Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Vergadering van 06/07/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Gwenny De Vroe tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het onderzoek naar de ontwikkeling van een meetinstrument voor de effecten van het beleid in de Vlaamse Rand
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister Lieten.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Voorzitter, meten is weten. Dat geldt voor elk beleid. Pas als de feiten zijn verzameld, kan een overheid een goed beleid voeren. Dit is ook het geval voor het beleid ten aanzien van de Vlaamse Rand.
Mijns inziens betwist niemand de waarde van het rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Wat de ontnederlandsing en internationalisering van heel het arrondissement Halle-Vilvoorde betreft, legt dit rapport echt de vinger op de wonde.
Het is niet mijn bedoeling de polemiek van de voorbije weken opnieuw ter sprake te brengen. Ik wil dat debat niet heropenen. Ik zou het hier veeleer willen hebben over een onderwerp dat op 3 februari 2010 al in deze commissie ter sprake is gekomen. Het gaat dan om de ontwikkeling van een evaluatie- en opvolgingsinstrument om de effecten van het beleid in de Vlaamse Rand na te gaan.
Op de website van het documentatiecentrum van de Vlaamse Rand heb ik gelezen dat een onderzoeksproject is opgezet om een dergelijk instrument te ontwikkelen. Dit instrument moet ons in staat stellen te bekijken welke effecten het beleid van de Vlaamse overheid heeft op het behoud of de versterking van het Vlaams karakter van de Vlaamse Rand.
Zolang we de feiten niet kennen, blijft ons beleid, zoals hier al eerder is gezegd, nattevingerwerk. We doen al iets. We weten echter niet of dat iets uithaalt of wat de resultaten zijn. Om die reden heeft deze commissie in het verleden beslist de nodige inspanningen te leveren. Het rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering heeft ons weer met beide voeten op de grond geplaatst. De cijfers zijn immers heel duidelijk.
Minister Bourgeois heeft de vorige vragen hierover zeer eerlijk beantwoord. Hij heeft verklaard dat onder leiding van het provinciebestuur van de provincie Vlaams-Brabant een onderzoeksproject is opgezet. Dit project had nog niet tot resultaten geleid. Hij heeft toen aangekondigd dat het provinciebestuur een nieuwe studie zou laten uitvoeren. Daarvoor moest op dat ogenblik nog een bestek worden uitgeschreven. Verder heeft hij verklaard dat een stuurgroep was opgericht. Die stuurgroep, die op dat ogenblik al een keer had vergaderd, moest de onderzoeksopdracht omschrijven. De timing was in handen van het provinciebestuur. Aangezien ik dit zeer belangrijk vind en een nieuwe mislukking wil vermijden, heb ik er toen bij de minister op aangedrongen de leiding hierover zelf in handen te nemen. Ik ben immers van mening dat het werk moet opschieten.
Ik heb op het terrein vernomen dat het niet zou opschieten. Ik zou dat hier toch even willen bespreken. Er ontstaan frustraties in het werkveld. Ik heb vernomen dat het voorstel is gelanceerd om alvast enkele belangrijke doelgroepen van het beleid in de Vlaamse Rand, met name de expats en de cursisten die lessen Nederlands volgen, te monitoren.
Minister, wat is de stand van zaken? Hoe vaak heeft de stuurgroep al vergaderd? Wat zijn de resultaten van die vergaderingen? Steunt u het voorstel om alvast twee doelgroepen, de expats en de cursisten, te bevragen en op die manier de monitoring te laten aanvangen? Wat zijn uw bedoelingen? Welke acties zult u zelf ondernemen? Welke datum hebt u daarbij voor ogen?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, de oorspronkelijke plannen van de provincie Vlaams-Brabant zijn een beetje bijgestuurd. De commissie, die onder leiding van de provincie Vlaams-Brabant staat, heeft op 2 februari 2010 vergaderd. Ik overloop nog even wie hier allemaal deel van uitmaakt.
De stuurgroep bestaat uit de heren Van Dael en Biondi van de provincie Vlaams-Brabant, de heer Raeymaekers van het kabinet van gedeputeerde Zelderloo, de heer Thijssen van de Universiteit Antwerpen, de heer Jaspaert van de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven), de heer Janssens van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), de heer Frans van de vzw de Rand, de heer Lemaitre van de Studiedienst van de Vlaamse Regering, de heer De Bock van de administratie van de Vlaamse Gemeenschap en de heer Francken van het kabinet van viceminister-president Bourgeois.
Tijdens die vergadering zijn de op dat moment bestaande intenties geëvalueerd. Er is een duidelijk debat gevoerd over de vraag welk nuttig en effectief onderzoek met de eventueel beschikbare middelen zou kunnen worden gevoerd. De aanwezige wetenschappers hebben erop gewezen dat het tegelijkertijd de bedoeling is de effecten van het beleid te evalueren en de vooruitgang van de sociale cohesie te meten. Die cohesie in echter niet duidelijk in relatie met de genomen taalmaatregelen te brengen. Ten gevolge van dit wetenschappelijk debat is besloten het geweer enigszins van schouder te veranderen en doelgericht te meten. De beleidsmakers moeten hier immers iets aan hebben. Ze moeten die conclusies in een verbetering van de maatregelen kunnen omzetten. Daarna is besloten de inspanningen te focussen op een aantal taalpromotiemaatregelen in de specifieke context van de Vlaamse Rand. Het is de bedoeling deze maatregelen te evalueren en te meten.
Het provinciebestuur heeft bevestigd dat het bij de uitwerking van beleidsacties in de Vlaamse Rand en in het bijzonder bij de uitwerking van maatregelen inzake de taalpromotie zeer belangrijk is de doelgroepen waarvoor de acties zijn bedoeld, in kaart te brengen. De taalpromotieacties bereiken immers een zeer diverse doelgroep. Hier maken onder meer buitenlandse journalisten, diplomaten, eurocraten en werknemers van bedrijven deel van uit. Dat zijn niet allemaal dezelfde mensen. Sommigen hebben hun gezin meegebracht en anderen hebben dat niet gedaan. De doelgroepen zijn divers. Het is de bedoeling in eerste instantie een kwantitatief onderzoek te verrichten en een goede inventaris te maken. Wie komt er in die doelgroepen terecht? Wat zijn dat voor mensen? Wat is hun achtergrond, hun talenkennis, hun functie en dergelijke?
Dit maakt het mogelijk vanuit de reële behoeften, gevoeligheden en lacunes aan kritische succesfactoren te werken. Zodra die factoren helder in kaart zijn gebracht, kan de potentiële impact van toekomstige acties worden verbeterd.
Het onderzoek nar het taalgebruik in sportclubs dat de K.U.Leuven en de VUB enkele jaren geleden hebben uitgevoerd, is sowieso een goed voorbeeld. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn een aantal initiatieven genomen die nadien ook een schot in de roos zijn gebleken. Het is mogelijk gebleken deze onderzoeken kwalitatief te beoordelen. Dat deze onderzoeken als positieve gegevens zijn ervaren, toont aan dat een onderzoek op voorhand de effectiviteit van de maatregelen kan bevorderen.
Het taalpromotiebeleid focust zich de voorbije jaren op een aantal doelgroepen, namelijk de heterogene groep van de expats en de cursisten die bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVOs) en bij de centra voor basiseducatie (CBEs) een cursus Nederlands volgen. Het is de bedoeling de monitoring van deze doelgroepen eerst op gang te brengen.
Daarnaast zal de provincie Vlaams-Brabant blijvend oog hebben voor de effecten van een aantal taalpromotiemaatregelen die in de specifieke context van de Vlaamse Rand zijn genomen. Het is de bedoeling een beeld van de ideale omgeving te krijgen. Hieruit moet blijken wanneer bepaalde acties al dan niet werken.
Het is de bedoeling dit kwantitatief onderzoek, dat in feite een inventarisatie is, van start te laten gaan. Dit onderzoek zal door een kwalitatief onderzoek worden gevolgd. Op basis van steekproeven zullen de doelgroepen kwalitatief worden bevraagd. Dit moet voldoende informatie opleveren om het taalbeleid beter op deze doelgroepen te kunnen afstemmen.
Ik heb begrepen dat minister Bourgeois dit verder wil opvolgen. Hij wil de provincie Vlaams-Brabant bij de verdere ontwikkeling hiervan steunen.
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Als ik het goed heb begrepen, is sinds februari 2010, de maand waarin ik mijn vorige vraag om uitleg heb gesteld, niet meer vergaderd. Eigenlijk is hierover slechts eenmaal vergaderd.
Minister Ingrid Lieten : Tijdens die bewuste vergadering is een groot plenair debat gehouden. Toen is besloten het geweer van schouder te veranderen. Indien ik het goed heb begrepen, is ondertussen aan de voorbereidingen gewerkt. De nieuwe weg die is ingeslagen, houdt in dat de verschillende doelgroepen worden geïnventariseerd en dat een kwalitatief onderzoek wordt georganiseerd.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Ik heb tijdens mijn vraagstelling al vermeld dat het volgens het werkveld niet snel genoeg vooruitgaat. Dit is ook de bezorgdheid die ik tijdens die eerdere commissievergadering al heb geuit. Ik heb de indruk dat de provincie Vlaams-Brabant die trekkersrol niet voldoende op zich neemt. Ik heb toen dan ook gevraagd of de minister die leidende rol niet op zich wilde nemen.
Nu hoor ik dat sindsdien niet meer is vergaderd. Het gaat naar mijn zin niet snel genoeg. We moeten die boodschap opnieuw overmaken. We willen dat dit sneller wordt opgevolgd. De investeringen voor taalpromotie kosten ons immers veel geld. We willen eindelijk eens weten wat de resultaten zijn. Dit is een belangrijke boodschap. De minister moet dit van nabij opvolgen.
Minister Ingrid Lieten : Mevrouw De Vroe, ik zal uw opmerkingen aan minister Bourgeois overmaken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.