Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 01/07/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over afwijkingen op de programmatiestop in het secundair onderwijs
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Met het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010, artikel 2, is een programmatiestop ingevoerd voor het secundair onderwijs, in afwachting van de hervorming van dit onderwijsniveau.
In hetzelfde artikel werd echter wel voorzien in de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om afwijkingen toe te staan in uitzonderlijke gevallen. De minister kon de parlementsleden op dat ogenblik echter niet informeren over de criteria die zouden worden gehanteerd om de afwijkingen toe te staan. Hij heeft er zich toen toe verbonden om daarover later te communiceren of van gedachten te wisselen.
Intussen zijn deze criteria via het besluit van de Vlaamse Regering bekend. Vooral de criteria 1 en 4a zijn voor mij erg vaag. Criterium 1 is de uitbouw van een derde graad bovenop een reeds bestaande tweede graad zodat de studiecontinuïteit voor de leerlingen binnen dezelfde opleiding en instelling is gegarandeerd. Criterium 4a is de programmatie van een studierichting als noodzakelijke onderbouw van het reeds bestaande bovenliggende studieaanbod. Uit het besluit blijkt niet altijd waarom deze criteria gebruikt worden. Soms wordt dezelfde motivering op verschillende criteria gebruikt.
In Onderwijsdecreet XX is bij amendement een artikel goedgekeurd waardoor de dossiers die vragen om een afwijking vroeger zullen moeten worden ingediend, 30 november in plaats van 1 maart. Dat is goed, dat hebben we ook gezegd bij de bespreking. Dit doet wel vermoeden dat er erg veel dossiers werden ingediend en dat het opstellen en afhandelen van de dossiers veel tijd in beslag genomen heeft. Bijna 80 percent van de aanvragen blijkt ongunstig beslist te zijn. De Vlaamse Regering heeft ook pas op 11 juni een beslissing genomen over de gevraagde afwijkingen. Dat is natuurlijk laat. De scholen zijn helemaal niet gelukkig met deze late informatie, ook omwille van hun opendeurdagen en informatiecampagnes.
In afwachting van de hervorming van het secundair onderwijs zal deze procedure veronderstel ik toch nog enkele jaren behouden moeten blijven. Het nemen van ad-hocbeslissingen als deze, jaar na jaar, kan bezwaarlijk een efficiënte werkwijze worden genoemd, zeker op een ogenblik dat van Onderwijs wordt verwacht kort op de bal te spelen en snel te kunnen inspelen op de wensen en verwachtingen van de maatschappij. Daarenboven komt het mij voor dat scholen zelf het beste weten wat hun instelling aan nieuwe programmaties nodig heeft, en de aanvragen voor afwijking niet ondoordacht indienen. Daarmee zijn we bij de autonomie van de school.
Wat de toegestane afwijkingen betreft, minister, hebt u bij de bespreking van OD XX in de commissie gezegd slechts te kunnen en willen communiceren over de afwijkingen na de beslissing van de Vlaamse Regering. Omdat die beslissing intussen genomen is, heb ik de volgende vragen. Hoe zijn de elementen van criterium 4 tot stand gekomen? Dat zijn er in totaal zes. Welke normen worden gehanteerd om criterium 1 of 4a toe te passen? Kan een eerste graad onder het criterium 1 vallen?
Waarom bent u in een aantal gevallen afgeweken van het voorstel van de administratie en de inspectie? Is er ook een advies van de Vlor over deze aangevraagde afwijkingen? Is er een financiële weerslag? Zo ja, hoe groot is die en staat die in de begroting?
Is er bij de beoordeling per dossier rekening gehouden met de grootte van de financiële impact? Waarom is financiële impact niet opgenomen als criterium? Wanneer werden de scholen in kennis gesteld van het al dan niet positief antwoord op hun vraag tot afwijking?
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Ik heb mijn vraag gisteren in de plenaire vergadering al gesteld, maar ik herhaal ze hier. Bij de begrotingsbespreking heb ik gevraagd of het de bedoeling was om de programmatiestop ook toe te passen op de centra leren en werken, omdat zij niet gevat zijn door een hervorming secundair onderwijs. Dat was toen ook een vraag van de Vlor, om dat niet toe te passen op die centra. Zij moeten net kunnen inspelen op vragen van de arbeidsmarkt. Dat vraagt vaak nieuwe programmaties.
Toen, in de periode november en december, hebt u gezegd dat dat inderdaad niet de bedoeling is en dat de centra niet aangesproken zijn. Maar nu krijgen dossiers ingediend door de centra een ongunstig resultaat. Kunt u dat uitleggen? Hoe zit het voor de toekomst met betrekking tot de programmatie van nieuwe richtingen in de centra voor leren en werken?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: In het secundair onderwijs is er een programmatiestop ingevoerd door het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010. Deze stop werd ingevoerd deels uit budgettaire overwegingen en deels als bewarende maatregel voor de geplande onderwijshervorming van het secundair onderwijs. Een programmatie kan zowel slaan op het oprichten van een nieuwe school als op het uitbreiden van het studieaanbod binnen de respectieve scholen. In uitzonderlijke gevallen kan de Vlaamse Regering afwijken van de programmatiestop. De memorie van toelichting bij het decreet gaf een niet-limitatieve opsomming van wat er onder uitzonderlijke gevallen kan worden verstaan.
AgODi en de onderwijsinspectie hebben nagegaan welke bijkomende criteria kunnen worden gebruikt ter invulling van de notie uitzonderlijke gevallen. Ik ben met deze bijkomende elementen akkoord gegaan. Deze criteria hebben alle te maken met de continuïteit van de studieloopbaan, de aansluiting van studierichtingen op de arbeidsmarkt, de toegang tot gereglementeerde beroepen en het nakomen van afspraken met de onderwijsactoren en ‑sectoren.
De uitbouw van een derde graad boven op een reeds bestaande tweede graad, zodat de studiecontinuïteit van leerlingen binnen dezelfde instelling en opleiding is gegarandeerd, of van eerste naar tweede graad, en de programmatie van een studierichting als noodzakelijke onderbouw van een reeds bestaand bovenliggend studieaanbod, moeten beide worden gezien in het licht van het garanderen van de studiecontinuïteit van leerlingen. Criterium 4a heeft te maken met een hiaat, een anomalie in het bestaande studieaanbod van bepaalde scholen. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het bestaan van beroepsvoorbereidende leerjaren zonder een logisch onderliggend eerste leerjaar B. Criterium 1 gaat dan weer over de uitbouw van een bepaald studieaanbod. Bij de operationalisering van de studiecontinuïteit hebben we per aanvraag nagegaan wat het bestaande studieaanbod was in de aanvragende school en in welke mate er reeds een volwaardig studietraject binnen het betrokken studiegebied voor handen was.
Een eerste graad in zijn totaliteit kan nooit onder criterium 1 vallen. Het is wel mogelijk dat een aanvragende school bijvoorbeeld al een 1B heeft maar nog geen beroepsvoorbereidende leerjaren. Het programmeren van een beroepsvoorbereidend leerjaar valt in dat geval wel onder criterium 1.
In een beperkt aantal gevallen ben ik afgeweken van het advies van de administratie en onderwijsinspectie omdat ik oordeelde dat andere overwegingen ook in aanmerking moesten worden genomen. Ik kan hier niet op ieder specifiek geval ingaan. Daarvoor verwijs ik naar de nota aan de leden van de Vlaamse Regering waarin ik steeds per dossier een toelichting heb gegeven.
De procedure voorziet zowel in een advies van de Vlor als van de administratie en de inspectie. De Vlor heeft zijn advies gegeven op 1 en 20 april 2010.
De programmatie van structuuronderdelen staat op zich niet voor financiële meerkosten aangezien de leerlingen reeds worden geteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Ook voor de volgende schooljaren is er geen financiële meeruitgave, aangezien het aantal programmaties het globale aantal leerlingen niet verhoogt. Omvormingen hebben op zich ook geen financiële weerslag, maar de programmatie van scholen daarentegen, geeft wel vaak aanleiding tot een meerkost voor de overheid omwille van het berekeningsmechanisme van de personeelsomkadering dat kleinschaligheid bevoordeelt.
De programmatiestop van scholen werd ingevoerd met de bedoeling deze meerkost te vermijden. Het zal u dan ook niet verbazen dat bij elk aanvraagdossier werd nagegaan of er sprake was van een meerkost. De financiële impact werd dus wel degelijk als criterium behouden, maar enkel voor de dossiers waar dit relevant kon zijn. Principieel werd geen enkele aanvraag die aanleiding geeft tot een meerkost, behouden. Voor de enkele gevallen waar er geen meerkost is, heb ik nagegaan in welke mate de herstructurering/programmatie van scholen noodzakelijk is, dit in het belang van de leerlingen, een optimalisering/behoud van het studieaanbod of het behoud van een bestaande school.
De eerste werkdag volgend op de beslissing van de Vlaamse Regering, namelijk 14 juni 2010, werden alle noodzakelijke brieven naar de betrokken inrichtende machten verstuurd. Ik erken ootmoedig dat dit iets te laat is, vandaar dat we de bepaling hebben laten opnemen in OD XX om dat vroeger te kunnen krijgen en om ook vroeger te kunnen beslissen.
Mevrouw Helsen, er werd inderdaad geen enkele aanvraag behouden. Er werden negen aanvragen uit de vier centra voor deeltijds onderwijs (CDOs) ingediend, maar die werden niet goedgekeurd. Dat is allemaal gebeurd met dezelfde motivatie, want rekening houdend met dunbevolkte opleidingen en de hoeveelheid reeds ingerichte rubrieken, was het niet opportuun om bijkomende rubrieken te programmeren, om een versnippering van het aanbod te vermijden. Het ging bijvoorbeeld over CDO-vestigingen over onderhoudswerken gebouwen, opleiding retoucheerder. In Heist-op-den-Berg ging het over logistiek helper in de zorginstellingen, verzorgende, in Hoboken ging het om een stratenmaker, in Gent om hovenier en hovenier-onderhoud, in het vierde centrum over hovenier-aanleg en tuinbouwarbeider.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, ik heb nog enkele vragen. Ik moet het antwoord nog eens goed nalezen, maar ik mis toch al wat transparantie. Het advies van de Vlor staat niet in de nota van de regering, maar dat is misschien wel ergens te vinden.
Minister Pascal Smet : Alle adviezen van de Vlor staan op de website van de Vlor.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Dat zal ik dan eens nakijken, maar bijvoorbeeld een eerste graad beroepenveld verzorging/voeding valt onder het criterium 1, terwijl criterium 1 eigenlijk is: de uitbouw van een derde graad bovenop een reeds bestaande tweede graad. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een eerste graad iets te maken heeft met studiecontinuïteit.
Minister Pascal Smet : Wel als het om een voorbereidend jaar gaat, want dan zit er wel logica in.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Waarschijnlijk heeft het daar dan mee te maken, maar ik mis toch transparantie in het geheel van de nota.
Mijn aandacht werd gewekt omdat ik inzake de financiële weerslag lees dat er een budgettaire weerslag kan zijn in verband met de inspecteur van Financiën. Dat heeft dan niet te maken met de programmatie, zegt u, maar met de scholen.
Minister Pascal Smet : Ja, we zijn ervan uitgegaan dat we nu geen meerkost zullen hebben, in principe.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, ik wil u bedanken voor het antwoord. Mijn vraag gaat ook heel specifiek over een van de opleidingen die u hebt vernoemd, namelijk wegenbouw. Het is een vraag van Don Bosco, het centrum voor leren en werken. Deze mensen zijn wel erg verrast met het resultaat omdat het een opleiding is die specifiek ingericht wordt op vraag van de bouwsector en heel concreet van de stad Antwerpen. Zij zeggen heel duidelijk dat de opleiding die ze vandaag aanbieden in het centrum, onvoldoende inspeelt op de specifieke nood om wegenbouwers af te leveren. Momenteel is er vanuit het dagonderwijs geen opleiding die eigenlijk tegemoetkomt aan de concrete vragen van de bedrijven. Vanuit het centrum leren en werken probeert men in te spelen op de specifieke vragen van opleiding van de sector zelf. Er zijn reeds een aantal afspraken gemaakt met de bouwsector. Ook de VDAB is daarbij betrokken, evenals de stad Antwerpen. Daar is een hele voorbereiding aan voorafgegaan, er is echt een tekort aan krachten, vandaar dat ze het raar vinden dat de opleiding niet wordt goedgekeurd. Het bestaande aanbod biedt geen antwoord op de vraag, maar er is wel degelijk een vraag. Ze blijven daarom met een groot vraagteken zitten en ze beschouwen het ook als een gemiste kans omdat er noden zijn op het terrein.
Minister Pascal Smet : Ik neem dat mee voor de volgende keer.
De voorzitter : Het incident is gesloten.