Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 24/06/2010
Interpellatie van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over de oriëntatie van de middelen die in het kader van het stedenbeleid aan de Vlaamse centrumsteden worden toegewezen
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collegas, middels de uitbouw van instrumenten zoals het Stedenfonds, het Stadsvernieuwingsfonds en de stadscontracten, ondersteunt de Vlaamse Regering in belangrijke mate de Vlaamse steden.
Het Stedenfonds richt zich tot de grootsteden Antwerpen en Gent, de regionale steden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), die optreedt als bevoegde instelling voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Met het Stedenfonds wil de Vlaamse Regering de steden ondersteunen bij het voeren van een duurzaam stedenbeleid, teneinde volgende doelstellingen te bereiken: de leefbaarheid van de steden verhogen, zowel op stadsniveau als op wijkniveau, de dualisering tegengaan, en de kwaliteit van het democratisch besturen verhogen.
Het Stedenfonds trad in werking op 1 januari 2003. Met alle steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie is een eerste beleidsovereenkomst afgesloten voor de periode 2003-2007 en een tweede voor de periode 2008-2013.
Daarnaast is er ook nog het Stadsvernieuwingsfonds. Dat fonds is, naast de centrumsteden, toegankelijk voor nog eens 21 provinciale steden. Ook heeft de Vlaamse Regering op 21 december 2007, in uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering van 14 december 2007, met elk van de 13 centrumsteden een stadscontract afgesloten. De stadscontracten lopen over een periode van 6 jaar met een tussentijdse evaluatie eind 2009. De stadscontracten bevatten engagementen van zowel de Vlaamse Regering als van de stad, met respect voor de ontwikkelde stadsvisie. Elk stadscontract bestaat momenteel uit twee delen: een algemeen gedeelte wonen, identiek voor alle 13 steden, en een stadsspecifiek gedeelte.
Het budget van het Stedenfonds bedroeg voor 2009 123 miljoen euro, voor 2010 wordt 127 miljoen euro uitgetrokken. In de huidige beleidsovereenkomsten, die lopen van 2009 tot 2013, schuiven maar liefst elf van de dertien centrumsteden en ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie het aantrekken van sociaal en economisch sterkere gezinnen met kinderen naar voren. Dat is voor de steden terecht een belangrijk aandachtspunt. Jonge gezinnen vormen de toekomst van de stad, en uit de bestaande gegevens met betrekking tot de stadsvlucht, weten we dat het juist de jonge gezinnen zijn die nog altijd de neiging vertonen om de stad te verlaten.
Wie kinderen zegt, denkt automatisch ook aan kinderopvang en scholen. En daar dreigt het de komende jaren mis te gaan. De cijfers liegen er niet om: onze steden hebben te weinig capaciteit voor kinderopvang en om iedereen een plaats in de klas te bieden. Onze scholen zijn te klein, verouderd, en vooral: er zijn er soms te weinig. De wachtlijst voor scholenbouw groeit elk jaar nog aan en neemt gigantische proporties aan. Als we het lijstje waarop ons stedenbeleid focust naast het lijstje steden met capaciteitsproblemen leggen, dan zien we een grote gelijkenis. Zou het dan niet aangewezen zijn om zoals de steden tot op heden, terecht, heel wat middelen afkomstig uit het stedenbeleid ingezet hebben voor het uitbouwen van het stedelijke woonbeleid in de toekomst de focus te leggen op onder meer investeringen in de scholenbouw? Is onderwijs immers niet een van de middelen bij uitstek om de leefbaarheid van steden en wijken te vergroten, dualisering tegen te gaan en te zorgen voor democratisch voelende burgers?
Minister, collegas, bij de gedachtewisseling over de capaciteitsproblematiek in het onderwijs werd alvast het voorstel geformuleerd om vooral in te zetten op verdere investeringen in verjonging en groei van verschillende stadswijken. Hiervoor zijn zowel scholen als kinderopvang noodzakelijk. De minister van Onderwijs, zo bleek, kon dit voorstel alvast smaken en beloofde hiervoor bij zijn collega-ministers de nodige stappen te zetten.
Daarom heb ik de volgende vragen. Graag had ik niet alleen een antwoord ontvangen van u, minister, maar een antwoord van de regering, dat in afspraak met de ministers van Welzijn en Onderwijs is geformuleerd. Acht de regering het mogelijk om de middelen die in het kader van het stedenbeleid naar de Vlaamse steden gaan, gedeeltelijk te heroriënteren naar de scholenbouw en de realisatie van bijkomende kinderopvang? Is zij bereid om daarover met de steden in overleg te treden? Werd dienaangaande reeds overleg opgestart binnen de Vlaamse Regering? Zo niet, acht u het niet aangewezen om dat te doen?
De voorzitter : Mevrouw Homans heeft het woord.
Mevrouw Liesbeth Homans : Voorzitter, minister, collegas, ik begrijp de vraagstelling van de heer De Meyer, maar ik wil daar toch bij opmerken dat er naast het tekort aan kinderopvang en scholen wat overigens niet altijd voor de hele stad geldt, maar geconcentreerd is in bepaalde wijken mijns inziens eerder moet worden gewerkt aan fiscale stimuli om jonge gezinnen met kinderen naar de stad te krijgen.
We hebben hier in de commissie ook altijd gezegd dat Stedenbeleid een horizontale bevoegdheid is en dat er inderdaad samenspraak moet zijn met andere departementen en ministers, maar de reeds beperkte middelen die er zijn voor Stedenbeleid, nu gaan besteden aan extra plaatsen in de kinderopvang of scholen, vind ik nogal gevaarlijk, omdat het al een vrij beperkt budget is. Mochten we het federale Grootstedenfonds, nog altijd goed voor 67 miljoen euro, ook kunnen overhevelen, dan zouden we het natuurlijk over een veel groter bedrag hebben.
Om jonge kinderen tot de steden te kunnen aantrekken, moet er mijns inziens eerder naar fiscale stimuli worden gezocht, in plaats van de problemen aan te kaarten, zoals de heer De Meyer heeft gedaan.
De voorzitter : De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen : De vragen van de heer De Meyer zijn uiteraard terecht. Er bestaan ook geen onterechte vragen om aan een minister te stellen. Het probleem is er wel. Ik herinner mij een kop in de Gazet van Antwerpen dat plaatstekort in kleuter- en lagere scholen leidt tot stadsvlucht. Dat is deels wel waar. In mijn stad kampen we met een tekort van een 4000-tal plaatsen in de kinderopvang en een 2500-tal plaatsen in het onderwijs. Maar dat heeft ook zo zijn redenen.
De inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur is ingezet door voormalig minister Vandenbroucke. Dat is geen immens succes tot hiertoe. Het tekort aan plaatsen in scholen heeft ook te maken met het GOK-decreet. De jonge gezinnen van goed opgeleide Nederlandstalige ouders verlaten daardoor de stad om hun kinderen in de stadsrand naar school te laten gaan en gaan daar ook wonen.
Er wordt nu gevraagd aan de minister van Steden om het tekort aan goed beleid op het departement Onderwijs te compenseren met de middelen van het stedenbeleid. Als u dat hier allemaal oplijst, mijnheer De Meyer, lijken die middelen voor stedenbeleid misschien veel, maar in de praktijk is dat niet het geval. Die middelen zijn niet zo hoog dat we ook nog eens een ander departement moeten gaan helpen. Minister, als we dat doen, is dat dan niet kurieren am Symptom?
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Bij de presentatie van de nieuwe oproep voor het stadsvernieuwingsfonds wordt het concept kindvriendelijkheid voor het eerst ook meegenomen als criterium voor de beoordeling van projecten. Kindvriendelijkheid in de brede zin van het woord is een belangrijk aspect voor de ontwikkeling van een stad, zeker als we de jonge gezinnen willen blijven aantrekken. Iedereen deelt de analyse dat een stad jonge gezinnen nodig heeft voor de fiscale draagkracht van die stad. Maatregelen zijn op hun plaats om ervoor te zorgen dat we die jonge gezinnen kunnen houden en er nog meer aantrekken.
Vandaag al kan een zorgcomponent of een onderwijscomponent deel uitmaken van stadsvernieuwingsprojecten, die een totaalproject behelzen van een stadsdeel. In het stadsvernieuwingsproject Kortrijk Buda-eiland is bijvoorbeeld in een zorginstelling voorzien. Het hangt af van wat steden zelf indienen, maar het kan vandaag al perfect.
Er zijn beleidsovereenkomsten afgesloten. Die lopen tot 2013. De steden rekenen erop dat die worden gerespecteerd. Dat gaan we ook doen. Dat hebben we ook zo afgesproken in de beleidsnota. Daarna is het tijd voor nieuwe overeenkomsten. Het is ook aan de steden zelf om prioriteiten te bepalen en projecten in te dienen.
Op die nieuwe beleidsovereenkomsten loop ik nog niet te ver vooruit. Ik wacht de resultaten af van de visitatiecommissie en van de nieuwe editie van de stadsmonitor. Zoals ik heb beloofd bij de bespreking van de beleidsnota in de commissie, wil ik ook een aantal demografische gegevens inzamelen. Er is ons toen gesuggereerd om aan de studiedienst van de Vlaamse Regering te vragen een impactanalyse te maken van de demografische ontwikkelingen, vooral in de steden dan. Die afspraken zijn gemaakt. Eind dat jaar verwachten we ook de geactualiseerde bevolkingsprognoses van de 308 Vlaamse gemeenten. Dat zullen allemaal belangrijke gegevens zijn waarop ik en de volledige Vlaamse Regering ons kunnen baseren voor toekomstig beleid.
Ministers Smet en Vandeurzen zijn hard bezig met het zorgen voor voldoende infrastructuur voor kinderen in opvang en in onderwijs, gezien de groeiende bevolking. Ik doe het in samenspraak met hen. Ik zie mijn rol als minister van Steden, en daarin geef ik de andere commissieleden gelijk, eerder als coördinerend. Ik breng dingen onder de aandacht, zorg voor juist cijfermateriaal en overleg mee over criteria. Het zou jammer zijn om het geld dat elders eventueel nog moet worden gevonden dan maar bij het Stedenfonds te halen, omdat er vandaag een tekort is aan scholen en morgen aan iets anders. Ik wil de integrale visie op stadsontwikkeling die nu in het Stadsvernieuwingsfonds zit niet verliezen.
Er zijn heel veel noden in onze steden: armoedebestrijding, de arbeidsparadox, betaalbare huisvesting, voldoende buurtwinkels, veiligheid enzovoort. Er zijn zoveel aspecten waarop een stad geld van het fonds kan inzetten. Het is niet aan ons om eenzijdig van hieruit te beslissen dat het moet gaan naar onderwijs of kinderopvang. De Vlaamse Regering moet een complementair beleid voeren. De middelen moeten elkaar aanvullen. We moeten de projecten beoordelen met veel respect voor de autonomie en de vrijheid van de lokale overheden. Als er bij de ingediende projecten vraag is naar onderwijs en opvang, dan graag. Die vraag lijkt me bijzonder relevant. Ik vermoed dat de data die we inzamelen dat ook zullen aantonen.
De heer Jos De Meyer : Ik ben een beetje verrast door de opmerkingen van de collegas, door het antwoord van de minister minder. Minister, met uw antwoord kun je een beetje alle kanten uit. Ik onthoud vooral wat belangrijk is in het kader van mijn interpellatie. U zegt dat kindvriendelijkheid een van de criteria is. U zult ook zorgen voor een ernstige demografische analyse. Die twee elementen zijn niet onbelangrijk.
Collegas, jullie hebben vragen bij de teneur van mijn interpellatie. Morgen zullen we in Vlaanderen niet meer middelen hebben. Daarvoor is het vermoedelijk nog iets te vroeg. Als we steden, grootsteden en andere steden en een aantal gemeenten in Vlaanderen, extra middelen geven, dan is het toch niet abnormaal dat we vanuit het Vlaams Parlement de bezorgdheid formuleren over wat vandaag de grootste noden zijn. Als we weten dat bij die grote noden kinderopvang en schoolinfrastructuur horen, dan is het niet onbelangrijk dat we dat signaal samen met de extra middelen meegeven. Ik ben niet blind voor het feit dat er daarnaast ook nog andere noden zijn, maar soms moeten we de prioriteiten naar voren durven te schuiven, tenzij de minister van Begroting nog ik weet niet welke extra middelen heeft. Anders, mevrouw Homans, gaan we het engagement om ieder kind een school te geven niet alleen op 1 september 2010, maar ook in 2011, nooit kunnen oplossen.
De voorzitter : De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen : Mijnheer De Meyer, als u zegt dat het nodig is dat we vanuit het Vlaams Parlement een signaal geven aan de steden over onze bezorgdheid over het tekort aan schoolinfrastructuur en kinderopvang, dan vind ik dat een beetje laatdunkend voor de mensen die de steden besturen. Heel wat steden weten wat de noden zijn en dat er een tekort is aan kinderopvang en scholen. Ik vind het antwoord van minister Van den Bossche dan ook heel goed. Ze zegt dat het in principe mogelijk is om dat te realiseren als de steden projecten indienen. Die kunnen dat perfect doen. De minister wil ook de autonomie van de steden respecteren.
Mijnheer De Meyer, de steden waar de nood aan kinderopvang en scholen zo hoog is, hebben niet echt een signaal van dit parlement nodig om te beseffen dat er prangende problemen zijn.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer Wienen, hoe verklaart u dan dat er bij de begrotingswijziging 2010 12 miljoen euro extra nodig was voor scholenbouw?
De voorzitter : Mevrouw Homans heeft het woord.
Mevrouw Liesbeth Homans : Mijnheer De Meyer, ik denk dat u mijn betoog verkeerd hebt begrepen.
De heer Jos De Meyer : Dan ben ik blij.
Mevrouw Liesbeth Homans : Ik onderschrijf uw eis dat er meer kinderopvang moet komen en dat er een tekort is in de grote steden. Ik wil alleen zeggen dat de middelen voor stedenbeleid al beperkt zijn. We hebben altijd gezegd dat dat een horizontale bevoegdheid is, dat er samenspraak moet zijn met de andere departementen en ministers, maar dat de middelen die toegewezen zijn aan stedenbeleid, ook aan stedenbeleid moeten worden gespendeerd.
Het bouwen van extra scholen en het creëren van extra opvangplaatsen voor kinderopvang, is in de eerste plaats een bevoegdheid van die ministers. Daar hebt u gelijk in. Maar als we met het beperkte budget voor stedenbeleid nu mee investeren in scholen en nieuwe opvangplaatsen, dan schiet er voor het echte stedenbeleid niets meer over. Wat gaan we dan doen als er een tekort is aan sporthallen en culturele centra in de steden? Je kunt dat niet blijven trekken vanuit het stedenbeleid.
U zegt dat de minister van Begroting misschien nog wat geld op overschot heeft. Het is de verantwoordelijkheid van elke minister afzonderlijk in de Vlaamse Regering om na te gaan waar er eventueel kan worden bespaard om aan de dringende noden tegemoet te komen. Elke minister afzonderlijk moet die inspanning doen.
De heer Jos De Meyer : Mevrouw Homans, wat u nu zegt, is genuanceerder dan wat u eerst zei. Ik ben er mij van bewust dat stedenbeleid niet alle maatschappelijke problemen in onze steden kan oplossen. Dat is vanzelfsprekend, maar het is ook een kwestie van prioriteiten durven te stellen. De teneur van mijn interpellatie is een oproep om daar rekening mee te houden.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer De Meyer werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.