Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 07/10/2010
Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over het behoud van lokale bioscopen
- 2425 (2009-2010)
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Minister, ik denk met een beetje nostalgie en heimwee terug aan die gezellige ouderwetse bioscopen waar het doek nog open ging. Er zijn gelukkig nog een aantal van die kleine cinemazalen waar men terecht kan, zelfs in West-Vlaanderen. Zo is er cinema De Keizer in Lichtervelde. De uitbaatster, een oudere dame, ging tot voor kort elke week naar Brussel om de pellicules. Ze bemande ook de kassa en speelde de film eigenhandig af. Dat is allemaal aan het verdwijnen. Toch zou een aantal van die gezellige zalen nog bewaard kunnen worden.
In de jaren 50 beschikte ons land over een ruim aanbod van bijna 1600 dorpsbioscopen. De laatste jaren moeten meer en meer lokale bioscopen echter noodgedwongen de deuren sluiten. De technologische evoluties, die nieuwe investeringen vereisen, en vooral de concurrentie van grote bioscoopcomplexen, maken het de kleine cinemas moeilijk om het hoofd boven water te houden. Ik wil niets negatiefs zeggen over die complexen. Via de digitalisering kan men in goede en luxueuze omstandigheden naar fantastische films kijken.
Vele cinemas worden gedwongen om zich toe te spitsen op alternatieve films. Maar ook arthouse cinemas, zoals Studio in Leuven, moeten de deuren sluiten, door een gebrek een kapitaal voor investeringen in infrastructuur en apparatuur. Daarnaast is er ook een veranderende situatie bij het publiek en het cinemagebeuren. Steeds meer mensen kijken thuis digitale televisie met films op aanvraag. Nochtans vervullen lokale cinemas een belangrijke rol in het dorps- of straatbeeld als unieke culturele ontmoetingsplaats. Daar kunnen trouwens ook andere activiteiten plaatsvinden.
Niet alleen bevinden kleine cinemas zich vaak nog in waardevol erfgoedkundig patrimonium, ze bevorderen ook gemeenschapsvorming en zijn verankerd in de lokale cultuur. Bovendien geven ze aan bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, senioren en anderen, die zich niet in de mogelijkheid bevinden om zich naar de grote bioscoopcomplexen aan de rand van de stad te begeven, toch de mogelijkheid om deel te nemen aan het culturele leven. Deze cinemas maken deel uit van het sociaal-cultureel erfgoed. Een tijd geleden heeft in dit parlement een hoorzitting plaatsgevonden, met onder meer professor Verté. Die heeft er ook op gewezen dat die grote cinemas aan de rand van de stad niet altijd een goede zaak zijn, omdat ouderen ze niet kunnen bereiken. Zeker wat namiddagvoorstellingen betreft, zou er volgens hem een andere vorm van cultuurparticipatie kunnen zijn, als dat op een goede manier wordt aangepakt.
Minister, wat is uw visie op de rol van lokale cinemas? Erkent u het belang van lokale cinemas voor het lokale culturele leven? Is er eventueel ook in beschermingstrajecten voor historische cinemas voorzien? Zijn er in het verleden reeds initiatieven genomen om dit sociaal-cultureel erfgoed te vrijwaren? Indien niet, waarom niet? Of bent u bereid om initiatieven te nemen? Bent u bereid om hierover van gedachten te wisselen, eventueel met het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF), om na te gaan hoe lokale cinemas beter kunnen worden ondersteund?
De voorzitter : De heer Dehandschutter heeft het woord.
De heer Lieven Dehandschutter : Ik wil even ingaan op deze vraag. Ik herinner me het bezoek van deze commissie aan Leuven. We hebben toen de Rogier van der Weydententoonstelling in M bezocht, en dan ook dat complex aan het station. Voor mij was dat toch zeer confronterend.
Minister, naar aanleiding van de beleidsnota en de zaak van Studio in Leuven hebt u gezegd geen voorstander te zijn van ad-hocoplossingen. Dat zou te veel neerkomen op knutselwerk. Toch hebt u de administratie gevraagd overleg te plegen met het VAF, om te zien hoe een en ander voort kan worden aangepakt. Heeft dat overleg iets tastbaars opgeleverd?
In januari van dit jaar heeft de Vlaamse overheid een overzicht gegeven van de opvolging van de EU-dossiers. In de Europese Raad van 10 en 11 mei, dus voor de vakantie, zou er een gedachtewisseling hebben plaatsgevonden over de plaats van de digitale cinema. Zijn daar bepaalde conclusies uit voortgevloeid die relevant zijn voor deze vraag?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, geachte leden, de rol van die lokale cinemas is uiteraard heel belangrijk. Het moet echter worden gezegd dat ze op de eerste plaats een regionale en lokale betekenis hebben en dat ze dus moeten worden beschouwd als initiatieven op het vlak van culturele economie, maar dan echt wel lokaal en niet zozeer regionaal. Ondertussen is het filmgebeuren enorm gewijzigd en zijn er ook heel veel technologische evoluties, zowel op vlak van productie als op het vlak van verspreiding. We kunnen daar niet blind voor zijn en hebben ook niet altijd de mogelijkheden om ter zake op te treden.
Mijnheer Dehandschutter, het klopt dat Europa daarmee bezig is. De Europese Raad heeft de Europese Commissie gevraagd na te gaan of er Europese ondersteuning kan komen voor het omschakelen naar digitale projectie. Tot op heden is de Commissie nog niet over de brug gekomen, maar er wordt wel nagedacht over de vraag hoe dat op Europees niveau kan worden aangepakt.
Mijnheer Verstreken, ik ben het met u eens dat die lokale bioscopen een belangrijke rol spelen in het lokale culturele leven. De keuze is destijds gemaakt: er is het lokale, en alles wat overkoepelend is, wordt veeleer ondersteund door Vlaanderen of de provincies. In de toekomst kan dat misschien ook wel veranderen. Het is anderzijds zo dat, gezien de lokale rol, die organisaties ook vooral lokaal moeten worden ondersteund, indien dat gewenst is. De problematiek van elke afzonderlijke dorpsbioscoop is ook anders. Naast plaatselijke bioscopen die het hoofd nauwelijks boven water kunnen houden, zijn er ook succesvolle initiatieven die een groeiend publiek aantrekken. Men kan proberen ze kunstmatig open te houden, maar meestal verdwijnen die bioscopen omdat ze bijna geen volk meer over de vloer krijgen. Het is dus een heel diverse problematiek. Veel heeft ook te maken met het feit dat mensen met home cinema en digitale tv heel veel mogelijkheden hebben om thuis films te bekijken. Dat meldt de sector me.
Daarnaast worden filmvertoningen niet alleen aangeboden door bioscopen. Dat is ook belangrijk. Dat gebeurt ook in bibliotheken, cultuurcentra en andere kunstencentra, en dat zelfs steeds meer. We zien dat ze die rol op zich nemen omdat een ander plaatselijk aanbod van bioscopen vaak ontbreekt.
Initiatieven om lokale cinemas als sociaal-cultureel erfgoed te vrijwaren, zijn nog niet genomen. Het lijkt me ook een moeilijke zaak om dat in het kader van erfgoedvrijwaring te doen. De hoofdzaak is tenslotte een publiek op te bouwen, dat een zo divers mogelijk aanbod van goede films kan krijgen. Het lijkt me beter dat de initiatieven in de sector zelf ontstaan, waarbij de overheid eventueel een stimulerende of een sturende rol kan spelen. Het is dus in de eerste plaats aan de sector zelf om te reflecteren over zijn rol en positie binnen een veranderende technologische en maatschappelijke context.
Wat de laatste vraag betreft, die ook aansluit bij de vraag van de heer Dehandschutter, kan ik stellen dat het VAF het als zijn taak ziet om na te denken, zeker over de arthouses. Het is niet de taak van het VAF om daarin expliciet in te grijpen. Zijn taak is het de creatie van de Vlaamse film te ondersteunen. Vertoningen van films zit niet binnen het takenpakket van het VAF. Dat wil niet zeggen dat het VAF vanuit zijn expertise niet wil meedenken. Het VAF zal ook een advies formuleren.
De oplossingen moeten echter in eerste instantie gezocht worden binnen de sector zelf en al dan niet ondersteund worden door de lokale overheid, eventueel in samenwerking met cultuurcentra, bibliotheken of kunstencentra of andere initiatieven.
Het is niet aan de Vlaamse overheid om lokale bioscopen mee in stand te houden.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Het is misschien niet aan de Vlaamse overheid om bioscopen in stand te houden. Het doet wel pijn als mooie gebouwen, theaterzaaltjes en cinemazalen onder de sloophamer verdwijnen voor bouwprojecten en zo meer. Dat is vaak zonde. Dat gebeurt nu. Ik heb hier een recente lijst bij me van de heer Van Mechelen waar ik al onmiddellijk een aantal items kan van schrappen omdat de gebouwen intussen onder de sloophamer verdwenen zijn. Dat is jammer. Er zou een stimulans voor steden en kleinere gemeenten moeten worden gecreëerd. Het is goed dat er op het Europese niveau wordt meegedacht voor de overschakeling van pellicule naar digitalisering.
In Koksijde is een zaal met 6 cinemazalen, het zijn moderne zalen. Toch moet er alweer gigantisch worden geïnvesteerd. Er moet een pak geld worden opgehoest om mee te kunnen. Europese steun zou welkom zijn. We moeten dan wel besparen, maar in de omliggende landen zoals Frankrijk en Nederland wordt dat gat door de overheid dichtgereden. Misschien zijn er in de toekomst nog mogelijkheden om kleinschalige initiatieven te ondersteunen zodat zij de deuren niet moeten sluiten.
De voorzitter: De heer Dehandschutter heeft het woord.
De heer Lieven Dehandschutter: Ik dank de minister ook voor haar antwoord. Misschien denkt zij dat lokale initiatieven door de lokale overheden moeten worden gefinancierd. Ik deel de bekommernis van de heer Verstreken over het patrimonium zelf, maar dat hoort thuis in een breder perspectief. De vraag is dan hoe we met ons onroerend erfgoed omgaan, met de vroegere bioscoopzalen, fabrieken. Het gaat om erfgoed uit de late 19e eeuw en soms om erfgoed van na de Tweede Wereldoorlog. In een veranderende samenleving verliezen gebouwen hun oorspronkelijke bestemming en functie. De vraag is of het gebouw behouden kan blijven dan wel of het moet worden aangepast en herbestemd. Herbestemming is de grote open vraag voor de sector onroerend erfgoed. In dat geval moet bij een andere minister worden aangeklopt.
De heer Philippe De Coene: Het onderscheid is al gemaakt tussen cinema en relict, het bouwkundig erfgoed. U hebt de vraag gesteld vanuit het oogpunt van de lokale bioscoop. Men kan de vraag ook stellen vanuit het oogpunt van de niet-commerciële, artistieke, cinefiele film. Dat is een ander segment. Ook binnen BOM wordt bestudeerd wat de rol, de toekomst en de aantrekking of het potentieel kan zijn van arthouses en de betere cinema.
Ik wil een suggestie doen. We hebben allemaal als kind fantastische films gezien in kleine zaaltjes. Zulke zaaltjes in stand houden is bijna een onmogelijke zaak. De grote groep, Kinepolis, is uiteindelijk tot stand gekomen onder de impuls van een familie die op zeker ogenblik haar eigen cinemazaaltje in Harelbeke heeft gesloten en zich gelanceerd heeft in de grote cinemazalen, eerst binnen de stad, maar later aan de rand van de stad omwille van het snelle bereik zoals dat nu veel gebeurt. We maken dat in onze steden overal mee. Reconversie naar een andere functie is niet gemakkelijk.
We hebben er een schitterend voorbeeld van gezien in het Depot van Leuven, maar u weet allemaal welke zware investeringen dat heeft gevergd. U weet ook in welke mate de stad Leuven zich daar verregaand heeft in geëngageerd. Andere gebouwen laten reconversie dikwijls niet toe omwille van een gebrek aan bouwkundige kwaliteit. We maken het mee in onze stad waar een oude cinemazaal de stek is geweest van het kunstencentrum Limelight en nadien van het muziekcentrum De Kreun. Het gebouw was fysisch niet meer aangepast om in een binnenstedelijke omgeving te kunnen functioneren. Het is nog maar zeer de vraag of je er zo gemakkelijk andere functies in kunt onderbrengen.
Minister, onze commissie zou misschien eens speciaal aandacht moeten hebben voor de resultaten van het onderzoek van Bewaring en Ontsluiting van Multimediale data in Vlaanderen (BOM) en ook voor het werk dat daarnaast door het Vlaams Audiovisueel Fonds is verricht. Zo kunnen we het resultaat van die studie onder ogen nemen en zien wat er, in Vlaanderen, al dan niet kan worden gedaan door het departement Cultuur en door andere departementen, maar ook wat er buiten Vlaanderen kan worden gedaan. We moeten daar eens met kennis van zaken over debatteren.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, ook in Sint-Niklaas heeft een oude bioscoop na verbouwing een nieuwe culturele bestemming gekregen. Al deze voorbeelden tonen aan dat het afhangt van de lokale situatie. Alles moet lokaal worden bekeken. Het klopt dat er twee projecten lopen. Het VAF is een visie aan het ontwikkelen over de arthouses, waar de betere films worden vertoond ten behoeve van het heel specifieke publiek dat die films niet wil zien in de grote commerciële complexen. Een andere studie buigt zich over de effecten van digitalisering in de sector. Ik vermoed, voorzitter, dat u naar deze studie verwijst. Het zou goed zijn om daar eens een themacommissie aan te wijden en om daarover eens een aantal hoorzittingen te organiseren. Als dat onderzoek resultaat oplevert, ben ik bereid om dat zo snel mogelijk te signaleren en hier in de commissie te bespreken.
De voorzitter : De commissiesecretaris vraagt mij of er een timing op staat. We moeten het resultaat afwachten. De BOM heeft destijds zelf contact opgenomen met ons om het daar even over te hebben, maar gaf de aanbeveling om het resultaat af te wachten. Ik stel voor dat we onze agenda openhouden en dat te gepasten tijde behandelen.
Het incident is gesloten.