Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 06/07/2010
Vraag om uitleg van de heer Tom Dehaene tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de financiering van nieuwe initiatieven in ouderenvoorzieningen
De voorzitter : De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene : Collegas, minister, er zijn, gelukkig, zeer veel initiatiefnemers die gestart zijn met de bouw van nieuwe projecten, nieuwe woonzorgcentra, onder andere ten gevolge van de alternatieve financiering, die we tijdens de vorige legislatuur hebben opgestart. Dat maakt dat er dit en volgend jaar veel nieuwe woonzorgcentra zullen opengaan. Een aantal van die nieuwe initiatiefnemers melden me dat het hoe langer hoe moeilijker wordt om, zeker de eerste jaren van de werking, kostendekkend te werken, of om op zijn minst het verlies te beperken. Vooral de eerste jaren zijn dus problematisch.
Een aantal zaken geven daar aanleiding toe. Ze werden ook al eens opgenomen in een publicatie van Zorgnet Vlaanderen van juni 2009. Ik som er graag een aantal op. Zo was het uitgangspunt bij de VIPA-subsidiëring (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) dat het nieuwe financieringssysteem even interessant moest zijn als het oude, reguliere systeem. Nu blijkt dat er bij de alternatieve financiering geen of te weinig rekening wordt gehouden met de stijging van de bouwkost en de nieuwe technologieën die men verwerkt in het bouwconcept. Daarnaast signaleert men mij dat men bij de berekening van de VIPA-subsidie een onrealistische, niet-marktconforme intrestvoet hanteert. De lening die men aangaat bij de bank, is niet gelijk met de subsidiëring voor die lening. Daardoor moet de initiatiefnemer meer dan verwacht bijleggen.
Er is nog een bijkomend probleem, dat we al lang kennen. Heel de sector weet dat de RIZIV-forfaits in het algemeen te laag zijn, maar zeker ook voor de opstartende initiatieven. Ik heb een paar cijfers bij me om dat te illustreren. Voor een gewone ROB-erkenning (rustoord voor bejaarden) krijgt men in het begin 15,16 euro per dag per bewoner, voor een rvt (rust- en verzorgingstehuis) 25 euro. Als die eerste kwartalen voorbij zijn, loopt dat op tot een forfait van ongeveer 60 euro voor het rvt, dus voor zwaar zorgbehoevenden. Als men dat in rekening brengt, zouden nieuwe initiatiefnemers een dagprijs moeten hanteren van ongeveer 80 euro om kostendekkend te werken. Dat zijn fenomenale bedragen, die door weinig instellingen zullen worden aangerekend. Het tekort moeten ze zelf dichtrijden en financieren.
Dan is er de rvt-erkenning zelf bij de opstart. Door het derde protocol dat is afgesloten met de federale overheid hebben de verschillende nieuwe initiatiefnemers de afgelopen jaren een erkenning gekregen van bij de start. Nadien konden ze een uitbreiding vragen. Dat was een goede zaak, omdat ook in nieuwe projecten zwaar zorgbehoevenden worden opgenomen. De vrees bestaat dat, als het derde protocol wordt afgesloten in oktober 2010, er geen ruimte meer is voor een rvt-erkenning van bij de opstart. Als men die niet krijgt, dan is de tegemoetkoming via het RIZIV zeer laag, waardoor men een gigantisch hoge dagprijs moet vragen om break-even te draaien.
De sociale Maribels zijn niet beschikbaar voor nieuwe initiatiefnemers. Als men vergelijkt met andere woonzorgcentra die al operationeel zijn en die gebruik maken van de sociale Maribel, dan komt dat overeen met een jaarlijkse subsidie van ongeveer 250.000 euro. Ook daar kunnen nieuwe initiatiefnemers geen gebruik van maken.
Minister, deze zaken tonen aan dat de eerste maanden, het eerste jaar problematisch kunnen zijn, zeker voor opstartende woonzorgcentra. Dat gebeurt in een context waar we allemaal vragende partij zijn om meer initiatieven mogelijk te maken. Zeker met het oog op de vergrijzing zullen we meer initiatiefnemers nodig hebben.
Minister, klopt het dat de intrestvoeten die aangerekend worden voor de alternatieve VIPA-subsidie niet marktconform zijn? Zullen nieuwe woonzorgcentra die dit of volgend jaar starten van bij de start een rvt-erkenning kunnen krijgen? Zal dat meer in het bijzonder ook het geval zijn na het aflopen van het derde protocol in oktober 2010? Komt er eventueel een vierde protocol op federaal niveau? Ik kan me indenken dat u daarvoor moet wachten op uw nieuwe federale collega. Ik kan me echter ook inbeelden dat er ook al voorbereidende gesprekken kunnen worden opgestart. Erkent u dat het RIZIV-forfait zeker voor de opstartende initiatiefnemers te laag ligt? Bent u bereid om dat aan te kaarten met uw federale collega? Zijn er eventueel instrumenten op Vlaams niveau beschikbaar om die opstartperiode te overbruggen en een deel van het tekort tijdens de eerste kwartalen mee dicht te rijden?
Wat ik nog niet heb gezegd in de toelichting maar toch een belangrijke financiële impact kan hebben voor nieuwe initiatiefnemers, is de verlaging van de btw tot 6 percent voor de bouw van nieuwe zorginstellingen. Dat zou een zeer welkome korting zijn.
Ziet u een mogelijkheid om de sociale Maribel open te stellen voor nieuwe initiatiefnemers?
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mijnheer Dehaene, ik las in uw toelichting een aantal nieuwe zaken die me dus niet bekend waren. Ik weet ook niet of het klopt wat u zegt. Aangezien u behoort tot een zuil die een groot deel van de zorgsector in handen heeft, ga ik ervan uit dat uw informatie klopt.
Die intrestvoeten zouden niet marktconform zijn. De intrestvoeten zijn op dit ogenblik heel laag. Het zou me dan ook verbazen dat het VIPA zich zou baseren op nog lagere intrestvoeten. Dat zou dan bijna niets zijn aangezien de marktvoorwaarden op dit moment heel gunstig zijn.
Ik weet niet welke minister zich in de volgende federale regering zal bezighouden met de RIZIV-forfaits. Ik vind het wel sympathiek, mijnheer Dehaene, dat u daar hier op aandringt. Het zou fijn zijn indien men daar ook op federaal niveau in dezelfde mate zou willen op aandringen. Dat zou een eerste stap zijn.
Een verlenging van de 6 percent btw, uitsluitend voor de bouw van zorginstellingen, lijkt me wat min. Er zijn ook scholen, sportinfrastructuur en tal van bouwprojecten van de publieke sector ten voordele van de bevolking. Ik denk dat u beter zou pleiten voor een verlaging van de btw tout court. Dat zou goed zijn voor de economie van ons land.
De voorzitter : Dat is voor een andere commissie, mijnheer Strackx.
De heer Felix Strackx : Hier gaat het enkel over de bouw van zorginstellingen. We kunnen daar nog verder in gaan, waardoor op termijn enkel de particulieren overblijven die nog 21 percent moeten betalen. Dat vind ik dan ook niet correct. De gemeenten richten speciaal een autonoom gemeentebedrijf op om hun btw te kunnen recupereren. Dan moet het agentschap ook maar een autonoom bedrijf oprichten om de btw te kunnen recupereren indien dat een oplossing zou kunnen zijn.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik kan het niet laten om even het woord te vragen, al was het maar omdat we tijdens de vorige legislatuur voortdurend om de oren werden geslagen met het feit dat CD&V kon wat Groen! niet had gekund, met name de wachtlijsten wegwerken bij het VIPA, zeker voor wat de ouderenzorg betreft.
Aangezien de schuld van Vlaanderen intussen nul was, was opnieuw een vorm van debudgettering mogelijk die we nu pps (publiek-private samenwerking) noemen. Die had een heel speciaal karakter in onze welzijns- en gezondheidssector. Daar ging het eigenlijk over een systeem zoals destijds bij Serviceflats Invest. Daarbij schiet de bank voor en betalen wij met onkostenvergoedingen gedurende 30 jaar een gebouw af. Als men op die manier werkt, kan men de bouw van veel meer woonzorgcentra laten starten. In het vroegere systeem moet op het moment van de bouw het volledige kapitaal aan een woonzorgcentrum worden gegeven.
Ik heb toen al gevraagd, minister, of dit een crisisbestendige manier van financieren is. Ik heb die vraag herhaald bij de bespreking van de beleidsnota. Wat is het gevolg van de crisis op de pps-constructie voor wat de woonzorgcentra betreft? U hebt me toen geantwoord dat er absoluut geen probleem was.
Ik zie nu aan de vraag van de heer Dehaene dat die problemen er wel zijn. Dat heeft minder te maken met de hoogte van de intrestvoet dan met de terughoudendheid van de banken om leningen toe te staan aan particulieren en projecten. Ik las deze week in Knack een artikel van de Amerikaanse Nobelprijswinnaar Stiglitz. Daarin zegt hij dat die banken zijn gered met heel veel overheidsgeld. De overheden zelf hebben het echter steeds moeilijker om geld te vinden. Dat geldt ook voor de particulieren. We zien dat er een nieuwe zeepbel wordt opgebouwd. Heel die conjunctuur maakt dat de pps-constructies voor woonzorgcentra steeds meer onder druk komen te staan. Woonzorgcentra zullen dan ook steeds meer in financiële nood geraken om het hele verhaal rondgedraaid te krijgen. Zorgnet Vlaanderen vraagt om opnieuw over te stappen naar de tijd van toen en opnieuw te starten met directe investerings-VIPA-subsidies.
Minister, de vraag die ik wil toevoegen aan die van de heer Dehaene, is: overweegt u om terug te keren naar het systeem van vroeger?
Ik zou het heel moeilijk vinden om de fondsen van de sociale Maribel te gebruiken om investeringstekorten te dichten of problemen die ontstaan zijn door investeringen op te lossen, omdat de sociale Maribel vooral verbonden is met bijkomende tewerkstelling en niet met investeringen.
Mevrouw Vera Van der Borght : Mijnheer Dehaene, uw vragen zijn voornamelijk informatief en peilen naar de intenties en meningen van de minister. Mocht een andere collega deze vraag stellen, en u moet erover oordelen, dan vraag ik me af of u ze ontvankelijk zou verklaren. Doch dit terzijde.
Mijnheer Dehaene, u baseert zich op een analysenota van Zorgnet Vlaanderen naar aanleiding van een studiedag van vorig jaar. Wat me opvalt, is dat u daaruit selectief citeert. U vermeldt enkele zaken die daarin staan, maar u laat enkele opvallende aandachtspunten weg. Zo pleit Zorgnet voor het terug overschakelen naar de eenmalige uitbetaling van de subsidies via het VIPA in plaats van de huidige alternatieve financiering. Dat is een heel belangrijke vraag, die binnen de bevoegdheid van de minister van Welzijn valt.
Ook de vraag van Zorgnet naar een vereenvoudiging en verkorting van de VIPA-procedures lees ik niet in uw vraag om uitleg. Dat is toch ook een terechte bekommernis. We hebben dat hier al enkele keren aangekaart. Ook over het probleem van de niet-realisatie van voorafgaande vergunningen vind ik niets terug. Ik wil verwijzen naar ons voorstel van resolutie dat we hebben ingediend en dat in de vorige legislatuur is goedgekeurd, en waarin de geldigheidstermijn van voorafgaande vergunningen werd ingeperkt tot 5 jaar, wat een compromis was. Volgens mij kon het nog korter. Over al deze zaken vind ik niets terug in uw vraag om uitleg, mijnheer Dehaene.
Minister, ik wil ook nog twee feiten vermelden uit schriftelijke vragen die ik u heb gesteld. Eén: heel veel voorzieningen bouwen vandaag zonder het VIPA. Twee: er is geen noemenswaardig verschil in dagprijs tussen zij die met en zij die zonder het VIPA bouwen. Als we dit op een rij zetten, dan kan ik niet anders dan vaststellen dat er knelpunten zijn die een diepgaand onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek vergen over de opportuniteit en de werking van het VIPA.
Mijnheer Dehaene, uw vragen zijn terecht, maar ook de vragen die wij stellen en die van Zorgnet Vlaanderen zijn terecht. Het is tijd dat we op al die vragen een antwoord krijgen. Minister, bent u bereid om een studie te laten uitvoeren om na te gaan of er een alternatief mogelijk is voor het VIPA?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Het is niet de bedoeling om de bestaande financieringstechnieken de komende jaren te wijzigen. We zijn daarin gestapt, er zit een zekere continuïteit in. Begrotingstechnisch is dat ook de hypothese waarop wordt gewerkt. Het is niet zo dat een studie wordt overwogen over de financieringstechniek. Voor de voorlopige vergunningen is er volgens het nieuwe stambesluit een periode van 5 jaar, die nog een keer kan worden verlengd. Er is wel een sanctie dat als het op een bepaalde plaats niet wordt gerealiseerd, je daar geen nieuwe vergunning kunt krijgen. Die regeling is nu in werking.
Zullen de intrestvoeten marktconform zijn? Dat moeten we in een juist perspectief plaatsen. We stellen vast dat de financiële instellingen nu rekenen met beduidend grotere marges. Ondanks de waarborg van het VIPA zijn de marges opgelopen tot meer dan 100 basispunten of 1 percent. Dat heeft niets te maken met de vraag of het wel of niet marktconform is. De realiteit is dat de bank op dat punt een grotere marge heeft genomen.
Zullen nieuwe woonzorgcentra die dit en volgend jaar starten, van bij de start een rvt-erkenning kunnen verkrijgen? Zal dat ook het geval zijn na het aflopen van het Protocol 3 in oktober 2010? Momenteel wordt de toewijzing van de laatste fase, oktober 2010, van de ROB-rvt-reconversie in het kader van Protocol 3 voorbereid door het Agentschap Zorg en Gezondheid en het kabinet. Bij het uitwerken van de toewijzingscriteria wordt net als voorgaande jaren bijzondere aandacht geschonken aan het kunnen toekennen van rvt-bedden aan nieuwe voorzieningen of uitbreiding van bestaande voorzieningen.
Nieuw dit jaar is dat, gelet op het grote aantal beschikbare bijkomende rvt-bedden op 1 oktober 2010, ervoor zal worden geopteerd om een beperkt aantal bedden op 1 oktober 2010 niet direct toe te wijzen. Het is de bedoeling om aan nieuwe woonzorgcentra of uitbreidingen van bestaande woonzorgcentra die in de loop van dit en volgend jaar in gebruik worden genomen, en die niet in aanmerking zullen komen voor de toewijzing op 1 oktober 2010, toch rvt-bedden toe te kennen. Strategisch wordt voor deze reserveoptie gekozen in afwachting van de verdere uitwerking en ondertekening van het volgende protocol.
Over de toewijzingscriteria, inclusief het voorstel om een aantal rvt-bedden voorlopig niet toe te wijzen ten voordele van voorzieningen die kort na 1 juli 2010 opstarten, vond op 2 juni laatstleden een kort overleg plaats met de koepelorganisaties. Verder overleg is gepland om de toewijzing tijdig rond te krijgen.
Mevrouw Marijke Dillen treedt als waarnemend voorzitter op.
Komt er eventueel een vierde protocol ouderenzorg op het federale niveau? Al geruime tijd zijn in de schoot van de Interkabinettenwerkgroep Ouderenzorgbeleid de besprekingen opgestart voor een volgend protocolakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten. Het is de intentie van alle betrokken partijen om zo snel mogelijk te komen tot een nieuw protocol. Het lopende protocolakkoord bevat afspraken voor de aanwending van de bijkomende RIZIV-budgetten voor ouderenzorg in de looptijd van dit protocol. Dat gebeurt in samenspraak met de gemeenschappen en gewesten en is gekoppeld aan de uitvoering van het federale sociaal akkoord van 2005 voor de sector. Gelet op deze elementen is het duidelijk dat er pas een nieuw protocol kan worden afgesloten als er duidelijkheid is over het beschikbare budget voor de komende jaren van het RIZIV, in het kader van de federale begrotingsbesprekingen.
Voor de opstartfase van nieuwe voorzieningen en uitbreidingen van bestaande voorzieningen ontvangen de voorzieningen een forfaitair instellingsforfait, ongeacht het aantal aanwezige bewoners, de zorgprofielen en de personeelsomkadering. Pas wanneer de voorziening effectief over de gegevens over de bewoners met zorgprofiel en het personeel met betrekking tot de in de ZIV-reglementering opgegeven referentieperiode beschikt, kan zij aanspraak maken op een volwaardig instellingsforfait dat rekening houdt met de zorgprofielen van de bewoners en de aanwezige personeelsomkadering. Dit forfait mag dan worden aangerekend vanaf het ogenblik dat is bepaald in de toekenningsbrief.
Er wordt op dat ogenblik echter geen herziening van de voorliggende periode doorgevoerd, hoewel de voorziening in die periode wel zorg verleende aan vaak zwaar zorgbehoevende bewoners met het daartoe vereiste personeel. Dat was ook noodzakelijk om later, op basis van deze referentieperiode, een volwaardig instellingsforfait te kunnen verkrijgen. Dit betekent dat de opstartkost door de voorziening zelf moet worden gefinancierd en die dus al dan niet aan de gebruikers wordt doorgerekend, wat inderdaad de financiële leefbaarheid van nieuwe voorzieningen zeker niet bevordert.
Deze problematiek hebben individuele voorzieningen reeds herhaaldelijk aan het Agentschap Zorg en Gezondheid en aan mijn kabinet gesignaleerd, en wordt ook onderkend door de koepelorganisaties. Omdat een oplossing een aanpassing van de ZIV-reglementering vraagt en de koepels in het RIZIV in de beheersorganen zijn vertegenwoordigd, hebben zij dit probleem bij het RIZIV aangekaart. Volgens de informatie die wij vanuit die hoek hebben ontvangen, zou een voorstel tot aanpassing van de ZIV-reglementering in de maak zijn. Die zou ertoe leiden dat naast de vaststelling van het eerste instellingsforfait ook een correctie van de opstartfase op basis van effectieve bewonersprofielen en aanwezige personeelsleden zou worden doorgevoerd. Gezien het belang van deze aanpassing voor de financiële leefbaarheid van de voorzieningen is het mijn bedoeling om de noodzaak van een structurele oplossing voor dit al jaren aanslepend probleem verbonden aan de ZIV-wetgeving ter sprake te brengen op een overleg met het RIZIV.
Wat de btw betreft, zal ik er bij de federale minister van Financiën voor pleiten om deze tijdelijke maatregel te verlengen. De verlenging van de maatregel moet uiteraard ook mogelijk zijn, rekening houdend met het Europese kader. De verlaagde btw-tarieven worden op Europees vlak geregeld in bijlage III van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belastingen over de toegevoegde waarde. Categorie 10 van bijlage III beoogt de levering, bouw, renovatie en verbouwing van in het sociaal beleid verstrekte huisvesting.
Kunnen de fondsen Sociale Maribel worden aangewend voor nieuwe instellingen? Dit betreft een federale werkgelegenheidsmaatregel die onder de bevoegdheid valt van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Hierover kan pas een uitspraak worden gedaan nadat is overlegd met de bevoegde federale minister.
De heer Tom Dehaene : Ik dank u voor het antwoord. Ik onthoud dat u goed op de hoogte bent van het bestaande probleem een probleem dat er zeker voor nieuwe initiatiefnemers is. Het verheugt me dat een aantal zaken op stapel staan die ten dele een antwoord kunnen vormen op de vragen die in de sector leven.
Mevrouw Vogels, ik kan het niet laten: in de vorige legislatuur hebben wij wel degelijk het totale budget dat jaarlijks kan worden vrijgemaakt voor het VIPA, zwaar opgetrokken. Ik weet dat dit niet uw wens was, en dat is ook een van de zaken die paars sterk heeft ingeperkt. Los van de alternatieve financiering hebben wij dat bedrag opnieuw tot boven 100 miljoen euro opgetrokken. Los van de debutgettering was dus wel degelijk in extra middelen voorzien.
Ik heb slechts één bijkomende vraag, want ik heb hier niet alles kunnen noteren. Het denkspoor van de forfaits voor de starters zou men retroactief toepassen. Terwijl men vandaag van het RIZIV geen bijdrage krijgt voor de opstartperiode, zou men die wel na een jaar krijgen, op het moment dat men over cijfers over het personeel en de zorgprofielen beschikt. Klopt dat?
Minister Jo Vandeurzen : Dat zegt het RIZIV ons. Die aanpak moet het RIZIV op punt stellen.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik heb ook een bijkomende vraag. Zullen de huidige moeilijkheden gevolgen hebben voor het opstarten van nieuwe initiatieven inzake woonzorgcentra? Blijft alles volgens plan verlopen?
Minister Jo Vandeurzen : Ik heb geen aanwijzingen dat het aantal dossiers waarvoor een beroep op het VIPA wordt gedaan, zou dalen. Integendeel, er is een stijgende trend waarneembaar. Ik kan niet stellen dat het aantal initiatieven vermindert.
Wij hebben zelf de mogelijkheid om de toewijzing van het aantal rvt-bedden waarover wij in oktober kunnen beschikken een beetje af te remmen. Daardoor kunnen wij diegenen die nu bouwen of uitbreiden van bij de start, in de loop van 2011 dus, voldoende rvt-bedden toewijzen, zodat de financiering niet in gevaar komt. Wij hebben dat zelf in de hand, en dit is toch belangrijk, want we hebben die initiatieven echt nodig.
De voorzitter : Het incident is gesloten.