termont heeft voorgesteld, omdat hij vaststelt dat heel wat gemeenten in gebreke blijven met betrekking tot het voorzien in een woonwagenterrein, dat er misschien aan kan worden gedacht dat er een groot woonwagenterrein per provincie komt waar de rondtrekkende bewonersgroepen naartoe kunnen gaan. Wat is uw standpunt over dat voorstel?
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor : Ik stel vast dat we bij dergelijke discussies hier in het parlement allemaal dikwijls grote voorstander zijn van doortrekkersterreinen, pleisterplaatsen en dergelijke meer. Totdat we onze hoofdstad verlaten en we opeens te kampen hebben met het nimbysyndroom. Zowel bij de bestuurders als bij de inwoners is dat het geval. Dat wil ik toch nog even toevoegen als inleidend gedeelte.
De heer Caron heeft daarnet een aantal gemeenten opgenoemd. Er zijn er nog, met dat verschil dat de ene gemeente al een ander en humaner gelaat aan de dag legde dan het andere. Vandaar dan ook mijn vragen, minister. Ik verwijs ook nog eens naar de beleidsnota waarbij het een belangrijke doelstelling van de Vlaamse Regering is om in voldoende doortrekkersterreinen te voorzien. Bij de huidige aanpak wordt in een financiële bijdrage van 90 procent voorzien voor de aanleg van terreinen. Ik voeg daaraan toe dat in Oost-Vlaanderen niet alleen gouverneur Denys een initiatief heeft genomen om met de Oost-Vlaamse burgemeesters een impulsbeleid te voeren, maar dat er in Oost-Vlaanderen ook een bijkomende subsidie is van 10 procent zodat alles volledig wordt gedekt om dergelijke doortrekkersterreinen aan te leggen.
Bent u van oordeel dat die aanpak volstaat om het probleem van het tekort van het aantal terreinen teniet te doen? Ik herinner me uit de commissie van vorig jaar dat er wat betreft de budgetten van 2009, als ik me niet vergis, 2.900.000 euro werd overgeheveld naar dit jaar om de terreinen verder te voorzien. Als u vindt dat die huidige aanpak volstaat, op welke termijn voorziet u de wegwerking van het tekort? Zo niet, welke bijkomende initiatieven en/of stimuli kunnen worden genomen?
Tot zover mijn eerste vraag die, voorzitter, niet uitblinkt in originaliteit wat betreft de vraagstelling. Dan kom ik tot mijn tweede vraag. Die betreft de onduidelijkheid met betrekking tot het voorzien van pleisterplaatsen voor woonwagenbewoners. De heer Kennes heeft ernaar verwezen in zijn laatste vraag waarbij hij vraagt wat er kan gebeuren in afwachting van de aanleg van die doortrekkersterreinen. Er kan, mijnheer Kennes, in pleisterplaatsen worden voorzien en ik verwijs daarvoor naar de rondzendbrief van 2008/03 van uw voorganger, toenmalig minister Keulen, waarbij de aandacht van de lokale besturen werd gevraagd om te voorzien in de opvang van rondtrekkende families van woonwagenbewoners. Er werd daarin ook verwoord dat er nood is aan voldoende doortrekkersterreinen. Maar in afwachting van de realisatie van die doortrekkersterreinen kan er in pleisterplaatsen worden voorzien.
In de rondzendbrief wordt ook een opsomming gegeven waaraan die plaatsen dienen te voldoen en welke daarvoor in aanmerking komen. Een pleisterplaats voor woonwagenbewoners is een terrein dat normaal gezien niet bestemd is voor het plaatsen van woonwagens, maar waarop voor een beperkte periode van enkele weken verkeerswaardige wagens kunnen staan. Er wordt onder meer gedacht aan openbare of privéparkeerterreinen, een doodlopende of ongebruikte weg en dergelijke meer. Niettegenstaande het feit dat er voor zover ik weet geen aanpassing of herziening van de rondzendbrief is gebeurd, besliste het Agentschap Inspectie RWO Oost-Vlaanderen dat het inrichten van een pleisterplaats op een openbare parking een bouwovertreding inhoudt omdat er geen voorafgaande stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd en afgeleverd. Men verwijst daarvoor naar een artikel van Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat zegt dat er een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning nodig is voor het gewoonlijk gebruik van verplaatsbare constructies. In diezelfde codex worden constructies ook gedefinieerd als verblijven, bestemd om te blijven staan. Dat is nu net het verschil tussen stacaravans en caravans die dienen om rond te trekken. Als er een bouwvergunning moet aangevraagd worden voor caravans die rondtrekken, stel ik me de vraag of dit ook dient te gebeuren voor marktwagens die wekelijks gebruikmaken van de markt om daar te gaan staan. Begaan die dan ook een bouwovertreding? Wat me vooral opvalt, is dat dergelijke beslissingen of uitspraken in schril contrast staan met wat de Vlaamse Regering wil bereiken, namelijk dat er meer doortrekkersterreinen worden aangelegd en dat er in pleisterplaatsen wordt voorzien in afwachting van die doortrekkersterreinen.
Aan de ene kant moedigen we de gemeenten en steden aan om een regeling te treffen voor die rondtrekkenden, aan de andere kant wordt het de steden en gemeenten die het lef hebben om dat effectief te doen, moeilijk gemaakt. Door deze tegenstrijdige visies wordt het nijpend tekort aan opvangplaatsen voor woonwagenbewoners nog meer in de hand gewerkt. Dat staat toch haaks op de doelstelling van de Vlaamse Regering. Vandaar mijn vragen, minister. Staat u nog achter de rondzendbrief van 2008? Hebt u al overleg gepleegd met uw collega van Ruimtelijke Ordening om dit interpretatieverschil uit te klaren? Binnen welke termijn mogen de lokale besturen die zich nu in een vacuüm bevinden, meer duidelijkheid verwachten in verband met deze nijpende problematiek? Ik ben zelf van oordeel dat het fundamentele recht op verblijf en woning niet zomaar overboord kan worden gegooid omdat er zogezegd geen aangepaste voorzieningen zijn of omdat er een interpretatieverschil is.
De voorzitter : De heer Demeulemeester heeft het woord.
De heer Marnic Demeulemeester : Ik kan me in heel grote mate aansluiten bij de bezorgdheden die door de collegas geuit zijn. Ik wil er toch wel de aandacht op vestigen dat er ook al veel jaren veel inspanningen worden geleverd door tal van steden waar die rondtrekkende woonwagenbewoners welkom zijn, waar er misschien niet onmiddellijk een terrein of infrastructuur voorhanden is dat daar echt voor ingericht is. Ik kan u zeggen dat er in mijn stad al jaren rondtrekkende woonwagenbewoners komen en dat er bijna nog nooit een probleem geweest is. Die komen zich aanmelden bij de politie, betalen ook de kosten voor watervoorziening en elektriciteit, en ze betalen ook een waarborg. Er is bijna nog nooit een probleem geweest, behalve deze zomer en de heer Caron heeft het daarstraks gezegd. Als ze zomaar komen en zich niet aanmelden en ze beginnen op het terrein slagbomen af te breken, dan is er natuurlijk wel een probleem. Ik wil enkel zeggen dat ze nog in tal van steden terechtkunnen. Het zou niet slecht zijn mochten ze over een terrein kunnen beschikken dat van de nodige infrastructuur is voorzien. In ieder geval moet er altijd in overleg met de politie een standplaats worden aangeduid.
Hoever staat het met de antwoorden van de gouverneur van Oost-Vlaanderen, de heer Denys? Hij heeft een brief tot de gemeenten gericht waarin hij stelt dat er een viertal plaatsen voorhanden moeten zijn waar woonwagenbewoners terechtkunnen. Zijn er ook signalen vanuit de andere provincies om terreinen aan te leggen? Men kan immers het initiatief nemen om terreinen aan te leggen, want daarvoor kan voor 90 percent aan subsidies worden gevraagd.
De heer De Loor haalde problemen aan van stedenbouwkundige aard. Dat is volledig terecht. Er bestaat ook een ander probleem. Een stad of gemeente kan misschien wel akkoord gaan om subsidies aan te vragen en een terrein specifiek daarvoor voor te behouden. Maar misschien heeft men schrik dat het terrein constant wordt bezet door rondtrekkende woonwagenbewoners. Nu komen ze maar om de 2 à 3 weken. Als de plek bekend is, zal het terrein waarschijnlijk constant benomen zijn. Heel wat steden en gemeenten vrezen constant te worden geconfronteerd met woonwagenbewoners. Dat kan een probleem zijn. Wat is de reden waarom er tot nu toe maar vier steden gebruik hebben gemaakt van deze ruime betoelaging door de Vlaamse overheid? De provincie legt bovendien de laatste 10 percent bij zodat het aan de steden en gemeenten niets kost.
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Ook hier moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende woonwagengebruikers. Er zijn de sedentaire woonwagenbewoners die gewoon een huis op wielen hebben. Daarvoor zijn ook te weinig terreinen voorhanden en moet er dringend een oplossing worden gezocht, maar dat is van een andere orde. En dan zijn er de andere groepen. Daar kan ook een opsplitsing in worden gemaakt. Degenen die met grote groepen rondreizen, zijn meestal families uit Frankrijk. En dan zijn er de solisten of degenen die in klein familieverband rondtrekken. De laatste categorie zorgt zelden voor grote problemen. Als het over vier of zes caravans gaat, vormt dat geen probleem. Maar op lokaal niveau worden we geregeld geconfronteerd met hele grote groepen die uit Frankrijk komen. Zij strijken als een zwerm neer. De situatie kent u.
Hier gaan we voorbij de grenzen van de lokale autonomie. Ik zeg dit als voorzitter van de raad van bestuur van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. We botsen tegen de grenzen aan van de lokale autonomie. Dat heeft te maken met de schaal van het probleem. Vlaanderen moet hier handelend optreden en in de plaats treden van het lokale bestuur. Dat zeg ik niet graag. De lokale besturen doen het niet om duizend en één redenen, eerbare en oneerbare, maar ze doen het niet.
De overheid geeft geld en dat is een nobele daad, maar ze gebruikt het best zelf. Op 10 percent van de uitgaven die nu niet worden gefinancierd, zal het nu ook niet aan komen. De Vlaamse overheid moet zelf de plaatsen uitkiezen die geschikt zijn. Leg de terreinen aan en ontwikkel een beleid.
De heer De Loor bedoelt het goed, maar ik vind zijn stelling niet goed en lees dit niet graag. Ik lees: De voorbije maanden was het tekort aan opvangplaatsen voor rondtrekkende woonwagenbewoners niet weg te slaan uit het nieuws. Het ene lokale bestuur toonde al een menselijker gelaat dan het andere. Het nimbysyndroom is bij vele lokale besturen dus aanwezig.
Gaandeweg krijgt men het idee dat er goeden en slechten in het spel zijn. De heer De Loor bedoelt dat niet zo. Er zijn gemeentebesturen die terecht stellen dat het bij hen niet gaat. We weten waar het wel kan. De steden moeten hun verantwoordelijkheid daarin opnemen. De stad Gent doet dat ook. Ik ben goed geplaatst om het te weten. Op dit ogenblik is dat nog te beperkt met 23 à 25 standplaatsen. Maar ik begrijp de burgemeester van een kleine gemeente zeer goed als een zwerm van 200 caravans bijvoorbeeld in Spiere-Helkijn neerstrijkt. In het zog van sommige families komt soms ook wat criminaliteit mee. Dat moeten we ook benoemen. De burgemeester moet dan met amper twee politieagenten op een zondagnamiddag aan een groep van tweehonderd woonwagengebruikers zeggen dat ze moeten opkrassen. Dat zien die niet zitten, en de caravans blijven staan.
Minister, u mag dat niet overlaten aan de gemeentelijke autonomie. U moet het probleem zelf in handen nemen. We moeten de gemeentebesturen ook niet culpabiliseren, want er zijn goede argumenten voorhanden om deze verantwoordelijkheid niet op te nemen. Ik sluit me aan bij het voorstel van mijn eigen burgemeester en de gouverneur van Oost-Vlaanderen. We moeten per provincie een groot terrein ontwikkelen. De Vlaamse overheid moet zelf de terreinen aankopen en inrichten en moet voor een handhavingsbeleid zorgen. Over de exploitatie kan nog worden nagedacht. Als dan grote zwermen van caravans neerstrijken in Oudenaarde, horen ze niet daar thuis, maar wel op dat grote terrein. Dan kan men het terrein ook handhaven.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Om het even welke oplossing moet ook gedragen worden door de leefomgeving: een wijk, buurt of een landelijke gemeente. Er is een draagvlak voor nodig. Anders beschouwt men dat terrein als een vreemd lichaam. Ik verwijs naar de top-downinplanting van sommige asielcentra. In het begin was er vaak protest van de omwonenden tegen de komst van een dergelijk centrum. Dat ebt na een tijdje vaak wel weg. Ik pleit er dus voor om de band met de lokale omgeving niet los te knippen, zo niet komt er weer een vijandige houding. Wie gaat trouwens de exploitatiekost betalen? Wie moet er voor de handhaving instaan? Moet de lokale politie dat doen? Wat als er problemen rijzen? Het is geen simpel probleem met een simpele oplossing. Ik pleit er wel voor om de band met de omgeving niet los te knippen.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik zal trachten gestructureerd te antwoorden en geef eerst een korte samenvatting over de verschillende soorten woonwagenbewoners. Woonwagenbewoners zijn, zoals het woord het zegt, mensen die in woonwagens wonen. Het gaat vooral om Voyageurs, Roms en Manoesjen. Roma behoren niet tot deze doelgroep. Daarover bestaan er ook in de pers veel misverstanden. Manoesjen zijn van Indische afkomst en zijn hier in Vlaanderen al sinds de 15e eeuw. De Voyageurs zijn Vlamingen, leurders van vroeger, die vaak Bargoens spreken, maar nog altijd in woonwagens wonen. Manoesjen en Voyageurs wonen meestal op residentiële terreinen waar ze gedurende langere periodes verblijven. Daarnaast komen er ook mensen op doortrekkersterreinen terecht. Dat zijn de Roms. Deze mensen zijn in het begin van de 20e eeuw uit Oost-Europa naar hier gekomen om zich hier te vestigen. Er zijn ongeveer tweehonderd à driehonderd Romfamilies, die vooral in de zomer rondtrekken.
Een andere groep, die deze zomer ook het meest in de aandacht kwam, is Vie et Lumière. Dat is iets totaal anders. Dat heeft met de problematiek van de doortrekkersterreinen eigenlijk niets te maken. De doortrekkersterreinen zijn daar niet op gericht. Het zijn Franse woonwagenbewoners waar enkele Belgische woonwagenbewoners zich bij hebben aangesloten. Vie et Lumière is een evangelische beweging die in Frankrijk officieel is erkend. De beweging, specifiek gericht naar woonwagenbewoners, maakt deel uit van de wereldwijde protestantse Pinksterbeweging. Vie et Lumière is intussen in veertig landen actief, en huurt zowel in Frankrijk als daarbuiten gebouwen die als kerk of als opleidingscentrum voor hun pastoors dienst doen.
Na hun jaarlijkse retraite eind mei in de buurt van Parijs beginnen ze aan hun zogenoemde zomermissie. In grote groepen trekken ze rond in Frankrijk en andere Europese landen om hun geloof te verkondigen. Dat is althans wat ze zeggen. Ik heb niet kunnen vaststellen op het moment dat ze in Vlaanderen verbleven dat daar heel veel geloofsverkondiging bij te pas kwam, al was het maar omdat ze daar zeer kortstondig aanwezig waren. Dat verblijf ging dan ook nog eens gepaard met de nodige fricties.
Ik denk dat het bijzonder moeilijk en haast onmogelijk is om op dit soort invasies voorbereid te zijn. Structurele maatregelen zijn niet mogelijk voor dergelijke grote groepen. Ik ben niet van plan om enkele grote terreinen aan te leggen voor groepen als Vie et Lumière. Het is trouwens de eerste keer dat ik zoiets meemaak. Ik heb het nog gevraagd aan de administrateur-generaal.
De heer Sas van Rouveroij : Dat klopt niet, minister! Kom eens naar Flanders Expo. Daar hebben we drie, vier keer per jaar zon groep van honderd tot honderdvijftig caravans.
Minister Geert Bourgeois : Maar ik heb het over Vie et Lumière. Bij mijn weten is het de eerste keer dat dit zich heeft voorgedaan. (Opmerkingen van de heer Bart Caron)
De heer Sas van Rouveroij : Dat maakt niet uit, het gaat over grootschalige groepen.
Minister Geert Bourgeois : We moeten daar geen structurele maatregelen voor nemen. Er kunnen politionele maatregelen nodig zijn. Dat kan misschien worden gecoördineerd. Ik kan niet vergelijken met andere deelstaten. Ik beschik niet over binnenlandse politionele bevoegdheid. Ik kan daar dus niets aan doen. Op dat moment moet men politioneel optreden en bepaalde mensen naar bepaalde gebieden brengen.
Het geeft in elk geval geen pas om, als evangelische groep nota bene, ergens toe te komen en ongevraagd en zonder afspraken privéterrein te bezetten. Ze zullen dan misschien wel achteraf een deal sluiten. We mogen gerust de boodschap geven dat dat niet kan. Er moet op een andere manier tegen worden opgetreden.
Ik kom tot de mensen zelf die we met het beleid, in het decreet, voor ogen hebben. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur heeft in 2008 een overzicht opgesteld van het aantal woonwagenbewoners per gemeente, op basis van cijfers vanuit de gemeenten. Die telling spreekt over een behoefte van 933 plaatsen. Op basis van die telling zouden er 480 plaatsen te weinig zijn. Ik geef u ter informatie de gegevens per provincie mee: in Limburg zou er een behoefte zijn van 285 plaatsen en een tekort van 135; in Antwerpen zou er behoefte zijn aan 278 plaatsen en een tekort van 104; in Vlaams-Brabant een behoefte van 122 en een tekort van 68. Voor West-Vlaanderen zijn de gegevens niet gekend. In Oost-Vlaanderen spreekt men van een behoefte van 248 plaatsen en een tekort van 173. Dat overzicht is echter niet helemaal accuraat. Er ontbreken gegevens. Tellingen van het Vlaams Minderhedencentrum in 1999 en 2003 gaan uit van 850 woonwagengezinnen in Vlaanderen, of ongeveer 2500 mensen. Het blijft een uitdaging om correcte cijfers te vinden. Woonwagenbewoners staan immers nergens als woonwagenbewoner geregistreerd, maar als inwoners van België, waardoor ze cijfermatig niet altijd zichtbaar zijn.
Ik kom tot de nood aan terreinen. In het strategisch plan minderhedenbeleid 2004-2010 werd bepaald dat er 500 extra plaatsen op doortrekkersterreinen moesten worden gecreëerd. De Vlaamse Woonwagencommissie heeft deze behoefte recent bevestigd. Concreet moeten er dus per provincie vier à vijf terreinen van 15 à 25 standplaatsen komen. Ik weet dat daar discussie over bestaat, sommigen pleiten voor grotere terreinen. Er is dus een reëel tekort aan doortrekkersterreinen. In de ruimtelijke structuurplannen van Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant wordt deze behoefte expliciet opgenomen. Mijn brief was erop gericht om die informatie te krijgen, ik heb nauwelijks antwoord gekregen, tenzij van West-Vlaanderen, maar ondertussen weten we dat die plaatsen gereserveerd zijn ruimtelijk bestemd zijn voor doortrekkersterreinen. Dat is nog wat anders dan de effectieve uitvoering op het terrein natuurlijk. Enkel de provincie Antwerpen heeft nog niets opgenomen in haar ruimtelijk structuurplan, maar is volgens mijn informatie van plan dat te doen.
Ik ben samen met de VVSG geen voorstander van de realisatie van één groot of grotere doortrekkersterrein per provincie. Daar gaan problemen mee gepaard: beheersbaarheid, exploitatie en overlast. Een paar honderden woonwagens en bewoners samenbrengen, creëert meer problemen. Het lokale draagvlak is niet onbelangrijk. De heer Caron heeft erop gewezen. Ik heb in Kortrijk en in Huizingen ervaren dat men zorgvuldig moet omgaan met het lokale draagvlak. Ik heb in die twee gevallen ook geleerd dat de lokale bevolking in het begin zeer ongerust is. De bewonersvergaderingen worden massaal bijgewoond. Bij de tweede en derde vergadering neemt dat al enorm af omdat men vaststelt dat er minder problemen zijn dan gevreesd. De mensen voelen zich gerustgesteld.
Ik ben geen specialist, maar ik heb wel gesproken met een aantal kenners. Een ander probleem is dat het vaak heel moeilijk is om grote families op één en hetzelfde terrein samen te brengen. Dat geeft vaak aanleiding tot spanningen en conflicten.
De heer Sas van Rouveroij : Wat is de maximumcapaciteit van de terreinen die u beoogt?
Minister Geert Bourgeois : Er is geen maximumcapaciteit bepaald. Dat zijn allemaal terreinen van enkele tientallen woonwagens, dertig tot veertig schat ik. Ik heb hier enkele cijfers: Kortrijk 20, Antwerpen 18, Gent 25, Beersel 15.
De heer Sas van Rouveroij : Dat is klein.
Minister Geert Bourgeois : Dat zijn inderdaad kleinschalige en beheersbare terreinen. Daar kunnen de families gezamenlijk verblijven. Hun hiërarchie speelt daarbij een rol.
De heer Sas van Rouveroij : Dat betekent dat u grotere families moet splitsen, en dat willen ze niet. Families van vijftig wagens zullen moeten splitsen. Dat is het probleem. U zult die niet gesplitst krijgen.
Minister Geert Bourgeois : We moeten daar rekening mee houden. We kunnen aan de Woonwagencommissie vragen of er inderdaad zulke grote families, met zoveel woonwagens, bestaan.
Ik kom tot het beleid. De Vlaamse overheid subsidieert 90 percent van de kosten voor verwerving, inrichting, renovatie en uitbreiding van woonwagenterreinen. De subsidies kunnen gaan naar provincies, gemeenten, OCMWs, de VVSG, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de sociale huisvestingsmaatschappijen. Met dit subsidiëringsbeleid telt Vlaanderen ondertussen 468 standplaatsen op 29 residentiële terreinen, en 78 standplaatsen op vier doortrekkersterreinen. Het klopt dat er een behoefte bestaat aan vijfhonderd extra standplaatsen, zowel op de residentiële als op de doortrekkersterreinen.
Ik kan u zeggen dat een groot aantal gemeenten ik ga geen namen noemen met het oog op het draagvlak en het vermijden van commotie de aanleg, renovatie of uitbreiding van een residentieel of doortrekkersterrein voorbereiden. Die zitten nog niet in de cijfers.
Ik geef u een aantal gegevens. Voor de doortrekkersterreinen is er in drie gemeenten een inrichtingsplan in ontwerp. In vier gemeenten is de locatie voor een doortrekkersterrein vastgelegd. In vier gemeenten is een locatie in bespreking. Als al die plaatsen zouden worden gerealiseerd, komen er 185 plaatsen bij. Voor residentiële terreinen zijn er zeven gemeenten die al een princiepsakkoord verkregen hebben. Aalst en Bilzen hebben een subsidieaanvraag ingediend en verkregen. Negentien andere dossiers zitten in een voorbereidende fase van het planningsproces. Dit lost de problematiek niet volledig of op korte termijn niet op, maar ik mag hopen dat dit zal leiden in de komende jaren tot een serieuze toename van het aantal standplaatsen.
De subsidie is een belangrijke impuls, maar er zijn een aantal problemen. Het planningsproces duurt lang. Dat is voor alle overheidsinitiatieven en grote investeringen een probleem. Vaak zijn er tal van problemen tijdens dat planningsproces. Er is ook het nimbysyndroom, waar de heer De Loor het over heeft gehad, waar lokale besturen mee moeten omgaan en waardoor het niet evident is om dergelijke beslissingen te nemen.
Ik zet bewust in op een heel aantal maatregelen op het vlak van informatieverstrekking en sensibilisering. Ik heb op 7 september 2009 een brief gestuurd naar de verschillende provincies, waarin ik vroeg om bij de herziening van het ruimtelijk structuurplan aandacht te hebben voor de problematiek. Ik heb enkel een antwoord gekregen van de provincie West- Vlaanderen, maar we weten dat in de ruimtelijke structuurplannen wel degelijk aandacht is voor die locaties en dat die gereserveerd zijn. Er is in januari 2010 een geactualiseerde brochure van Wonen op wielen gepubliceerd. Het is een zeer omstandige brochure die ook op het net is terug te vinden, neem ik aan. Het is een praktische handleiding voor wie een woonwagenterrein wil aanleggen en beheren, namelijk lokale besturen en provincies, maar ook sociale huisvestingmaatschappijen en woonwagenbewoners zelf. Er zijn ook aanbevelingen en tips opgenomen die zijn toegespitst op private terreinen. In februari 2010 heb ik alle gemeentebesturen met en zonder woonwagenterrein aangeschreven en geattendeerd op de geactualiseerde brochure. Ze werd ook bekendgemaakt in een aantal tijdschriften en media. Ik zal in de toekomst de gemeenten ook blijven wijzen op het belang van en de noodzaak aan voldoende kwalitatieve doortrekkersterreinen.
Ik kan dus op dit ogenblik geen dwingende maatregelen nemen en denk ook dat dat niet goed zou zijn. We moeten de weg opgaan zoals die decretaal is vastgelegd met sensibiliseren, informeren, motiveren en stimuleren. Mijn aanvoelen is dat het niet snel genoeg gaat, maar dat er vooruitgang wordt geboekt.
Er wordt momenteel ook werk gemaakt van een plan voor woonwagenbewoners door de Vlaamse Woonwagencommissie. Deze commissie werd in 1997 opgericht. Die bestaat uit provinciale vertegenwoordigers, de betrokken administraties en vertegenwoordigers van woonwagenbewoners, de kabinetten van de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport en uiteraard van mezelf.
Er zijn twee werkgroepen opgericht: een werkgroep gericht op de vragen en problemen die zich stellen op vlak van Ruimtelijke Ordening, en een werkgroep Wonen die zich onder meer buigt over een mogelijke rol voor sociale huisvestingsmaatschappijen. Ik hoop dat de Vlaamse Woonwagencommissie komt met concrete aanbevelingen voor wat betreft de private terreinen.
Ik had gisteren een regulier overleg met de provinciegouverneurs. Ik had voorheen al aangekondigd dat ik de problematiek met hen zou bespreken. Dat is ook gebeurd. De problematiek van de doortrekkersterreinen en de pleisterplaatsen is aangekaart. Er is bekeken hoe we zouden kunnen vermijden dat de problemen die zich deze zomer hebben voorgedaan met Vie et Lumière, opnieuw zouden voorvallen, met alle commotie van dien, improvisatie en burgemeesters die plots worden geconfronteerd met die problematiek. Ik heb de gouverneurs gevraagd een coördinerende rol te spelen. Dat is volgens mij een goede zaak. Er zijn de ambtenaren van de provincies en van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Ik heb hen voorgesteld om onder meer een inventaris aan te leggen van beschikbare terreinen die opvang zouden kunnen bieden aan relatief grote groepen woonwagenbewoners, die, bij wijze van spreken, plots uit het niets opduiken. Ik wil onderstrepen dat het gaat om eenmalig en tijdelijk gebruik van bepaalde terreinen voor plotse situaties die zich voordoen. Het gaat niet om een structurele bestemmingswijziging en dergelijke meer. Ik kom daar straks nog op terug.
Ik heb ook voorgesteld, en dat is geïnspireerd door wat gouverneur Denys had voorgesteld, dat er duidelijk bovenlokale richtlijnen zouden komen voor de rondtrekkende groepen zodat er geen misverstanden ontstaan over de kostprijs, de maximale verblijfsduur, regels waar ze zich aan moeten houden en dergelijke meer. Ik denk dat het goed is dat de gouverneurs dat coördineren en daarover onder elkaar afstemmen zodat ze niet elk op zich moeten werken aan een reglementering. Daar kan een synergie ontstaan en kunnen de gemeenten een zekere houvast hebben. Ik heb hun ook gevraagd om procedures op te stellen voor die gemeenten die zelf geen doortrekkersterrein hebben, maar wel met rondtrekkende groepen op hun grondgebied worden geconfronteerd.
De aanpak van de gouverneur van Oost-Vlaanderen pleit voor een grote realiteitszin in de aanpak en is een voorbeeld van een goede praktijk. Hij stelde op de zitting van de provincieraad van 8 september 2010 voor om met gemeentebesturen afspraken te maken voor rondtrekkende groepen die vooral in de zomer meerdere gemeenten aandoen. Concreet stelt hij een ontwerp van politiereglement voor dat gemeentebesturen zou toelaten om groepen doortrekkers te verplichten het terrein binnen de 24 uur te verlaten, met een afwijkingsmogelijkheid om groepen toe te laten om 7 dagen te blijven, maar dan met het maken van afspraken zodat de zaken beheersbaar zijn. Ik vind dit voorstel in twee opzichten positief: het streeft naar een eenvormige aanpak voor alle gemeenten in Oost-Vlaanderen, en er blijft een stok achter de deur bewaard voor het geval de groep niet bereid zou zijn om zich aan de afspraken te houden op het vlak van afvalvergoeding, waarborg, eventuele vergoeding voor het terrein en dergelijke meer.
Ik zal nagaan of een dergelijk model eventueel kan worden opgenomen of ernaar kan worden verwezen in de gewijzigde omzendbrief die er moet komen. Zo kom ik tot het punt over de omzendbrief dat de heer De Loor heeft aangekaart. Hij verwijst terecht naar een aantal onduidelijkheden. De omzendbrief heeft het over de tijdelijke pleisterplaatsen en zegt dat de bestemming van een dergelijk terrein tijdelijk kan worden aangepast. Dat kan natuurlijk niet. Wie vertrouwd is met ruimtelijke ordening weet dat je een bestemming niet tijdelijk kunt aanpassen. Dat heeft tot onduidelijkheid geleid in de concrete situatie waar de heer De Loor het over had.
Ik heb hierover contact gehad met Ruimtelijke Ordening en heb er al een eerste advies van Ruimtelijke Ordening over ontvangen. Ik geef u alvast de grote lijnen van dat advies mee. Op één en dezelfde pleisterplaats mogen maximum 90 dagen per jaar woonwagens worden geplaatst. Zodra deze 90 dagen worden overschreden, is het terrein vergunningsplichtig en dus niet langer een tijdelijke pleisterplaats. Pleisterplaatsen kunnen niet worden toegestaan in ruimtelijk kwetsbare gebieden. De verwezenlijking van een pleisterplaats mag de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, anders is er wel vergunningsplicht. Op een pleisterplaats mogen geen bouwvergunningsplichtige handelingen plaatsvinden. Er mogen geen permanente voorzieningen, afsluitingen of verhardingen worden aangebracht.
Ik zal de inhoud van de omzendbrief helemaal doorlichten. Ik zal kijken wat er nog aan moet veranderen. Ik zal ook rekening houden met het advies van de administratie Ruimtelijke Ordening en met de aanpak die de gouverneurs voorstellen. Het is belangrijk dat we aan de gemeentebesturen een aantal begrippen meegeven en toelichting geven, want er is enorm veel begripsverwarring daaromtrent.
Collegas, ik blijf dus aandringen op en het zoeken naar structurele oplossingen. Ik wil erop wijzen dat de pleisterplaatsen nooit een permanente oplossing kunnen vormen. Dat kunnen wel tijdelijke, humanitaire opvangplaatsen zijn die tegemoet komen aan een concrete nood, maar Ruimtelijke Ordening zegt terecht dat zolang je de bestemming van een aantal terreinen niet wijzigt, je daar geen permanente pleisterplaats van kunt maken.
Ik denk dat de aanpak traag maar toch zeker werkt. Ik heb u de cijfers gegeven. Ik hoop dat we vooruitgang boeken. Ik denk dat de aanpak met een lokaal draagvlak, met gemeentelijke autonomie wel resultaten biedt. Ik denk dat het budget, met daarbij nog een bedrag dat de provincies daarbovenop leggen, niet het probleem is. Ik denk dat er in Vlaanderen weinig zaken lokaal kunnen worden aangekocht, ingericht, georganiseerd met 100 percent subsidie. Toch is dat een probleem. Er zijn wel tal van gemeenten die initiatieven nemen. De provincies hebben ruimtelijke plannen gemaakt. Ik denk dat we de zaak moeten onderscheiden van de tijdelijke problemen. Vie et Lumière is een ander probleem dan het structurele probleem dat er is. Ik weet dat onduidelijkheden over die pleisterplaatsen uitgeklaard moeten worden. Voor de rest hoop ik dat de maatregelen die in lijn gebracht zijn, zeker als die worden aangevuld met een plan van de woonwagencommissie, tot resultaten kunnen leiden.
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor : Minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord. Ik wil eerst repliceren op wat de heer van Rouveroij heeft gezegd. Het is vreemd dat hij zelf het onderscheid maakt inzake de verschillende categorieën en dan zegt dat die doortrekkersterreinen niet veel te maken hebben met een menselijker gelaat of met een nimbysyndroom. Er is inderdaad een groot onderscheid met Vie et Lumière.
Waar ik op doel, heeft net wel te maken met een gebrek aan lef en aan het nimbysyndroom. Die doortrekkersterreinen worden door de Rom gebruikt. Minister, daarnet zei u dat 90 percent van de financiering door Vlaanderen ter beschikking wordt gesteld. Dat bewijst dat het gebrek aan lef en het gebrek aan een menselijk gelaat wel een rol speelt, waardoor de lokale besturen daar niet op inspelen.
Voor een deel kan ik het pleidooi van de heer van Rouveroij volgen. Minister, we zullen de zaak voor een deel aan de lokale autonomie moeten onttrekken. U hebt daarnet de cijfers gegeven. Het is positief dat ze in stijgende lijn gaan en dat er een aantal dossiers in de pijplijn zitten. U hebt cijfers gegeven per provincie. Een groot aantal gemeenten zullen in doortrekkersterreinen en andere terreinen voorzien.
De heer De Meulemeester zegt dat inwoners schrik hebben dat pleisterplaatsen of doortrekkersterreinen permanent bezet zullen worden. Dat is zoals de vraag over de kip en het ei. Hoe minder doortrekkersterreinen er zijn, hoe meer en hoe dichter die bevolkt zullen worden. Hoe meer doortrekkersterreinen er zijn, hoe groter de rotatie.
Minister, u houdt vast aan de vrijwilligheid inzake het inrichten van dergelijke terreinen voor woonwagenbewoners. U moet inderdaad inzetten op informatieverstrekking en sensibilisering. Toch pleit ik voor bijkomende stimuli en om de zaak niet volledig over te laten aan de lokale autonomie. Anders zal het gat niet onmiddellijk worden dichtgereden, ondanks de positieve signalen. Niettegenstaande mijn pleidooi om het probleem voor een deel te onttrekken van de lokale autonomie, blijf ik er wel van overtuigd dat er een draagvlak aanwezig moet zijn.
Minister, u hebt gezegd dat u de omzendbrief van 2008 zult laten doorlichten. Wat is de termijn? Nu blijven die lokale besturen in het ongewisse. Gelet op de nijpende problematiek moet daar toch zo snel mogelijk duidelijkheid over komen. Kunnen we beschikken over het advies van de dienst Ruimtelijke Ordening? Op welke termijn mogen de lokale besturen duidelijkheid verwachten en wat moet er in afwachting gebeuren? Ik dring aan op een zeer snelle duidelijkheid.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Minister, uw antwoord is niet fout, verre van. Er staan goede zaken in. Ik hoor toch voor de eerste keer dat een aantal gemeenten een initiatief zouden nemen. Laten we optimistisch zijn. Het zouden er elf kunnen zijn voor rondtrekkende en negen of negentien voor de residentiële. Het is een stap. De vraag is of het voldoende is. Kunnen we het op basis van het vrijwillige initiatief wel blijven doen? Het is misschien interessant om rond de residentiële eens een onderzoek te doen, want dat verduidelijkt het perspectief waarover de discussie gaat.
Minister, ik vind het merkwaardig dat twee lokale bestuurders pleiten om de autonomie van hun eigen gemeente te overstijgen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik dat nog niet heel veel heb meegemaakt. Ik denk dat er een kreet van onmacht in doorklinkt. Ik heb daar ook begrip voor.
Minister, ik vraag u of het niet wat dwingender zou kunnen. Ik heb het nu niet in de zin van dwangmatigheid. U hebt gezegd dat er overleg is met de gouverneurs. Zou het ook niet goed zijn om nog eens vanuit uw eigen bevoegdheid en die van de gouverneurs via een omzendbrief met een instrumentarium aan te dringen op vrijwillige initiatieven van gemeenten? Ik kan het maar zo zeggen en hopen dat op die manier een stap vooruit wordt gezet. Ik zou niet graag hebben dat we die autonomie moeten wegnemen, dat we het vanuit het Vlaamse Gewest iets moeten opleggen. Ik vind dat draagvlak zo belangrijk dat het niet anders kan dan de lokale besturen erbij te betrekken. Ik ben geen lokale bestuurder. Ik ben alleen een raadslid, maar niet bij de meerderheid.
Ik denk dat het iets fermer zou kunnen, maar zonder dat het dwangmatig moet zijn. Dat is waar ik op aandring. Men zou dat kunnen doen op basis van een soort onderzoek. Als dat binnen een jaar of een half jaar geen resultaten oplevert, dan kunnen we verder zien. Over een jaar zal ik u daarover opnieuw ondervragen. Ik denk dat we dan moeten evalueren of we op basis van die vrijwilligheid van vandaag een oplossing bieden aan het probleem. Dat perspectief moeten we voor ogen houden.
U hebt wel over ruimtelijke ordening gepraat in het kader van de pleisterplaatsen. Overweegt u ook overleg met uw collega van Ruimtelijke Ordening om het probleem van die stedenbouwkundige vergunning voor die residentiële, particuliere terreinen te bekijken? Ook daar zijn er tal van problemen om een degelijke vergunning voor af te leveren.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Ik heb vastgesteld dat alle fracties de zaak ter harte nemen. Ik dank de heer De Loor voor zijn originele invalshoek met de pleisterplaatsen, waardoor hij het debat nog wat heeft opengetrokken. Het antwoord was vrij evenwichtig, net zoals het betoog van de collegas, over de aandacht voor de woonwagenbewoners enerzijds en de bezorgdheden voor de lokale overheden anderzijds. Tegelijkertijd is er ook de spanning tussen de lokale autonomie en het lokaal draagvlak, en de vraag om ook centraal gestuurd een en ander mee te duwen.
Het is goed nieuws te horen dat er gemeentelijke initiatieven aankomen, dat de provincies die plannen maken. Een vraag die voor mij nog niet helemaal uitgeklaard is, gaat over de dimensionering. Het zullen veeleer kleine terreinen zijn. Ik denk dat dat het draagvlak versterkt. Als er dan grotere groepen komen en die bestaan, zoals we deze zomer ook hebben kunnen vaststellen dan blijkt splitsen een probleem te zijn. We moeten nagaan hoe ook voor die gevallen een oplossing kan worden bedacht.
Men gaat naar een subsidie van 100 percent. Dat is bijna nergens het geval. Dat is uitzonderlijk. Kun je nog meer doen dan dat? Kun je ook een bonus geven? Anderzijds geef je een raar signaal. Men beschouwt het als een zo grote overlast dat je er nog iets moet bij krijgen. Het moet eens worden onderzocht of er nog meer kan worden gedaan zonder er dat verkeerde signaal aan vast te koppelen.
De voorzitter : De heer De Meulemeester heeft het woord.
De heer Marnic De Meulemeester : Ik verklaar mij volledig akkoord met de heer Caron: het moet op basis van vrijwilligheid blijven. De lokale autonomie moet kunnen spelen. Ik ben ervan overtuigd dat er vanuit de steden en gemeenten iets meer kan gebeuren, zeker als dat gebeurt in samenspraak met en onder coördinatie van de gouverneurs.
Ik wil er ook op aandringen dat er daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de draagkracht van de gemeente. Die mag niet worden overschreden. De kleinschaligheid is belangrijk. Het moet beheersbaar blijven. Dan ben ik ervan overtuigd dat de steden en gemeenten meer zullen doen dan wat ze nu doen.
Mijnheer De Loor, ik vroeg het alleen maar. Hoe komt het dat er zo weinig steden ingaan op dat aanbod? De oorzaak zou kunnen zijn dat veel steden en gemeenten denken dat het een permanente basis gaat krijgen. Ik hoor van veel collegas dat het hun ervan weerhoudt om de stap naar die subsidieaanvraag te zetten. Dat zou een reden kunnen zijn, maar misschien spelen er nog andere factoren en elementen mee.
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor : Ik wil nog eens inspelen op het voorstel of idee van de heer Kennes. Het is een goed idee. We zouden inderdaad moeten kunnen inzetten op die bonus. Minister, misschien moet u daarover overleg plegen met uw collega van Welzijn. Misschien moeten er extra middelen worden ingezet voor de OCMWs, zodat mensen die gebruik maken van dergelijke terreinen kunnen worden begeleid. Minister, ik stel voor dat u rekening houdt met dit voorstel en dat u het eens bespreekt met uw collega van Welzijn.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Collegas, mijn administrateur-generaal zegt mij dat de omzendbrief er zo snel mogelijk komt. Hij moet worden aangepast en er moet rekening worden gehouden met een aantal elementen.
Mijnheer De Loor, ik zal u het advies met betrekking tot de problematiek van de ruimtelijke ordening bezorgen. Het kan via de commissie worden verspreid. Indien er nog bijkomende vragen over ruimtelijke ordening zouden zijn, mag ik dan vragen om ze rechtstreeks aan mijn collega bevoegd voor de ruimtelijke ordening te stellen? Dan gaat het ietsje sneller.
De inspectie voor de lokale besturen is autonoom. Dat hebben we ook meegemaakt in verband met de taalcodevereisten. Dat is zo gewild. Ik kan u dus niet zeggen hoe dit probleem kan worden opgelost.
Ik zal in de nieuwe omzendbrief zoveel mogelijk proberen te sensibiliseren. Die omzendbrief gaat naar de gemeenten maar uiteraard ook naar de gouverneurs. Ik zal hun vragen daarin een coördinerende rol op te nemen. Zij bezoeken veel gemeentebesturen, zij hebben veel contacten, zij weten waar de terreinen liggen. Zij kunnen een stimulerende rol spelen. Na gisteren heb ik ook het gevoel dat zij dat allemaal van plan zijn, of dat zij toch minstens daartoe bereid zijn.
Mijnheer De Loor, het laatste punt dat u hebt aangebracht, kan misschien worden aangekaart bij Welzijn. Dat is inderdaad een bijzonder moeilijke problematiek. We hebben het daarnet daarover gehad met betrekking tot de Roma. Hier gaat het over een kleinere groep. Ik heb dat even aangekaart op het terrein in Kortrijk, toen ik daar die mensen heb ontmoet. Ik wees er in mijn toespraak op een aantal verplichtingen die ze hebben, ook ten aanzien van onderwijs en ten aanzien van hun kinderen. Dat is met rondtrekkende mensen zeer moeilijk. Voer voor hen maar eens een beleid. Voor de schippers is dat naar behoren gelukt. Kinderen van schippers volgen behoorlijk onderwijs. Achteraf is die aalmoezenier naar mij gekomen om mij te danken omdat ik dat heb willen en durven zeggen. Die groep moet daar eens op worden gewezen.
Wij staan daar voor een ontzettend grote taak. Het is niet genoeg om hun materieel de mogelijkheid te bieden om daar te staan en te verblijven, om daar in sanitaire voorzieningen en dergelijke te voorzien. Heel die problematiek is natuurlijk ook een welzijns- en een onderwijsproblematiek. Alle ideeën zijn welkom. Kan er vanuit Welzijn en Onderwijs iets gecoördineerds gebeuren? Ik ben absoluut vragende partij. Nu spreken we over het materiële aspect, het huisvestingsaspect. Al die andere aspecten, onder meer ook Kind en Gezin, zijn geen onontgonnen, maar dan toch grotendeels onontgonnen terrein. Ik nodig jullie allemaal uit om suggesties te doen. Het gaat hier om een zeer moeilijke groep.
Mijnheer De Loor, bedankt dat u dat thema nog eens aankaart. Ik ben mij er ook al een hele tijd van bewust.
De voorzitter : Het incident is gesloten.